Tweede Kamer, 16e vergadering

  • Aanvang14:00 uur
  • Sluiting23:37 uur
  • StatusGecorrigeerd

Opening

Voorzitter: Arib

Aanwezig zijn 147 leden der Kamer, te weten:

Van Aalst, Aartsen, Agema, Akerboom, Alkaya, Amhaouch, Arib, Asscher, Azarkan, Azmani, Baudet, Becker, Beckerman, Beertema, Belhaj, Van den Berg, Bergkamp, Bisschop, Den Boer, Van den Bosch, Martin Bosma, Bosman, Bouali, Van Brenk, Bromet, Bruins, Bruins Slot, Buitenweg, Van Dam, Diertens, Tony van Dijck, Gijs van Dijk, Jasper van Dijk, Dijkhoff, Pia Dijkstra, Remco Dijkstra, Dik-Faber, Diks, Van Eijs, El Yassini, Ellemeet, Futselaar, Geluk-Poortvliet, Van Gent, Gerbrands, Van Gerven, Geurts, De Graaf, Van der Graaf, Graus, De Groot, Groothuizen, Van Haersma Buma, Van Haga, Rudmer Heerema, Pieter Heerma, Helder, Van Helvert, Hermans, Hiddema, Hijink, Van den Hul, Jetten, Karabulut, Van Kent, Kerstens, Klaver, Koerhuis, Koopmans, Kops, Kröger, Krol, Kuik, Kuiken, Kuzu, Kwint, Laan-Geselschap, Laçin, De Lange, Van der Lee, Leijten, Van der Linde, Lodders, Madlener, Maeijer, Marijnissen, Markuszower, Von Martels, Van Meenen, Middendorp, Van der Molen, Moorlag, Agnes Mulder, Anne Mulder, Edgar Mulder, Nijboer, Nijkerken-de Haan, Van Nispen, Van Ojik, Omtzigt, Van Oosten, Ouwehand, Özdil, Öztürk, Özütok, Paternotte, Peters, Ploumen, Popken, Van Raak, Van Raan, Raemakers, Renkema, Rog, Ronnes, Van Rooijen, De Roon, Arno Rutte, Sazias, Schonis, Segers, Sienot, Sjoerdsma, Slootweg, Smeulders, Sneller, Snels, Van der Staaij, Stoffer, Teunissen, Tielen, Van Toorenburg, Veldman, Verhoeven, Voordewind, Aukje de Vries, Wassenberg, Van Weerdenburg, Westerveld, Weverling, Van Weyenberg, Wiersma, Wilders, Wörsdörfer, Van 't Wout, Yeşilgöz-Zegerius en Ziengs,

en de heer Bruins, minister voor Medische Zorg en Sport, mevrouw Van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de heer Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Rutte, minister-president, minister van Algemene Zaken, de heer Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, en mevrouw Visser, staatssecretaris van Defensie.

De voorzitter:
Ik open de vergadering van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van dinsdag 30 oktober 2018.

Herdenking oud-premier W. Kok

Herdenking oud-premier W. Kok

Aan de orde is de herdenking naar aanleiding van het overlijden van oud-premier W. Kok.

De voorzitter:
Aan de orde is de herdenking naar aanleiding van het overlijden van oud-premier Wim Kok. Een warm welkom aan zijn vrouw Rita, hun dochter Carla en zoon Marcel in de Voorzittersloge. Ik heet ook de minister-president, de Kamerleden en de mensen op de publieke tribune van harte welkom. Ik vraag iedereen om, indien mogelijk, te gaan staan.

Tien dagen geleden bereikte ons het intens droevige bericht van het overlijden van Wim Kok. Hij was Kamerlid, minister van Financiën en uiteindelijk minister-president van de twee paarse kabinetten.

De afgelopen tien dagen bleek hoeveel respect, gezag en bewondering Wim Kok genoot bij mensen in binnen- en buitenland. Er waren warme woorden, geroerde reflecties, treffende typeringen over wie hij was, wat hij deed en waar hij voor stond.

Ook de herdenking afgelopen zaterdag in het Concertgebouw in Amsterdam was zeer indrukwekkend. Het waren echter niet alleen de woorden — hoe rijk en raak ook — die de mens en staatsman Wim Kok karakteriseerden, maar ook de beelden die wij voorbij hebben zien gaan.

Het meest treffend vind ik een foto uit 1998 van Wim Kok in Madurodam. We zien Wim Kok als een gigant uitstijgen boven Amsterdamse grachtenpanden. Schuin achter hem staat De Munt. Het lijkt alsof hij net een brug heeft overgestoken. Hij beweegt zich behoedzaam. De blik is serieus, geconcentreerd. Hij doet zijn best zijn balans te behouden en tegelijkertijd te voorkomen dat hij een argeloze voorbijganger op Madurodamformaat verplettert met zijn degelijke schoen. Zijn grote handen gebruikt hij om zijn evenwicht te bewaren. Hij hangt een beetje onhandig in zijn grijze pak.

Zo was Wim Kok ook in de wereld op ware grootte. Volgens columnist Sheila Sitalsing "met handen zo kolossaal dat handen schudden met hem een enerverende ervaring was". Dat heb ik persoonlijk altijd zo ervaren als ik hem een hand gaf. Het moet niet alleen voor mij, maar voor veel mensen herkenbaar zijn. In zijn leven moet hij tienduizenden, zo niet honderdduizenden handen hebben geschud. Hij stond als dienaar van de publieke zaak midden in de samenleving. Serieus en sober.

Dat hij op de foto in Madurodam voor de Munttoren staat, is misschien toeval, maar absoluut tekenend. De munten waren bij hem in goede handen. De ervaringen uit zijn jeugd hebben daarbij, zoals hij zelf verwoordde, een rol gespeeld. In zijn eigen woorden: "Ik ben nog opgevoed in de sfeer van: je mag geen eten weggooien. Dat doen wij dus ook niet. Van kindsbeen af is dat erin gehamerd: zuinig zijn."

Zuinig was hij ook op 's lands financiën. Hij was in het derde kabinet-Lubbers de sobere schatkistbewaarder. Voor hem gingen financiële degelijkheid en sociale rechtvaardigheid hand in hand. Dat kon ook niet anders als geboren en getogen sociaaldemocraat. Soms had zijn soberheid een twist van droge humor. Zo dronk hij 's avonds Corenwijn uit een aardewerken kruikje. 's Middags water. Maar, zo vertelde hij eens met een glimlach: op Koninginnedag is het Spa Reine en op 1 mei Spa Rood.

Wim Kok was een man zonder de behoefte om aardig gevonden te worden en met een afkeer van politieke spelletjes. Dat was toen hij klein was ook al zo. Zo herinnerde een oud-klasgenootje het zich: "Wim was een lieve jongen. Vijanden had hij niet. Hij deed nooit mee met de spelletjes die niet mochten. Ook aan het knokken op het schoolplein deed hij niet mee. In onze kinderogen was hij best wel wat saai."

In de politieke arena hier in de plenaire zaal ging hij het spel eveneens uit de weg. Over het functioneren van de Tweede Kamer zei hij ooit, als Kamerlid: "De individualiteit in de Kamer is wel erg groot, groter dan elders. Er zijn geen andere bedrijven waar je zo nadrukkelijk om de vier jaar beoordeeld wordt op je functioneren. Je moet je onderscheiden, je moet scoren, want als je dat niet doet, ga je ten onder in de grauwe middenmoot en dat breekt je op als de kieslijsten worden opgesteld. En dat 'moeten scoren' kan het slechtste in mensen wakker maken. Ik hoop dat ik toch een beetje een normaal mens ben gebleven, niet gedeformeerd ben geraakt." Een boodschap die aan actualiteit niets heeft ingeboet.

Het ging Wim Kok in de politieke arena niet om profilering of het gewiekst spelen van het spel. Scoringsdrang was hem vreemd, en kijk hoever dit hem heeft gebracht. Hij had geen moeite om zijn mening luid en duidelijk te ventileren, maar daar lag voor hem niet de essentie. In zijn eigen woorden: "Ik heb uiteraard over tal van onderwerpen een mening, ieder uur van de dag word ik daarover ondervraagd en die geef ik dan ook. Ik denk dat het erom gaat hoe je vervolgens omgaat met al die verschillende meningen. Dat je niet onwrikbaar op je stuk blijft staan, maar met behoud van je eigen gevoel en eigen mening pogingen doet dichter bij elkaar te komen."

Hij wilde tegenstellingen verkleinen, resultaten boeken. En tot in het diepst van zijn wezen was hij ervan overtuigd dat dit alleen kon door te zoeken naar consensus en compromis. Door bruggen te bouwen en partijen aan te moedigen om die dan samen met hem over te steken, zoals hij doet op de foto in Madurodam. Als Wim Kok íéts was, was het een verbindingsgenie.

Zo boekte hij resultaten. Het resultaat dat ons allemaal het meest bijstaat, is natuurlijk de totstandkoming van de paarse kabinetten. Zoals Hans van Mierlo ooit zei: "Zonder Wim Kok had Paars niet bestaan. Hij kon de politieke uitersten verenigen." Dat lukte hem door altijd behoedzaam te manoeuvreren en ruimte te laten voor een ander. Hij wilde, net als in Madurodam, voorkomen dat hij iemand vertrapte met zijn schoenen. Zelf beschreef hij het zo: "Van nature heb ik de neiging om veel naar anderen te luisteren. Dat schijnt hinderlijk te zijn. Een echte leider moet kennelijk stopverf in zijn oren hebben."

We mogen dankbaar zijn dat Wim Kok nooit stopverf heeft gebruikt. Dat hij permanent streefde naar een evenwichtige benadering, altijd en overal, en dat hij hechtte aan geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de politiek. Hij vond dat mensen op de overheid moesten kunnen vertrouwen. Daarom was de ingreep in de WAO voor hem een kras op zijn ziel, een groef in het gelaat. Naarmate zijn politieke loopbaan vorderde, werden de groeven veelvuldiger en dieper.

De diepste groef, op zijn gelaat en ook in zijn hart, ontstond door de dramatische gebeurtenissen in Srebrenica. Hij bleef de pijn van deze inktzwarte gebeurtenis voelen, jaar na jaar. Hij voelde zich verantwoordelijk en nam die verantwoordelijkheid ook. Maar het allesoverheersende verdriet bleef.

Wim Kok was een gevoelsmens. Hij kon zich grote zorgen maken. En soms was hij dan wat kortaf. Tenminste, dat leek dan zo. Aan het einde van zijn premierschap in 2002 legde hij uit hoe het precies zat: "Nee hoor, ik ben niet knorrig. Ik ben wel een beetje bezorgd en meer dan dat soms door een dreigende, toenemende vooringenomenheid en onverdraagzaamheid."

Aan het eind van zijn leven bleek die bezorgdheid om de verdeeldheid en polarisatie in ons land onverminderd groot. Voor zijn advies over de oplossing voor dit probleem verwijs ik naar zijn eigen woorden uit 1997. Voor jongeren had hij destijds een boodschap waar wij allemaal, ook in 2018, ons voordeel mee kunnen doen: "Ik denk dat het belangrijkste advies voor jonge mensen is: wees kritisch, maar ook verantwoordelijk. Verantwoordelijk naar waar we samen voor staan. Ook al ben je nog zo op je toekomst gericht, we maken die toekomst in Nederland en in Europa wel met z'n allen. En kijk niet te snel de andere kant op." Wim Kok ten voeten uit. Werkend aan evenwichtige oplossingen voor serieuze problemen. Werkend aan de balans en het overbruggen van tegenstellingen. Werkend aan sociale rechtvaardigheid zonder stopverf te willen gebruiken en mensen te willen vertrappen. Zo werd Wim Kok, de man van eenvoudige komaf, een staatsman van statuur, de premier van alle Nederlanders, in Madurodam en ver daarbuiten.

Wij herdenken hem met groot respect en diepe dankbaarheid voor alles wat hij voor ons en ons land heeft betekend. Ik wens zijn vrouw Rita, zijn kinderen Carla en Marcel, zijn kleinkinderen en alle andere nabestaanden veel kracht toe bij het dragen van dit enorme verlies.

Dan geef ik nu het woord aan de minister-president.

Minister Rutte:
Mevrouw de voorzitter. De man die wij vandaag herdenken, zei als premier ooit: "Mensen zeggen weleens dat je op een plek als deze heel machtig bent. Dat is in zoverre waar dat je vanuit je verantwoordelijkheid natuurlijk belangrijke beslissingen moet nemen, maar de beperking bestaat uit het steeds voluit afleggen van verantwoordelijkheid in het openbaar, in onze democratie, in het parlement." Het tekent Wim Kok als volbloed democraat, als nuchtere realist en als de premier die zichzelf ooit een passant noemde. Want dan, zei hij, kan het beeld achteraf alleen maar meevallen. Dat is natuurlijk een geweldig understatement.

We herdenken vandaag geen passant, maar een groot staatsman die in veel rollen zijn stempel op ons land heeft gedrukt. Ik meen dat er in onze parlementaire geschiedenis maar weinigen zo goed voorbereid aan het premierschap zijn begonnen als hij. Wim Kok was als vakbondsman gepokt en gemazeld in de polder. Hij leerde het politieke handwerk als fractievoorzitter van zijn partij in dit huis. Als minister van Financiën kende hij de rijksbegroting als zijn broekzak. Al die kennis en ervaring balde hij samen in acht jaar premierschap. Acht jaar van snoeihard werken, verantwoordelijkheid dragen en resultaten boeken voor Nederland.

In de laatste anderhalve week hebben velen Wim Kok geroemd om zijn wijze en bezonken oordeel, om zijn vermogen het standpunt van de ander te zien en — u zei het ook net, voorzitter — om zijn samenbindende rol. Hij was inderdaad de meester van het compromis en de verpersoonlijking van de kracht van het Nederlandse overlegmodel. Wie boven de partijen staat, heeft nu eenmaal het meeste overzicht. Als geen ander wist hij hoe dat werkte: elke partij iets gunnen, geen beslissingen doordrukken en successen delen. "Het is beter bescheiden te winnen, anders krijg je het soms hard en onverwacht terug", zei hij ooit. Hij realiseerde zich altijd: we hebben elkaar nodig in Nederland en in Europa — want daar opereerde hij niet anders.

Maar Wim Kok was ook een doener. "Mijn grootste kracht ligt niet in weidse vergezichten schilderen van de toekomst op lange termijn", zei hij ooit met zelfkennis. Hij was de man die daadkracht toonde en doorpakte als dat nodig was, bijvoorbeeld tijdens de WAO-crisis, op weg naar het kroonprinselijk huwelijk en natuurlijk na de afschuwelijke moord op Pim Fortuyn. Achteraf zei hij over dat moment: "Even is het chaos in je hoofd, maar als je verantwoordelijkheid draagt, weet je dat het daar niet bij kan blijven." Op dat moment kon de man die altijd alles wikte en woog in een split second de juiste beslissing nemen.

Zijn kracht en zekerheid haalde hij uit een sterk moreel kompas, dat een leven lang gericht stond op sociale rechtvaardigheid, op fatsoen en op degelijkheid. De basis daarvoor is ongetwijfeld gelegd in het gezin en de wederopbouwtijd waarin hij opgroeide. De kantjes werden er niet bepaald vanaf gelopen, herinnerde hij zich later. Hij noemde het een tijd van saamhorigheid en wat voor elkaar over hebben, begrippen die altijd richtinggevend voor hem zijn gebleven.

Voorzitter. Wim Kok sprak iedereen aan, jong en oud, de mensen in de fabriek en op de universiteit, de inwoners van de oude wijken en jonge Vinex-gezinnen. Wat was zijn geheim? Ik denk aan de ene kant zijn enorme statuur en natuurlijke gezag. De waardigheid zat in de man zelf, zei een naaste medewerker van hem vorige week heel treffend.

Wim Kok werd gewaardeerd en bewonderd, ook door wereldleiders als Tony Blair, Bill Clinton, François Mitterrand en Nelson Mandela. Hij was tegelijkertijd de man die in 1991 werd uitgeroepen tot kampeerder van het jaar en die op de vraag wie tijdens de dienstreis de lunch betaalde, antwoordde: "nou, bij lange afstanden neem ik brood mee, samen met een pakje melk en een appel." Het is die combinatie van staatsmanschap en sobere nuchterheid waardoor mensen zich tot hem aangetrokken voelden en hem ook hun vertrouwen schonken.

Mevrouw de voorzitter. Toen een journalist in 1981 aan hem vroeg wat hij zou doen als hij premier was, zei Wim Kok: "Dat is een onmogelijke vraag, volgens mij ben ik daar niet geschikt voor." Het gebeurde maar weinig dat hij er zo naast zat, want wij weten: niemand was meer geschikt dan hij.

Wij herdenken vandaag een groot staatsman, die ons land met een koel hoofd en een warm hart verder heeft gebracht. Nederland is hem dankbaar. Ik wens zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen en andere nabestaanden heel veel kracht toe in deze moeilijke tijd.

De voorzitter:
Dank u wel. Ik verzoek u een moment van stilte in acht te nemen.

(De aanwezigen nemen enkele ogenblikken stilte in acht.)

De voorzitter:
Dank u wel. Dan schors ik nu de vergadering, zodat u de nabestaanden kunt condoleren.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Vragenuur

Vragenuur

Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde.

Vragen Agema

Vragen van het lid Agema aan de minister voor Medische Zorg en Sport over het faillissement van de IJsselmeerziekenhuizen en het Slotervaartziekenhuis.

De voorzitter:
We gaan nu naar het mondelinge vragenuur. Ik heet de minister voor Medische Zorg van harte welkom. Ik ben op zoek naar mevrouw Agema, want zij is nu aan de beurt voor haar vraag. We wachten heel even.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:
Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Agema namens de PVV voor haar vraag over het faillissement van de IJsselmeerziekenhuizen en het Slotervaartziekenhuis.

Mevrouw Agema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Vrijdag gebeurde het ondenkbare: een ziekenhuis werd acuut gesloten. Doodzieke mensen zijn in ambulances naar andere ziekenhuizen gebracht. Mensen stonden huilend en ontredderd op de stoep van het ziekenhuis. Het laat een verval zien, een armoe die zijn weerga niet kent. En de minister noemt het ziekenhuis een stapel stenen. Hoe groot kan de kloof tussen burger en politiek zijn? Hoe groot is de kloof tussen de mensen die ontredderd voor het ziekenhuis stonden en de bestuurders, de verzekeraars, de NZa? Hoe groot is die kloof? En valt die nog te dichten?

Mijn vraag aan de minister is wat de reden is van het faillissement van het Slotervaartziekenhuis en de IJsselmeerziekenhuizen. Ligt het aan de bestuurders en de eigenaren, Loek Winter en Willem de Boer? Ligt het aan verzekeraar Zilveren Kruis? Was het de NZa, de Nederlandse Zorgautoriteit, die de minister niet informeerde? Lag het aan de inspectie? Was er wél iets mis met de kwaliteit bij het Slotervaartziekenhuis, zonder dat het ziekenhuis onder verscherpt toezicht stond? Lag het aan zijn hoofdlijnenakkoorden? Was er te veel bespaard op de ziekenhuiszorg? Wat is de reden van de faillissementen van de ziekenhuizen? Hoe heeft deze armoede, dit dieptepunt in de zorg, kunnen ontstaan? Waarom richtte de minister een crisisstaf in om het faillissement te begeleiden, in plaats van een crisisstaf om een ziekenhuis open te houden?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dan geef ik nu het woord aan de minister.

Minister Bruins:
Voorzitter, dank u wel. Ik heb met de verzekeraar contact gehad over de aanleiding tot het faillissement, maar laat ik eerst dit zeggen: zowel mevrouw Agema als vele anderen zijn geschrokken en verrast door het faillissement van beide ziekenhuizen. Je zal er maar patiënt zijn en het bericht krijgen dat je moet worden overgedragen aan een ander ziekenhuis. Je zal er maar medewerker zijn en horen dat het faillissement is uitgesproken. Wat doe je dan?

Voorzitter. Ik wil allereerst mijn grote dank uitspreken aan alle mensen in de zorg die de afgelopen dagen zo hard hebben gewerkt om patiënten over te dragen uit de twee ziekenhuizen naar andere locaties en die zich daarvoor tot op de kraag hebben ingespannen. Ik vind het verschrikkelijk voor de patiënten en ik vind het fantastisch van de zorgmedewerkers dat zij paraat stonden en staan om dit te doen.

Dan over de aanleiding voor het faillissement. De zorgverzekeraar heeft mij laten weten dat men al jaren met de directie van beide ziekenhuizen in gesprek was en dat de acute reden voor het faillissement was dat de verbeterplannen niet overtuigend waren, dat de kwaliteit van zorg onder druk stond, dat er achterstallig onderhoud was, dat medewerkers stopten met werk en dat leveranciers hun medicijnen en hulpmiddelen terughaalden. Om al die redenen wilde de verzekeraar geen noodkrediet verstrekken. Als ik het goed begrepen heb van de zorgverzekeraar stond de kwaliteit van zorg zodanig onder druk dat er niet een andere mogelijkheid werd gezien dan geen contract meer sluiten met de ziekenhuizen. En daarmee is het faillissement uitgesproken. Daar is natuurlijk het laatste woord niet over gezegd, omdat de curator de reden van het faillissement onderzoekt en daarover een rapport zal maken. Er zijn twee teams van curatoren aan het werk, voor elk ziekenhuis een team. Die rapportages heb ik niet, maar aanvullend zal die informatie beschikbaar komen, waarover ik uw Kamer dan ook nader zal informeren.

Dan de vraag of het ligt aan de eigenaren, de verzekeraars, de IGJ, de NZa of de hoofdlijnakkoorden. Ik denk niet dat het ligt aan een van die partijen. Het ligt aan de redenen die ik u zojuist heb genoemd.

Waarom een crisisstaf inrichten? Vorige week dinsdag hoorde ik van de surseancesituatie van beide ziekenhuizen. Als ik mijn brief van vorige week dinsdag aan uw Kamer teruglees, is dat een brief waarin wordt aangekondigd dat er een afbouwplan wordt gemaakt. Dat er zo snel, namelijk twee dagen later, al een faillissement voor beide ziekenhuizen werd uitgesproken, had ik niet verwacht. Dat is het alle hens aan dek om te zorgen dat de zorg voor de mensen gecontinueerd kan worden. Dat is waar het om gaat. Dat is waar het mij om ging, namelijk dat de zorg gecontinueerd kon worden. Daarop heb ik een crisisstaf ingericht met VWS, NZa en de inspectie aan boord. Daarnaast zijn er allerlei contacten met andere partijen.

Mevrouw Agema (PVV):
Het is goed dat de minister degenen die doodzieke mensen hebben verplaatst naar andere ziekenhuizen complimenteert, maar dat is niet wat er had moeten gebeuren. De minister had met zijn auto met chauffeur naar Amsterdam moeten rijden en op de stoep bij het ziekenhuis moeten gaan staan en hij had daar moeten zeggen: deze sluiting gaat niet gebeuren, ik ben de minister en ik ben eindverantwoordelijk. Als ik de minister hier hoor zeggen dat het Zilveren Kruis het faillissement van het Slotervaartziekenhuis en de sluiting heeft afgeroepen op basis van kwaliteit, waarom hebben wij daar dan de inspectie niet over gehoord? Het is toch niet de verzekeraar die bepaalt wat kwaliteit is in dit land? Daar hebben we toch de inspectie voor? Het Slotervaartziekenhuis stond niet onder verscherpt toezicht. Bij hoeveel ziekenhuizen gaan verzekeraars volgend jaar bepalen dat ze de kwaliteit onvoldoende vinden, terwijl de inspectie daar geen rapporten voor heeft gemaakt en ze niet onder verscherpt toezicht heeft staan? Bij de IJsselmeerziekenhuizen is het een ander verhaal, want zij stonden onder verscherpt toezicht, maar dat geldt niet voor het Slotervaartziekenhuis.

Voorzitter. Ik kan er werkelijk waar met mijn pet niet bij dat de minister die eindverantwoordelijk is, dit niet heeft zien aankomen, hij de NZa niet heeft geïnformeerd en hij zich gewoonweg neerlegt bij het binnen twee dagen sluiten van de deuren van een ziekenhuis. Het laatste woord is hier nog niet over gezegd. Ik hoop dat de minister met een beter verhaal komt dan wat hij tot nu toe heeft gezegd, want anders zijn we hier echt morgen tot diep in de nacht nog niet over uitgesproken in dit huis.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. De minister.

Minister Bruins:
Voorzitter. Met name het Slotervaartziekenhuis heeft de afgelopen tien jaar al vaker in zwaar weer gezeten. Het is de afgelopen tien jaar, hetzij door tussenkomst van een bank, hetzij door tussenkomst van een verzekeraar, steeds weer gelukt om een contract te sluiten tussen de zorgverzekeraar aan de ene kant en het ziekenhuis aan de andere kant. Dat is deze keer niet gelukt, en daar is inderdaad het laatste woord nog niet over gezegd. Maar als door de zorgverzekeraar over de kwaliteit van zorg wordt uitgesproken dat die niet kan worden gegarandeerd, dan moeten we pal staan voor de zorg voor mensen en pal staan voor de zorg voor patiënten. Dáár moet onze aandacht naar uitgaan. Dat vind ik het allerbelangrijkste.

Ik heb in de afgelopen dagen ook bezoeken gebracht aan patiënten die zijn overgedragen van het Slotervaartziekenhuis naar een ander ziekenhuis. Die mensen ongelofelijk geschrokken. En aan de andere kant zijn ze ook opgelucht dat ze zo goed worden verzorgd, in dit geval in het OLVG.

De heer Arno Rutte (VVD):
Het failliet gaan van twee ziekenhuizen is gewoon een enorme schok voor iedereen die daarmee wordt geconfronteerd: de medewerkers van zo'n ziekenhuis, de patiënten die daar liggen en de mensen die erop hadden gerekend daar zorg te krijgen. Het is heel goed dat de minister die schok nu ook verwoordt en uitdraagt, want dit is wel iets om zorgen over te hebben.

Richting de toekomst, en ook de nabije toekomst, zijn er met name in Flevoland heel veel zorgen over de nabijheid van zorg. De minister had het over een crisisteam dat nu kijkt naar de continuering van zorg. Dat leek vooral te gaan over het uitplaatsen van zorg. Op welke wijze spant het ministerie zich in om zo veel mogelijk de zorg op de locatie in Lelystad te continueren, zodat er zo veel mogelijk ruimte wordt geboden voor een warme landing en een warme doorstart van de zorg aldaar?

De voorzitter:
De minister. Korte reactie.

Minister Bruins:
De spoedeisende hulp is op dit moment gelukkig nog beschikbaar in Lelystad. Ik had hier ook heel graag gestaan met een antwoord op de vragen over een opvolgende partij, een nieuwe zorgpartij, die een actieve rol zou kunnen gaan spelen in Lelystad. Maar ik kan dat niet geven. Ik heb nog vlak voor deze vergadering overleg gehad met de curator. Er zijn verschillende kandidaten die zorg willen overnemen. Dat gaat dan ook over de acute zorg. Op het moment dat ik u daar helderheid over kan bieden ... Nogmaals, die spoedeisende hulp is verzekerd en moet dat ook blijven. Ik zoek daarvoor naar praktische mogelijkheden. En die laten we niet los voordat er een nieuwe partij is gevonden. Dat is maar een stukje van het antwoord, maar er wordt door mij en de crisisstaf, samen met de curatoren, actief gezocht, om ervoor te zorgen dat de zorg gecontinueerd kan worden.

De heer Van der Staaij (SGP):
Het is goed dat we er nog over doorspreken hoe dit zo rauwelijks heeft kunnen gebeuren, maar er is nu terecht focus op de vraag hoe dit nu verdergaat. In het gebied van de Noordoostpolder en Urk zijn er grote zorgen als het gaat om de acute verloskunde en de spoedeisende hulp. Is de minister het met ons eens dat het niet zo kan zijn dat men daar over of tegen de rand van de normtijden terechtkomt, en dat ook de mensen in dat gebied op fatsoenlijke afstand acute verloskunde en spoedeisende hulp moeten kunnen krijgen?

Minister Bruins:
Ja, daar ben ik het mee eens. Op dit moment kijken we bijvoorbeeld al naar het beschikbaar stellen van extra ambulancecapaciteit, opdat in dit geval zwangere vrouwen snel in een ziekenhuis kunnen zijn. Dat is een van de maatregelen die ons gelukkig wél worden geboden op basis van de afspraken die we hebben in de huidige werkwijze. Dus ik ben het eens met de heer Van der Staaij. En ik zou heel graag willen dat ik al concreter kon zijn dan dit, maar dat kan ik niet zijn. Maar weest u verzekerd van mijn intense aandacht, ook op dit punt.

Mevrouw Marijnissen (SP):
De zorg is geen markt. En de afgelopen week hebben we gezien dat in slechts enkele uren meerdere ziekenhuizen in Nederland failliet zijn gegaan. Ziekenhuizen gaan failliet, en we hebben te maken met zorgondernemers — echt, wie bedenkt het?! — die menen winst te kunnen maken, waardoor ziekenhuizen failliet gaan. Mijn vraag is: erkent deze minister dat de doorgeslagen marktwerking in de zorg gefaald heeft?

Minister Bruins:
Ik ben een groot voorstander van heel veel innovatieve kracht. En ik ken ongelooflijk veel innovatieve kracht, niet alleen aan de publieke kant maar ook aan de private kant, die ons helpt om het zorgstelsel in Nederland goed en sterk te maken en te houden. Ik ben dus een andere mening toegedaan dan mevrouw Marijnissen.

De voorzitter:
Mevrouw Marijnissen, een tweede vraag?

Mevrouw Marijnissen (SP):
Ja, een tweede vraag. Ongelooflijk toch, dit antwoord van de minister. Ik zou bijna willen zeggen dat ik hem kan feliciteren, want dit is dus kennelijk waar hij in gelooft. Dit is het stelsel waar hij in gelooft: een land waarin ziekenhuizen failliet kunnen gaan. Gefeliciteerd! Ik vind het ongehoord. De minister gaat daarmee compleet voorbij aan alle betrokkenen bij die ziekenhuizen, aan de mensen die er werken, aan de mensen die er onder behandeling staan. Daar gaat hij compleet aan voorbij. Mijn vraag is dan ook als volgt. Hij zegt: ik ben actief bezig. Maar hij doet natuurlijk helemaal niks. Laten we het heel klein en heel concreet maken.

De voorzitter:
En heel kort!

Mevrouw Marijnissen (SP):
Terwijl we hier vandaag staan, lopen die ziekenhuizen leeg. Is de minister bereid om nu, direct na het vragenuur, om de tafel te gaan met de betrokkenen — de ziekenhuizen in de regio, de zorgverzekeraars en de gemeenten — om een oplossing te zoeken om tot een doorstart van deze ziekenhuizen te komen?

Minister Bruins:
Zoals ik ook bij de begrotingsbehandeling heb betoogd, gaat het mij om de zorg. In de kern gaat het mij om de zorg. Ik heb dat uitgebreid aangegeven in reactie op een notitie die is geschreven door de fractie van mevrouw Marijnissen. Het gaat mij om de goede zorg. Als het ziekenhuis in Lelystad niet kan doorfunctioneren, moeten we als een haas op zoek. We moeten niet op zoek naar het nieuwe ziekenhuis in Lelystad, maar ik wil de goede zorg voor de patiënten continueren. Daar is en blijft mijn inzet op gericht.

De voorzitter:
Mevrouw Ploumen.

Mevrouw Marijnissen (SP):
Voorzitter. Ongelooflijk dit antwoord ...

De voorzitter:
Nee, nee, nee, mevrouw Marijnissen. Het woord is aan mevrouw Ploumen.

Mevrouw Ploumen (PvdA):
Op dinsdag werd surseance van betaling aangevraagd, op donderdag gingen de ziekenhuizen failliet en pas op vrijdagavond hoorden we iets van de minister. Waar was de minister in de tussentijd? En wanneer hoorde hij voor het eerst van de problemen? Hoe kan het dat hij verrast werd, net zo verrast als al die patiënten die ontredderd op straat stonden? Waar was de minister?

Minister Bruins:
Vooral hier in uw Kamer, voorzitter. Het was de dag na de begrotingsbehandeling dat ik voor het eerst hoorde dat er mogelijk een surseancesituatie in aantocht was voor beide ziekenhuizen. Daarover heb ik uw Kamer ook bij brief van 23 oktober in het herfstreces geïnformeerd. Zo gauw als mogelijk, namelijk op het moment dat het faillissement was uitgesproken, op donderdag, heb ik opnieuw een brief aan uw Kamer gezonden. Ik was dus eigenlijk hier in Den Haag aldoor bezig met dit onderwerp.

Mevrouw Ploumen (PvdA):
Betekent dit dat de minister ook op 23 oktober voor het eerst een signaal ontving dat die ziekenhuizen in de problemen waren, dat mensen mogelijk niet de zorg zouden krijgen waar ze recht op hebben?

Minister Bruins:
Dat die surceance van betaling in aantocht was, heb ik gehoord op de vrijdag na de begrotingsbehandeling.

De heer Raemakers (D66):
Het is een menselijk drama. Het is verschrikkelijk voor medewerkers en voor patiënten die zo snel naar een ander ziekenhuis moeten worden vervoerd. Ik zeg ook tegen de minister: een ziekenhuis is meer dan alleen maar een stapel stenen. Ik zou ook graag van de minister willen horen wat hij vindt van dat in één dag overplaatsen van die patiënten, zoals is gebeurd. Dat kunnen we met z'n allen toch niet menselijk vinden? En ik zou de minister ook willen vragen: hoe kunnen we in de toekomst nou voorkomen dat zo veel patiënten in één dag op zo'n onmenselijke manier van plek A naar plek B moeten worden vervoerd? Wat kan de minister daartegen doen?

Minister Bruins:
Ik ben met de heer Raemakers eens dat een ziekenhuis een maatschappelijke functie heeft. Die wil je ook graag in je nabijheid hebben. Het is heel rauw om te horen dat het faillissement wordt uitgesproken over twee ziekenhuizen. Het zijn onvergelijkbare situaties, maar het is in beide situaties verschrikkelijk dat de ziekenhuizen failliet zijn gegaan. Het was al bij de begrotingsbehandeling en bij een eerder AO dat ik heb uitgesproken dat ik vind dat die verbinding tussen ziekenhuis en regio sterker moet zijn. Daarom heb ik bij de hoofdlijnenakkoorden afgesproken dat er per regio iets van — wat ik heb genoemd — een zorgbeeld moet worden gemaakt, een beeld van de regio waarin staat wat het aanbod en de vraag van zorg zijn. Dat is breder dan alleen ziekenhuiszorg, ook huisartsenzorg, ook ambulancezorg, ook andere vormen van zorg. Dat niet alleen; ik vind dat er dan ook een doorkijkje moet worden geboden naar de toekomst. Zoals ik ook bij de begroting heb uitgesproken, heb ik het RIVM gevraagd de regio's hulp te bieden als zij dat wensen, zodat de contacten, dat onderlinge beeld van zorgpartijen in een regio, duidelijk zijn en dat daar ook het gesprek over kan worden gevoerd. Ik wil daar ook graag een actieve rol bij hebben. Dat is het ene punt.

Aan de andere kant hebben we in een eerder debat, ik dacht in het voorjaar, met elkaar het volgende gedeeld. Als spoedeisende zorg, spoedeisende hulp of acute verloskunde ergens in het gedrang komen wegens schorsing, beëindiging van taken of overname, moet er een meldplicht zijn van de aanbieder in kwestie aan de kerngemeente in de regio, alsmede aan de inspectie en de NZa, opdat wij het goed op tijd weten. Ik wou dat we die wettelijke regeling al hadden. Dan hadden we er nu gebruik van kunnen maken. Maar ik ben het dus eens met de spreker dat de verbinding tussen regio en ziekenhuis sterker moet zijn. Misschien zit daar — ik moet nu heel voorzichtig zijn — ook een beginnetje van "hoe kunnen we herhaling voorkomen?" Maar daar moeten we zeer voorzichtig mee zijn.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Fijn dat de minister ook zelf het belang van goed overleg naar voren brengt. Daar hebben wij op 13 juni hard voor gepleit. Wij horen de minister nu zeggen dat hij heel veel energie inzet om de huidige patiënten goed onderdak te geven, maar in Lelystad zijn er veel mensen met chronische ziektes die gewoon veel behoefte hebben aan en ook ondersteuning nodig hebben voor zorg. Urk heeft het hoogste geboortecijfer van Nederland. Ik zou van de minister willen weten wat hij gaat doen om te zorgen dat de nabijheid van zorg daar geborgd blijft.

Minister Bruins:
In de richting van mevrouw Van den Berg moet ik eerst het volgende zeggen. Mevrouw Van den Berg heeft mij schriftelijke vragen gesteld. Ik haast mij om die vragen te beantwoorden. Die antwoorden krijgt u nog hedenmiddag, maar het is mij net niet gelukt om ze voor 14.00 uur bij u te bezorgen. Ze zitten nu wel in mijn mailbox; ik moet ze nog goed lezen voordat ik ze aan u kan toesturen.

De vraag die mevrouw Van den Berg stelt is precies de mijne. Ik had hier graag willen staan met een uitspraak van een curator, die zou zeggen "ik maak melding van die en die zorgvoorziening die zich aanbiedt om in Lelystad zorg te continueren" om dan hoera te kunnen roepen. Dat kan ik niet. Er zijn meerdere gegadigden voor vormen van overname van zorg in Lelystad. De curator is met die partijen in gesprek. De curator heeft mij laten weten dat die gesprekken goed verlopen. Ook zegt de curator rust nodig te hebben. Dat laatste kan ik niet beloven. Nogmaals, ik denk dat we allemaal, ook ik, aan zijn lippen hangen om te horen wat de uitslag is. Tot die tijd moet de spoedeisende hulp in Lelystad gegarandeerd blijven. Daar heb ik stevig het oog op.

Mevrouw Sazias (50PLUS):
Deze minister zegt pal te staan voor de continuïteit van de zorg. Hij schrok heel erg van het faillissement, terwijl de ziekenhuizen al onder toezicht stonden. Een van de voorgangers van deze minister, minister Ab Klink, zei dat het IJsselmeerziekenhuis een belangrijk ziekenhuis was in het systeem, een zogenaamd systeemziekenhuis. Dat heeft alles te maken met het belang van de regio. Daarom heeft Ab Klink toen ook een ondersteuningspakket goedgekeurd. Is deze minister het eens met Ab Klink dat het ziekenhuis in Lelystad een belangrijk systeemziekenhuis is dat van groot belang is voor de regio?

Minister Bruins:
Het begrip "systeemziekenhuis" is niet van recente datum. Ik ken dat begrip niet. Ik werk er niet mee. Wat ik belangrijk vind, is goede zorg voor iedereen in Lelystad en omgeving. Daar werk ik aan: om die zorg voor iedereen in de regio bereikbaar te houden. Dit kan verkeerd worden uitgelegd, maar het gaat wat mij betreft niet om het intact houden van dat gebouw. Het gaat mij om het intact houden van goede zorg. Daar is de kern op gericht.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
De minister zegt: het gaat mij om continuïteit van zorg en het gaat mij om goede zorg. Maar hij weet toch ook dat goede zorg ook gaat over de relatie tussen de arts en de patiënt? Wat wij de afgelopen dagen bij deze twee ziekenhuizen hebben zien gebeuren, is dat die relatie bruusk verstoord is. Ik heb artsen gesproken, ik heb huisartsen gesproken die radeloos zijn, die niet weten waar hun patiënten terechtkomen. Zij zeggen: mijn patiënten lopen risico's, omdat ik die continuïteit niet kan bieden. Ik wil van deze minister horen dat hij garandeert dat het nooit meer op deze manier gebeurt dat een ziekenhuis failliet gaat, dat het binnen twee dagen afgebouwd wordt en dat patiënten en artsen aangeven dat hun goede zorg in het geding is.

Minister Bruins:
Ik heb geen garanties. Ik heb ook geen aanwijzingen dat andere ziekenhuizen op omvallen staan. Wat ik wel wil toezeggen is dat ik, op het moment dat ik daar wetenschap van heb, dat zo gauw mogelijk aan deze Kamer meld. Want ook ik heb gesproken met artsen, ook ik heb gesproken met patiënten en ook mij is er alles aan gelegen om de continuering van kwalitatief goede zorg te borgen.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
In 2008, tien jaar geleden, was de toekomst van de IJsselmeerziekenhuizen onzeker. Voor de politiek is tien jaar misschien een ver verleden, maar de mensen die in Lelystad en omgeving wonen, weten dat nog heel erg goed. We zijn nu allemaal geschokt door wat er gebeurd is, zeker de patiënten, de zorgmedewerkers en de mensen in het gebied. Hoe kunnen we voorkomen dat we over tien jaar hier weer staan? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat we de zorg in dit gebied dicht bij mensen zo organiseren dat er echt continuïteit is? Ik hoor de minister zeggen "continuïteit van zorg vind ik belangrijk", maar dat vonden we in 2008 ook en toch staan we hier nu weer. Hoe kunnen we de zorg structureel voor de lange termijn goed inbedden in dat gebied, zodat mensen er een beroep op kunnen doen als ze dat nodig hebben?

Minister Bruins:
Als de situatie in Slotervaart en rond de IJsselmeerziekenhuizen weer meer tot rust is gekomen, wil ik met deze vragen van mevrouw Dik-Faber aan de slag. Ik zou dolgraag willen voorkomen dat we hier over enige tijd weer staan met een soortgelijke vraag. Ik wil die veilige zorg voor iedereen in Nederland beschikbaar hebben en houden. Dat vind ik belangrijk. Aan de hand van datgene wat we nog ontvangen van de curator, aan de hand van de lessons learned van de inspectie en de NZa, wil ik nadenken over welke lessen ik kan leren en ten genoege van uw Kamer hier kan voorleggen. Ik vind dat gesprek van groot belang, maar ik heb op dit moment nog niet alle ingrediënten voor een oplossing op een presenteerblaadje.

Mevrouw Agema (PVV):
De minister begon zijn beantwoording met een aantal empathische zinnen richting patiënten en personeel. Maar als ik de antwoorden op de vragen die door mijn collega's zijn gesteld hoor, merk ik dat iedere keer geantwoord wordt vanuit een koelkast, vanuit een ijscel. "De minister is er niet om een gebouw open te houden." "De minister gaat voor continuïteit van zorg." Wat mag dat wezen? En ik hoor meer van dat soort ambtelijke standaardzinnen die helemaal niet gaan over de kern van de zaak, namelijk dat er op stel en sprong een ziekenhuis is gesloten. En dat mag nooit meer gebeuren. De minister zegt hier: ik weet niet wat de situatie nu is. Mijn vraag aan de minister is: als hij niet weet hoe dit heeft kunnen gebeuren, hoe weet hij dan dat dit niet weer gebeurt?

Minister Bruins:
In antwoord op de eerste vraag van mevrouw Agema heb ik u een aantal punten aangegeven die de zorgverzekeraar mij heeft gemeld als aanleiding voor het faillissement. Eigenlijk vind ik het verschrikkelijk om als koelkast betiteld te worden. Ik was gisteravond bij patiënten in het ziekenhuis. Ik heb patiënten ontmoet en artsen en familieleden gesproken. Er was een vorm van opluchting dat het achter de rug was. De schrikreactie, de overdracht, niet precies wetend wanneer en hoe laat. Inderdaad, gaan mijn papieren mee, weet mijn familie waar ik blijf? Hier staat allerminst iemand die als koelkast wil functioneren. Het gaat mij om de warmte van de zorg. Het gaat mij om de veilige zorg. Het gaat mij om de kwalitatief goede zorg. Ik wil borg blijven staan voor goede zorg.

De voorzitter:
Mevrouw Agema, de laatste vraag.

Mevrouw Agema (PVV):
De minister spreekt over een stapel stenen. De minister zegt dat hij geen bank is. De minister neemt dat soort dingen in de mond en dan mag ik hem geen koelkast noemen. De minister zit stuurloos achter het stuur. Vrijdag is hij gecrasht op een boom. Hij is uitgestapt en hij zegt: nou, ik weet niet hoe dat is gebeurd. Maar vooral weet hij niet hoe hij kan voorkomen dat het nog een keer gebeurt. Mijn vraag aan de minister is: is hij dan wel de juiste man op de juiste plaats?

Minister Bruins:
Ik vind het verschrikkelijk dat twee ziekenhuizen failliet gaan. Ik denk dat het beste wat de Kamer van mij mag vragen, is dat ik pal voor de kwaliteit van de zorg in Nederland sta. Met alles wat in me is, wil ik er het beste aan doen om die zeker te stellen voor nu en voor de toekomst, voor de bestaande en voor nieuwe patiënten.

De voorzitter:
Dank u wel.

Vragen Kerstens

Vragen van het lid Kerstens aan de staatssecretaris van Defensie over het bericht "Defensie moet meldingen intimidatie en misbruik veel beter aanpakken".

De voorzitter:
Dan ga ik nu naar de heer Kerstens namens de PvdA voor zijn vragen aan de staatssecretaris van Defensie, die ik van harte welkom heet, over dat intimidatie en misbruik binnen Defensie veel beter moeten worden aangepakt. Voordat ik u het woord geef, meneer Kerstens: u moet zich echt houden aan het onderwerp. Vorige keer had u ook mondelinge vragen, maar toen ging u een vraag stellen over een ander onderwerp. Dus blijf bij het onderwerp, anders grijp ik in. De heer Kerstens.

De heer Kerstens (PvdA):
Voorzitter. Als je militair wordt, dan doe je dat omdat je in het uiterste geval bereid bent om tot het uiterste te gaan, het ultieme offer te brengen en je leven te geven voor uw en mijn veiligheid en voor die van onze kinderen. Als je daartoe bereid bent, dan verdien je respect en waardering van ons allemaal en zeker van de top van je eigen organisatie: in de manier waarop je wordt beloond, in de manier waarop je in staat wordt gesteld je werk te doen en in de manier waarop er met je wordt omgegaan als je veiligheid in gevaar komt, niet alleen buiten op het slagveld tegenover de vijand, maar ook binnen in je eigen organisatie, soms door je eigen collega's.

Dat respect en die waardering; dat is waar militairen ook om vragen. Om moeten vragen helaas, omdat dat blijkbaar niet vanzelf komt. Omdat je een loonbod wordt gedaan dat volstrekt niet past bij alle mooie nota's en beloftes. Omdat je met te weinig of ondeugdelijk materieel en materiaal op pad wordt gestuurd. Of omdat je niet serieus wordt genomen als je opkomt voor je eigen veiligheid in je eigen organisatie.

In een 83 pagina's tellend rapport met daarin maar liefst 10 pagina's conclusies en aanbevelingen wordt gehakt gemaakt van de interne veiligheidscultuur bij Defensie. Die mag dan misschien zijn neergelegd in honderd-en-een verschillende protocollen en processen, maar in de praktijk ontbreekt die. De commissie-Giebels, die dat rapport na uitvoerig onderzoek schreef, trekt daarin zelfs de conclusie dat het niet melden van incidenten beter voor je is dan wel melding doen, omdat pesters worden beschermd en melders worden buitengesloten. Dat is echt krankzinnig natuurlijk. En heeft alles te maken met de cultuur bij Defensie, met het vertrouwen, het ontbreken van het vertrouwen bij veel mannen en vrouwen van Defensie in hun eigen organisatie.

Voorzitter. Hoe gaat de staatssecretaris dat vertrouwen terugwinnen? Breder: hoe gaat ze de mannen en vrouwen van Defensie in het veld en op de kazernes het respect en de waardering die zij verdienen nou eindelijk geven, ook op dit vlak. Niet met mooie woorden, nota's, plannen of beloftes, niet over twee jaar, ook niet volgend jaar, maar nu? Concreet?

De voorzitter:
Dan is nu het woord aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Visser:
Voorzitter. De heer Kerstens heeft over hetzelfde onderwerp ook schriftelijke vragen gesteld op 15 oktober. Die zal ik ook beantwoorden, want u heeft morgen het gesprek met de commissie-Giebels.

Ik denk dat het goed is om te benadrukken dat wij als Defensie zelf om dit onderzoek hebben gevraagd. Naar aanleiding van de discussie over wat er in Schaarsbergen was gebeurd, vonden wij het belangrijk om onderzoek te doen: hoe is het binnen Defensie gesteld met onze cultuur, juist om die veiligheid te waarborgen? Hoe is ons meldingssysteem? Hoe zit dat nu in elkaar? Maar ook: hoe hebben wij nou de nazorg met elkaar geregeld? En de conclusies zijn inderdaad hard en vrij stevig. Want als de conclusie is dat het beter voor je is om niet te melden, dan om iets aan de kaak te stellen, dan gaat er iets niet goed. In mijn eerste reactie op dit rapport, die ik ook aan de Kamer heb gestuurd, heb ik aangegeven dat we in ieder geval twee dingen doen. Want cultuur gaat over de organisatie en gaat over mensen zelf die in zo'n organisatie werken. De commissie-Giebels zegt ook dat het begint met alle leidinggevenden, van laag tot hoog en van hoog tot laag. Zij moeten zich eigenaar voelen. Zij moeten beginnen met het normbesef. Wat vinden wij met elkaar normaal? Welk gedrag accepteer ik, of ik nou in Afghanistan zit, of gewoon op de kazerne in Oirschot, of gewoon op de vliegbasis in Leeuwarden? Wat is normaal? Wat doe ik als ik dingen zie die ik misschien niet zo normaal vind? Hoe ga ik dat dan aan de orde stellen? Dan zie ik, net als de commissie-Giebels, twee dingen ontstaan binnen Defensie. Of men bagatelliseert, of men maakt het direct heel formeel. Dat toont ook aan hoe lastig het is voor leidinggevenden. Zwart-witdiscussies zijn heel makkelijk. Als iemand iets doet wat duidelijk een overschrijding is, wordt er ingegrepen. Maar het gaat juist om die grote grijze gebieden. Wat de een normaal vindt, vindt de ander niet normaal. Daarom gaan we naar aanleiding van de commissie-Giebels juist met de Defensieorganisatie in gesprek, juist over het culturele aspect. En helaas is de cultuur iets wat je niet regelt met een gedragscode en niet met gedragsregels. U geeft zelf al aan dat we duizenden aanwijzingen hebben. Dit gaat over gedrag.

De voorzitter:
Ja.

Staatssecretaris Visser:
Dit gaat over een veilige plek voor de 4.000 mensen die ieder jaar binnenkomen.

De heer Kerstens (PvdA):
Ik zei net dat de mensen van Defensie weinig vertrouwen hebben in de leiding van hun organisatie en in hoe die leiding bijvoorbeeld omgaat met klachten, met ernstige klachten. Daarin hebben ze nu, ook in het rapport van de commissie-Giebels, gelijk gekregen. Ik wil graag van de staatssecretaris weten waarom ze dan toch zo halsstarrig vasthoudt aan het exclusief bínnen de organisatie, binnen Defensie, vormgeven van een meldpunt waar mensen zonder vrees terechtkunnen als hun iets is overkomen. Dat ze daaraan vasthoudt, daar lijkt het gezien haar eerste, schriftelijke reactie in ieder geval op. Daarmee keurt de slager eigenlijk zijn eigen vlees. Het zou toch veel logischer zijn geweest om zo'n meldpunt echt onafhankelijk, dus buiten de Defensieorganisatie, vorm te geven. Desnoods in combinatie met een interne stap die daaraan voorafgaat? De commissie-Giebels heeft daar het een en ander over gezegd, de vakbonden hebben daar het een en ander over gezegd. En als ik met mensen van Defensie zelf praat, hoor ik dat zij daar ook de voorkeur voor zouden hebben, juist omdat de meldingsbereidheid niet groter wordt als je een melding moet gaan doen binnen de organisatie waarin je zo weinig vertrouwen hebt.

Ik denk dat het beter zou zijn om zo'n meldpunt, al dan niet deels, ook buiten Defensie vorm te geven. Ook omdat het volgens mij een manier is waarop de staatssecretaris kan laten zien dat ze haar mensen serieus neemt, de mensen die zo weinig vertrouwen hebben in de eigen organisatie. De top van Defensie heeft een vertrouwensprobleem bij veel mensen van Defensie. U heeft een conflict met vakbonden over de cao en nu dreigt er ook weer iets te gebeuren rondom een verslechtering van het pensioen van militairen. Waarom pakt u deze eenvoudige mogelijkheid niet om bij te dragen aan het terugbrengen van het vertrouwen van uw eigen mensen?

Staatssecretaris Visser:
Wat je in 25 jaar afbreekt, bouw je niet in een jaar op en bouw je ook niet in de komende jaren op. Daar zul je natuurlijk structureel, met elkaar en juist met die organisatie aan moeten gaan werken. Het is precies wat u aangeeft: juist in een organisatie van meer dan 55.000 mensen hoor je ervoor te zorgen dat mensen zich veilig voelen en hoor je ervoor te zorgen dat ze weten waar ze zich moeten melden. Een van de conclusies van het rapport-Giebels is dat we te veel meldpunten hebben en te veel procedures. Je ziet eigenlijk door de bomen het bos niet meer. Daarom gaan we naar één onafhankelijk meldpunt, dat juist veel meer bevoegdheden krijgt dan tot nu toe. Dan kan je nog steeds melden bij je commandant, maar je kunt ook los van je commandant dingen dan aan de kaak stellen. Dat hoort juist bij een professionele organisatie.

Het zou juist heel gek zijn als je zou zeggen: cultuur hoort niet meer bij ons. Het zou gek zijn als je zou zeggen: als wij iets constateren, leggen we het buiten de organisatie en moet men buiten de organisatie maar onderzoek gaan doen. Nee, ik vind dat je bij een professionele organisatie ervoor moet zorgen dat je die veilige omgeving kunt bieden. Mensen mogen bij zo'n organisatie vertrouwen op de werkgever, en ze mogen erop vertrouwen dat er veiligheid wordt geboden. In zo'n organisatie moet je een intern meldpunt kunnen vormgeven dat onafhankelijk opereert. Dat gebeurt in tal van organisaties. We kijken er wel naar, ook naar aanleiding van de commissie-Giebels, of we een rijksbreed meldpunt kunnen organiseren. Mocht je er intern niet meer uitkomen, dan zou je het bij een rijksbreed meldpunt aan de orde moeten kunnen stellen. Zo'n meldpunt zou dus niet alleen moeten werken voor het ministerie van Defensie, maar ook voor andere departementen, waar men ook met dit soort vraagstukken worstelt.

De voorzitter:
Eén zin, want u heeft nog maar twaalf seconden.

De heer Kerstens (PvdA):
We staan hier heel vaak in het vragenuur over Defensie. Elke keer doe ik de staatssecretaris suggesties aan de hand om het vertrouwen bij de mannen en vrouwen van Defensie weer terug te brengen. Of het nou gaat om de cao, om de pensioenregeling of om zo'n extern meldpunt. Als de staatssecretaris niet elke twee weken hier in het vragenuur wil verschijnen, dan denk ik dat ze echt met iets anders moet komen. Dan moet ze de mensen echt op één gaan zetten. Ik heb de volgende vraag, als ik er nog één mag stellen. Waarom doet ze dat niet?

De voorzitter:
Nou, nee. Dank u wel. U mag reageren, maar ...

Staatssecretaris Visser:
Dan reken ik ook vooral op de steun van de heer Kerstens als het gaat om investeringen in Defensie. Dat kunt u de komende periode laten zien en dat hebben wij bijvoorbeeld ook laten zien bij de pensioenregeling, waarin in tegenstelling tot alle andere rijksoverheidsregelingen fors is geïnvesteerd. Ik hoop dat we die alsnog kunnen realiseren, juist voor al die militairen die een goed pensioen verdienen.

De voorzitter:
Dank u wel.

Vragen Van der Linde

Vragen van het lid Van der Linde aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over over het bericht "Pensioenakkoord ver weg na harde rente-eis FNV".

De voorzitter:
Ik geef tot slot het woord aan de heer Van der Linde namens de VVD voor zijn vragen over het bericht dat een pensioenakkoord ver weg is na de harde rente-eis van de FNV. De vragen zijn gericht aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die ik van harte welkom heet. De heer Van der Linde.

De heer Van der Linde (VVD):
Voorzitter. Ons pensioenstelsel is onlangs weer bewierookt als het beste ter wereld. Het heeft de meeste deelnemers, de beste kapitalisering en het meest zorgvuldige beleid. Het is ongetwijfeld waar, maar tegelijkertijd maken veel mensen zich ernstige zorgen. Onze pensioneerden dachten dat ze de zekerheid hadden van een waardevast pensioen, maar ze wachten soms al jaren op een klein plusje. Sterker nog, we kunnen hun niet eens beloven dat er niet gekort wordt, terwijl hun maandelijkse vaste lasten gewoon blijven stijgen. Jongeren maken zich ook zorgen. Ze geloven niet meer dat er straks voldoende geld in de pot zit voor hun pensioen. Ze kunnen ook nergens zien hoeveel er voor hen is opgebouwd. Daartussenin zit dan nog een groep van mensen van een jaar of 50. Als zij besluiten verder te gaan als zelfstandige, komen ze erachter hoe schrikbarend weinig er in de laatste 25 jaar is opgebouwd.

Kortom, ons pensioenstelsel is aan onderhoud toe. Het systeem moet eerlijker en begrijpelijker. We willen daarbij geen onnodige risico's lopen. We hebben in het regeerakkoord grote invloed, maar daarmee ook een grote verantwoordelijkheid neergelegd bij de Sociaal-Economische Raad. En het blijft daar stil, heel lang stil. Slechts langs de band horen we wat er speelt. Uit een interview met de onderhandelaar van de vakbond FNV moet ik nu begrijpen dat de FNV een harde eis maakt van het loslaten van onze voorzichtige rekenrente. Dat lijkt aantrekkelijk om snel te indexeren, maar het brengt grote onzekerheid in het systeem, ook voor mensen die nu al genieten van een pensioen. De FNV kiest er bewust voor om een eis te stellen die lijnrecht ingaat tegen wat zowel de minister als De Nederlandsche Bank heeft meegegeven. NRC concludeert dat een pensioenakkoord hiermee ver weg is.

Ik heb hierover twee vragen aan de minister. Eén: komt het verhaal in NRC overeen met wat hij de afgelopen dagen heeft besproken met de sociale partners? Twee: kan de minister toezeggen dat hij vasthoudt aan de prudente rekenrente die nodig is om voor iedereen in Nederland een goed pensioen te garanderen?

De voorzitter:
Het woord is aan de minister.

Minister Koolmees:
Dank, mevrouw de voorzitter. Dank aan de heer Van der Linde voor het stellen van de vragen. Ik ben het zeer eens met de inleiding van de heer Van der Linde over de noodzaak om samen te werken aan de modernisering van het pensioenstelsel. Ook ik zie dat het wantrouwen in het pensioenstelsel de afgelopen jaren is gegroeid, terwijl we inderdaad een van de beste pensioenstelsels van de wereld hebben. Daarom hebben we ook in het regeerakkoord opgenomen dat we die modernisering willen vormgeven, samen met de sociale partners en ook samen met de kroonleden, die verzameld zijn in de Sociaal-Economische Raad. Het is complexe materie. Er wordt natuurlijk al lang over gesproken. Er zijn verschillende adviezen over uitgebracht. Ik ben het ook zeer met de heer Van der Linde eens dat er snel overeenstemming moet komen om hier samen uit te komen.

Dan de twee concrete vragen van de heer Van der Linde. De eerste vraag gaat eigenlijk over de onderhandelingen die nu lopen. Hij vroeg of ik herken wat partijen hebben ingebracht. Eerlijk gezegd vind ik dat een moeilijke vraag om hier te beantwoorden, want de onderhandelingen lopen op dit moment. Ik vind het ook niet kies om gedurende die onderhandelingen de posities van alle partijen weer te geven, om het zo maar te zeggen. Ik kan daar gewoon op dit moment niet zo veel over zeggen. Wat uiteindelijk relevant voor mij is, is het resultaat. Dat resultaat kom ik graag hier in de Kamer verdedigen, maar gedurende de onderhandelingen kan ik er niet over uit de school klappen. Ik hoop dat de heer Van der Linde dat begrijpt.

Het tweede punt van de heer Van der Linde gaat over de vraag over een prudente rekenrente. Ik heb daar regelmatig met uw Kamer over gesproken. Ik heb er sinds het aantreden een jaar geleden al een aantal keren in debatten en algemene overleggen over gesproken. Inderdaad vindt het kabinet dat er sprake moet zijn van een prudente rekenrente, ook vanuit de gedachte dat je eerst geld moet verdienen voordat je het kunt uitkeren. Ik heb het daar af en toe over gehad, ook met de heer Van Rooijen; hij staat al klaar voor een interruptie. Ik heb recent een brief naar de Kamer gestuurd van mijzelf en van de president van De Nederlandsche Bank, waarin is uitgelegd waarom we tot dat standpunt zijn gekomen. Dus kortheidshalve: ja, prudent lijkt me heel verstandig. Eerst het geld verdienen voordat je het kunt uitkeren.

De heer Van der Linde (VVD):
Ik dank de minister voor zijn antwoorden in eerste termijn. Ik begrijp heel goed dat hij niet wil ingaan op onderhandelingen die nu lopen. Tegelijkertijd zien we dat de FNV wel naar buiten is getreden. Ik krijg de indruk dat de vakbond eigenlijk zulke harde eisen stelt dat het bijna onmogelijk wordt om hier op een goede manier uit te komen. Ik kan me bijna niet voorstellen dat de FNV, na al die jaren praten en onderhandelen, een pensioenakkoord zou willen torpederen. Ik moet er niet aan denken dat we het anker van ons stelsel, die rekenrente, zouden moeten loslaten. Kan ik, zo vraag ik de minister, vasthouden aan mijn optimisme dat de partijen er uiteindelijk uit gaan komen?

Minister Koolmees:
Dat is een creatieve vraag van de heer Van der Linde. Het enige dat ik erover kan en wil zeggen, is dat mijn beeld van de gesprekken die de afgelopen maanden hebben plaatsgevonden, is dat alle partijen die betrokken zijn de intentie hebben om hier uit te komen. Alle partijen zien dat er groot onderhoud nodig is in het stelsel. Maar nogmaals, het is complexe materie en het is niet voor niets dat er al heel lang over wordt gesproken. Het is een delicaat proces. Ik ben er heel hard mee bezig, samen met sociale partners en de kroonleden, om het voor elkaar te krijgen. Daar wil ik het graag bij houden, als u het niet erg vindt.

De heer Van der Linde (VVD):
Ik ben zeer geneigd om te vragen wat we gaan doen als het allemaal niet lukt, maar laten we dat optimisme dan maar gewoon vasthouden.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van Rooijen namens 50PLUS.

De heer Van Rooijen (50PLUS):
Vakbonden, werkgevers — de sociale partners dus — en een groot aantal pensioendeskundigen van naam en faam hebben gezegd dat bij zachtere pensioenaanspraken de rekenrente omhoog kan. Dat vond president Knot van De Nederlandsche Bank in mei ook, toen ik hem dat klip-en-klaar vroeg. Dan kan de rekenrente omhoog. Vervolgens heeft de minister een brief geschreven dat hij vindt dat ook bij zachtere aanspraken de rekenrente niet omhoog kan. Erkent de minister dat hij nu zelf een bom legt onder de onderhandelingen en dat op die manier, met het standpunt dat de minister heeft, ook de komende jaren grote kortingen dreigen die nog groter worden doordat nu de beurzen in elkaar klappen en de rente door Italië naar beneden gaat?

Minister Koolmees:
Voor de geschiedenis vind ik het wel goed om het bij de feiten te houden. We hadden een debat in deze Kamer over de rekenrente. De heer Van Rooijen zei daarin dat de heer Klaas Knot, president van De Nederlandsche Bank, iets anders had gezegd dan ik had gezegd over het belang van een prudente rekenrente. Ik heb dat nagevraagd bij de president van De Nederlandsche Bank. Hij heeft naar mij een brief gestuurd en die brief heb ik naar uw Kamer doorgestuurd, want ik had dat toegezegd aan de heer Van Rooijen. Daaruit blijkt inderdaad dat wij allebei vinden dat er sprake moet zijn van een prudente rente. Niet alleen vanwege de aard van het contract, maar ook vanwege het feit dat, als je in een collectieve pensioenvoorziening zit en het geld gezamenlijk in één pot zit, je wel een rente nodig hebt om de aandelen naar mensen te verdelen. Dat staat ook in de brief van de heer Klaas Knot, die ik naar uw Kamer toegestuurd heb.

De heer Smeulders (GroenLinks):
Ik snap heel goed dat de minister zegt: we zijn aan het onderhandelen en ik kan daar niks over zeggen. In de krant moeten we lezen dat de FNV zegt dat er geen akkoord is als er niets verandert aan de rekenrente. De minister zegt nu in de Kamer dat hij niks gaat veranderen aan de rekenrente. Dan weten we nu toch dat er geen pensioenakkoord komt? Ik vraag me af waar de minister zijn optimisme vandaan haalt.

Minister Koolmees:
Ik begrijp de poging van de heer Smeulders om verdeeldheid te zaaien. Daar laat ik me niet toe verleiden, als u het niet erg vindt. Ik ben in gesprek, al een tijdje. Binnen de Sociaal-Economische Raad zijn werkgevers, werknemers en kroonleden met elkaar in gesprek. Het is een delicaat proces en ik heb nog steeds het beeld dat partijen de intentie hebben om hier uit te komen. Daar houd ik aan vast.

De heer Van Weyenberg (D66):
Dat hoopt mijn partij van harte, want een nieuw pensioenstelsel is hartstikke nodig. Ik heb één vraag. Als dat nieuwe akkoord er komt — dat hoop ik — moet het natuurlijk evenwichtig zijn voor alle generaties: jongeren, werkenden en gepensioneerden, van nu en in de toekomst. Kan de minister mij toezeggen dat het voor het kabinet cruciaal was, is en blijft dat er geen rekeningen worden doorgeschoven naar jongeren of naar werkenden?

Minister Koolmees:
Daar kan ik heel kort over zijn: het antwoord is volmondig ja.

De voorzitter:
Dank u wel.

Daarmee zijn we aan het eind gekomen van dit vragenuur. Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken en dan gaan we stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Regeling van werkzaamheden (stemmingen)

Regeling van werkzaamheden (stemmingen)

Regeling van werkzaamheden (stemmingen)

De voorzitter:
Voordat we gaan stemmen, geef ik eerst mevrouw Ellemeet namens GroenLinks het woord.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil graag een hoofdelijke stemming aanvragen over de motie op stuk nr. 26 bij agendapunt 5, stemmingen over moties ingediend bij Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2019.

De voorzitter:
Oké, dan gaan we dat doen.

Mevrouw Dik-Faber, u staat er al. Dan mag ook u even zeggen wat u wilt zeggen.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter, ik wil bij agendapunt 5 de gewijzigde motie op stuk nr. 57 graag aanhouden.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 57 onder agendapunt 5 zal worden aangehouden.

De heer Van Raak, van de SP.

De heer Van Raak (SP):
Bij agendapunt 4 van de stemmingslijst, de stemmingen over moties ingediend bij Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2019, wil ik de motie op stuk nr. 33 graag aanhouden.

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Van Raak stel ik voor zijn motie (35000-VII, nr. 33) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Bij de stemmingen onder agendapunt 4 wil ik de moties op nrs. 29 en 30 graag aanhouden. Ik heb daar eigenlijk geen zin in, maar anders halen ze het niet.

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Wassenberg stel ik voor zijn moties (35000-VII, nrs. 29 en 30) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Stemmingen

Stemmingen

Stemmingen moties Financiën sociaal domein

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Financiën sociaal domein,

te weten:

    - de motie-Raemakers over kwalitatief goede en tijdige jeugdhulp (34477, nr. 41);
    - de motie-Kerstens over de gemeentelijke budgetten voor jeugdzorg (34477, nr. 42).

(Zie vergadering van 17 oktober 2018.)

De voorzitter:
De motie-Raemakers (34477, nr. 41) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor de grootste tekorten in de jeugdzorg in 2016 en 2017 een tekortfonds in het leven is geroepen van 200 miljoen euro en er ook een transformatiefonds is van 100 miljoen euro;

constaterende dat voor de komende jaren ruim 5 miljard euro beschikbaar komt via het accres, een bedrag dat voor gemeenten niet geoormerkt is, maar waar jeugdhulp ook een logische besteding is;

overwegende dat nu niet volledig duidelijk is in hoeverre gemeenten met dit extra geld al dan niet al in 2019 de door hun gewenste invulling kunnen geven aan de lokale jeugdhulp;

constaterende dat gemeenten een wettelijke jeugdhulpplicht hebben;

constaterende dat de minister heeft toegezegd samen met de VNG nader onderzoek te doen naar de omvang en achtergronden van de tekorten;

verzoekt de regering als stelselverantwoordelijke te borgen dat jongeren kwalitatief goede en tijdige jeugdhulp krijgen;

verzoekt de regering tevens om haast te maken met het toegezegde onderzoek en de Kamer voor 1 juni daarover te informeren;

verzoekt de regering voorts waar nodig ook voor die tijd in te grijpen wanneer blijkt dat de jeugdhulpplicht niet ingevuld wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43, was nr. 41 (34477).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Raemakers (34477, nr. 43, was nr. 41).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze gewijzigde motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Kerstens (34477, nr. 42).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, de SGP, de PVV en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

Stemmingen moties Begroting Binnenlandse Zaken 2019

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2019,

te weten:

    - de motie-Middendorp over een Rijksinspectie Digitalisering (35000-VII, nr. 13);
    - de motie-Middendorp/Verhoeven over de effecten van sociale media en zoekmachines op verkiezingen (35000-VII, nr. 14);
    - de motie-Kuiken/Özütok over het vormgeven van digitale wijkhulp (35000-VII, nr. 15);
    - de motie-Özütok over evalueren van de proeftuinen (35000-VII, nr. 16) (overgenomen);
    - de motie-Özütok over het rijksinkoopbeleid zo veel mogelijk duurzaam laten geschieden (35000-VII, nr. 17) (overgenomen);
    - de motie-Özütok over de financiering van de nationale slavernijherdenking (35000-VII, nr. 18);
    - de motie-Van der Molen/Van der Graaf over vermogensnormen voor kwijtschelding beter op elkaar afstemmen (35000-VII, nr. 19);
    - de motie-Van der Molen c.s. over grensoverschrijdende evenementen voor jongeren in de grensregio's (35000-VII, nr. 21);
    - de motie-Den Boer/Van der Graaf over een toerustingsfonds voor gemeenteraadsleden (35000-VII, nr. 22);
    - de motie-Verhoeven over vijf uitgangspunten meer centraal stellen (35000-VII, nr. 24);
    - de motie-Van der Graaf/Van der Molen over een regiocheck voor nieuw beleid en nieuwe wet- en regelgeving (35000-VII, nr. 26);
    - de motie-Van der Graaf c.s. over de vergoeding voor raadsleden in gemeenten tot 24.000 inwoners (35000-VII, nr. 27);
    - de motie-Wassenberg/Özütok over de aanpak van de milieucriminaliteit bij het Rijk (35000-VII, nr. 28);
    - de motie-Öztürk over een structurele verhoging voor de raadsledenvergoeding in kleine gemeenten (35000-VII, nr. 31);
    - de motie-Öztürk over middelen voor een integriteitstoets (35000-VII, nr. 32).

(Zie vergadering van 18 oktober 2018.)

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Den Boer stel ik voor haar motie (35000-VII, nr. 22) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
De motie-Middendorp (35000-VII, nr. 13) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het ministerie van Financiën met de Inspectie der Rijksfinanciën een belangrijke rol speelt bij het rijksbrede begrotingsbeheer en dat het ministerie van Binnenlandse Zaken een rijksbrede rol heeft bij de inspanningen om een digitale overheid te bouwen;

constaterende dat bij de digitaliseringsopgave van de overheid het optimaal delen van kennis en kunde onontbeerlijk zijn en hiervoor nieuwe methoden en vormen van samenwerken binnen de overheid vereist zijn;

verzoekt de regering te onderzoeken of en, zo ja, hoe een Rijksinspectie Digitalisering, naar analogie van de Inspectie der Rijksfinanciën, zou kunnen worden vormgegeven, en de uitkomsten van dit onderzoek voor het jaarverslag Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2018 naar de Kamer te sturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34, was nr. 13 (35000-VII).

De motie-Van der Graaf/Van der Molen (35000-VII, nr. 26) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat regionaal maatwerk voor krimpregio's nodig is op het gebied van de woningmarkt, de arbeidsmarkt, onderwijs, zorg en mobiliteit en dat generieke wet- en regelgeving op deze terreinen regelmatig nadelig uitpakt;

van mening dat het wenselijk is dat wet- en regelgeving die onevenredig nadelig uitpakt voor krimpregio's vroegtijdig wordt gesignaleerd, zodat regelgeving vooraf passend kan worden gemaakt voor de regionale context of geanticipeerd kan worden op de nieuwe regels;

verzoekt de regering een regiocheck uit te werken waarbij effecten van nieuw beleid en nieuwe wet- en regelgeving op relevante terreinen voor regio's onderhevig aan bevolkings- en huishoudensdaling vooraf inzichtelijk worden gemaakt, en regionaal maatwerk mogelijk te maken met oog op het versterken van economie en leefbaarheid in krimpregio's,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35, was nr. 26 (35000-VII).

Ik stel vast dat wij nu over deze gewijzigde moties kunnen stemmen.

De fractie van de PVV wordt aantekening verleend tegen de overgenomen moties op de stukken nrs. 16 en 17 te zijn.

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van een stemverklaring vooraf.

De heer Baudet (FvD):
Mijn stemverklaring gaat over de motie op stuk nr. 14 over een onderzoek naar de invloed die zoekmachines en tijdlijnen op social media kunnen hebben op het stemgedrag van mensen en op de publieke meningsvorming. Ik denk dat het heel belangrijk is dat we dat onderzoek doen en dat daar ook de impact bij betrokken wordt van de linkse vooringenomenheid van Google, Facebook en Twitter op de vrije uitwisseling van ideeën. Het moet dus niet alleen gaan over buitenlandse invloeden die in het Oosten gezocht worden, maar ook over het Westen. Hoe worden vanuit de Verenigde Staten, vanuit Silicon Valley, ons denken en onze gedachtevorming, mogelijk zeer invloedrijk, beïnvloed?

De voorzitter:
Dank u wel.

In stemming komt de gewijzigde motie-Middendorp (35000-VII, nr. 34, was nr. 13).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA, de ChristenUnie en FvD voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Middendorp/Verhoeven (35000-VII, nr. 14).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA, de ChristenUnie en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Kuiken/Özütok (35000-VII, nr. 15).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de SGP, het CDA, de ChristenUnie en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Özütok (35000-VII, nr. 18).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, het CDA en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van der Molen/Van der Graaf (35000-VII, nr. 19).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA, de ChristenUnie en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van der Molen c.s. (35000-VII, nr. 21).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, het CDA en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Verhoeven (35000-VII, nr. 24).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Van der Graaf/Van der Molen (35000-VII, nr. 35, was nr. 26).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, de SGP, het CDA, de ChristenUnie en de PVV voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van der Graaf c.s. (35000-VII, nr. 27).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA, de ChristenUnie, de PVV en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de SP ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Wassenberg/Özütok (35000-VII, nr. 28).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, de PvdD, DENK en 50PLUS voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Öztürk (35000-VII, nr. 31).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, de PVV en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Öztürk (35000-VII, nr. 32).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de PvdA, DENK en 50PLUS voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

Stemmingen moties Begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2019

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2019,

te weten:

    - de motie-Arno Rutte over slimme zorg thuis voor patiënten met COPD (35000-XVI, nr. 24);
    - de motie-Hermans/Bergkamp over bevorderen dat mensen doorstromen naar een passende plek (35000-XVI, nr. 25);
    - de motie-Ellemeet/Ploumen over overheidsfinanciering voor organisaties die keuzehulp bieden aan onbedoeld zwangere vrouwen (35000-XVI, nr. 26);
    - de motie-Ellemeet/Hermans over belemmeringen voor kennisuitwisseling tussen verpleeghuis en de wijkverpleging (35000-XVI, nr. 27);
    - de motie-Ellemeet/Dik-Faber over overheidsfinanciering van leefstijlgeneeskunde (35000-XVI, nr. 28);
    - de motie-Ellemeet c.s. over een voorlichtingscampagne over prettige en veilige seks (35000-XVI, nr. 29);
    - de motie-Ellemeet c.s. over de gevolgen van de contractering op de kwaliteit van fysiotherapie (35000-XVI, nr. 30);
    - de motie-Ellemeet over uitwisseling van medische informatie tussen zorgverleners (35000-XVI, nr. 31);
    - de motie-Van den Berg over monitoren of verzekeraars de juiste stappen ondernemen (35000-XVI, nr. 32);
    - de motie-Van den Berg over zorgaanbod in de regio (35000-XVI, nr. 33);
    - de motie-Slootweg/Dik-Faber over versterking van de kennisinfrastructuur voor bewonersinitiatieven (35000-XVI, nr. 34);
    - de motie-Slootweg c.s. over een "right to challenge" binnen de Wlz-gefinancierde zorg (35000-XVI, nr. 35);
    - de motie-Hijink/Ellemeet over een verlaging van het eigen risico (35000-XVI, nr. 36);
    - de motie-Hijink/Kerstens over reële tarieven in de zorg (35000-XVI, nr. 37);
    - de motie-Hijink/Van der Staaij over extra ondersteuning voor mensen met ernstige meervoudige beperkingen (35000-XVI, nr. 38);
    - de motie-Van Gerven c.s. over samenwerking in de zorg stimuleren (35000-XVI, nr. 39);
    - de motie-Van Gerven over het niet maximeren van het aantal behandelingen voor COPD-patiënten (35000-XVI, nr. 40);
    - de motie-Van Gerven over zware paracetamol, vitaminen en mineralen in het basispakket (35000-XVI, nr. 41);
    - de motie-Bergkamp/Pia Dijkstra over kwaliteitseisen aan de keuzehulpgesprekken onder de reikwijdte van de Wkkgz (35000-XVI, nr. 42);
    - de motie-Bergkamp/Dik-Faber over problematiek bij de totstandkoming van woonzorgarrangementen (35000-XVI, nr. 43);
    - de motie-Bergkamp over het maximale aantal behandeluren voor ergotherapie (35000-XVI, nr. 44);
    - de motie-Raemakers over ook kijken naar differentiatie op basis van patiëntkenmerken (35000-XVI, nr. 45);
    - de motie-Raemakers c.s. over concrete verbetering van de elektronische gegevensuitwisseling (35000-XVI, nr. 46);
    - de motie-Raemakers/Sjoerdsma over een klinische trial voor hersteloperaties van genitale verminkingen (35000-XVI, nr. 47);
    - de motie-Ploumen/Ellemeet over één centraal informatiepunt voor ongewenste zwangerschap (35000-XVI, nr. 48);
    - de motie-Ploumen c.s. over vergoeden van hersteloperaties bij genitale verminking (35000-XVI, nr. 49);
    - de motie-Ploumen c.s. over de titel doktersassistent beschermen (35000-XVI, nr. 50);
    - de motie-Kerstens c.s. over de gebrekkige toegang tot de zorg voor kwetsbare mensen (35000-XVI, nr. 51);
    - de motie-Kerstens c.s. over borgen van de noodzakelijke voortgang (35000-XVI, nr. 52);
    - de motie-Kerstens over reële tarieven in de jeugdhulp (35000-XVI, nr. 53);
    - de motie-Dik-Faber over lactatiekundige zorg beter inbedden in de jeugdgezondheidszorg (35000-XVI, nr. 54);
    - de motie-Dik-Faber over overzicht van acties tegen verspilling in de zorg (35000-XVI, nr. 55);
    - de motie-Dik-Faber/Slootweg over financiering van geestelijke verzorging in de thuissituatie na 2020 (35000-XVI, nr. 56);
    - de motie-Dik-Faber/Slootweg over lesmethoden op het gebied van seksuele gezondheid (35000-XVI, nr. 57);
    - de motie-Akerboom/Van Gerven over de maximale vergoeding van Q-koortsslachtoffers verhogen (35000-XVI, nr. 58);
    - de motie-Akerboom over een suikertaks als onderdeel van het nationaal preventieakkoord (35000-XVI, nr. 59);
    - de motie-Sazias c.s. over publieke financiering van de vaccinatie tegen pneumokokken (35000-XVI, nr. 60);
    - de motie-Sazias c.s. over richtlijnen voor voeding- en maaltijdvoorziening op de goede plek laten landen (35000-XVI, nr. 61);
    - de motie-Van der Staaij/Dik-Faber over signaleren en verhelpen van knelpunten in de palliatieve terminale zorg (35000-XVI, nr. 62);
    - de motie-Van der Staaij/Sazias over onnodige drempels voor herintreders wegnemen (35000-XVI, nr. 63);
    - de motie-Van der Staaij over een extra impuls geven aan preventie van drugsgebruik (35000-XVI, nr. 64);
    - de motie-Kuzu over de macht van zorgverzekeraars inperken (35000-XVI, nr. 65);
    - de motie-Kuzu over het afschaffen van het eigen risico (35000-XVI, nr. 66);
    - de motie-Kuzu over vrijstelling van de schenk- en erfbelasting voor langdurige mantelzorgers (35000-XVI, nr. 67).

(Zie vergadering van 18 oktober 2018.)

De voorzitter:
De motie-Ellemeet/Dik-Faber (35000-XVI, nr. 28) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bijna de helft van alle Nederlanders lijdt aan een chronische ziekte, en dat dit ondanks medicatie een forse negatieve impact heeft op hun kwaliteit van leven;

constaterende dat het leefstijlprogramma Keer Diabetes2 Om aantoont dat mensen met diabetes type 2 door het aanpassen van hun leefstijl onder professionele begeleiding geen of weinig medicatie meer nodig hebben;

constaterende dat ook voor andere chronische aandoeningen de ontwikkeling van programma's gebaseerd op leefstijl zeer wenselijk is, en tot forse kostenbesparing kan leiden;

overwegende dat de ontwikkeling van leefstijlgeneeskunde vraagt om structurele borging;
verzoekt de regering om een apart thematisch onderzoeksprogramma gericht op de verdere ontwikkeling van leefstijlgeneeskunde op te zetten en dit structureel te borgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 70, was nr. 28 (35000-XVI).

De motie-Ellemeet c.s. (35000-XVI, nr. 30) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat paramedici, zoals fysiotherapeuten, diëtisten en logopedisten, grote werkdruk en financiële druk ervaren onder andere door de behandelindex die door de zorgverzekeraars wordt toegepast;

constaterende dat er twijfel is of patiënten alle benodigde zorg (van paramedici) krijgen als behandelindexen onverkort worden gehanteerd;

verzoekt de minister te komen tot een bestuurlijke afspraken voor de paramedici;

verzoekt de regering tevens Zorginstituut Nederland in kaart te laten brengen wat de gevolgen zijn van de huidige contractering op de kwaliteit van paramedische zorg zonder de informatie-uitvraag bij de zorgverleners nog verder te vergroten,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 71, was nr. 30 (35000-XVI).

De motie-Slootweg/Dik-Faber (35000-XVI, nr. 34) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in veel gemeenten verenigingen, buurthuizen, kerken en zorgcoöperaties zich inzetten voor kwetsbare ouderen;

constaterende dat sommige initiatieven worden gefrustreerd door onnodige regels;

overwegende dat een ondersteunende functie, zoals een helpdesk, deze organisaties kan helpen in de wirwar van regels en voorschriften;

verzoekt de regering het mogelijk te maken om, in overleg met de VNG, de kennisinfrastructuur voor bewonersinitiatieven te versterken met behulp van de bestaande helpdesk,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 72, was nr. 34 (35000-XVI).

De motie-Ploumen c.s. (35000-XVI, nr. 49) is in die zin gewijzigd dat zij thans is ondertekend door de leden Ploumen, Van Gerven, Ellemeet, Sazias, Agema, Van der Staaij, Kuzu en Akerboom. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 73, was nr. 49 (35000-XVI).

De motie-Dik-Faber (35000-XVI, nr. 55) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er in de zorg nog veel verspilling plaatsvindt;

overwegende dat de aanpak van verspilling in de zorg een zaak van lange adem is en hier veel besparing te realiseren is;

overwegende dat de vervolgacties naar aanleiding van het programma Aanpak verspilling in de zorg een plek hebben gekregen in verschillende programma's en akkoorden;

verzoekt de regering verspilling in de zorg aan de orde te stellen bij het overleg over de uitwerking van de hoofdlijnenakkoorden en met relevante partijen afspraken te maken hoe verspilling in de zorg verder kan worden teruggedrongen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 74, was nr. 55 (35000-XVI).

De motie-Dik-Faber/Slootweg (35000-XVI, nr. 57) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het ministerie van VWS subsidies verstrekt ter bevordering van seksuele gezondheid, waaronder seksuele voorlichting via scholen aan kinderen en jongeren;

overwegende dat kinderen en jongeren op een onafhankelijke wijze, passend bij hun leeftijd, dienen te worden voorgelicht over seksuele gezondheid;

van mening dat scholen de mogelijkheid moeten hebben om te kiezen tussen verschillende lesmethoden op het gebied van seksuele gezondheid;

verzoekt de regering:

    - vóór 1 maart 2019 voor nieuwe aanbieders de onafhankelijke beoordeling van lesmethoden op het gebied van seksuele gezondheid te versnellen;
    - mede hierdoor te bevorderen dat scholen via de Gezonde School kunnen kiezen uit verschillende lesmethoden,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 75, was nr. 57 (35000-XVI).

Ik stel vast dat wij nu over deze gewijzigde moties kunnen stemmen.

Op verzoek van mevrouw Dik-Faber stel ik voor haar gewijzigde motie (35000-XVI, nr. 75, was nr. 57) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van een stemverklaring vooraf.

Mevrouw Sazias (50PLUS):
Voorzitter. 50PLUS zal tegen de motie-Hijink/Ellemeet op stuk nr. 36 stemmen, omdat het loslaten van de maximuminkomensgrens vooral gepensioneerden zal treffen.

In stemming komt de motie-Arno Rutte (35000-XVI, nr. 24).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA, de ChristenUnie, de PVV en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PvdD ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Hermans/Bergkamp (35000-XVI, nr. 25).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA, de ChristenUnie en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Ellemeet/Ploumen (35000-XVI, nr. 26).

Vóór stemmen de leden: Edgar Mulder, Nijboer, Van Nispen, Van Ojik, Ouwehand, Özdil, Öztürk, Özütok, Ploumen, Popken, Van Raak, Van Raan, Renkema, Van Rooijen, De Roon, Sazias, Smeulders, Snels, Teunissen, Wassenberg, Van Weerdenburg, Westerveld, Wilders, Van Aalst, Agema, Akerboom, Alkaya, Arib, Azarkan, Baudet, Beckerman, Beertema, Martin Bosma, Van Brenk, Bromet, Buitenweg, Tony van Dijck, Gijs van Dijk, Jasper van Dijk, Diks, Ellemeet, Futselaar, Van Gerven, De Graaf, Graus, Hiddema, Hijink, Van den Hul, Karabulut, Van Kent, Kerstens, Klaver, Kops, Kröger, Krol, Kuiken, Kuzu, Kwint, Laçin, Van der Lee, Leijten, Madlener, Maeijer, Marijnissen, Markuszower en Moorlag.

Tegen stemmen de leden: Agnes Mulder, Anne Mulder, Nijkerken-de Haan, Omtzigt, Van Oosten, Paternotte, Peters, Raemakers, Rog, Ronnes, Arno Rutte, Schonis, Segers, Sienot, Sjoerdsma, Slootweg, Sneller, Van der Staaij, Stoffer, Tielen, Veldman, Verhoeven, Voordewind, Aukje de Vries, Weverling, Van Weyenberg, Wiersma, Wörsdörfer, Van 't Wout, Yeşilgöz-Zegerius, Ziengs, Aartsen, Amhaouch, Azmani, Becker, Belhaj, Van den Berg, Bergkamp, Bisschop, Den Boer, Van den Bosch, Bosman, Bouali, Bruins, Bruins Slot, Van Dam, Diertens, Dijkhoff, Pia Dijkstra, Remco Dijkstra, Dik-Faber, Van Eijs, El Yassini, Geluk-Poortvliet, Van Gent, Geurts, Van der Graaf, De Groot, Groothuizen, Van Haersma Buma, Van Haga, Rudmer Heerema, Pieter Heerma, Van Helvert, Hermans, Jetten, Koerhuis, Koopmans, Kuik, Laan-Geselschap, De Lange, Van der Linde, Lodders, Von Martels, Van Meenen, Middendorp en Van der Molen.

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met 66 stemmen voor en 77 stemmen tegen is verworpen.

In stemming komt de motie-Ellemeet/Hermans (35000-XVI, nr. 27).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA, de ChristenUnie en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Ellemeet/Dik-Faber (35000-XVI, nr. 70, was nr. 28).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA, de ChristenUnie en FvD voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Ellemeet c.s. (35000-XVI, nr. 29).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, D66, de VVD, het CDA en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

Deze motie maakt wat emoties los, zie ik.

In stemming komt de gewijzigde motie-Ellemeet c.s. (35000-XVI, nr. 71, was nr. 30).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze gewijzigde motie met algemene stemmen is aangenomen.

Mevrouw Ellemeet.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Voorzitter, dank u wel. Nu deze motie is aangenomen, zou ik graag binnen twee weken een brief van de regering ontvangen om te horen hoe ze deze motie gaat uitvoeren.

De voorzitter:
Ik stel voor het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

In stemming komt de motie-Ellemeet (35000-XVI, nr. 31).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, DENK, 50PLUS, de SGP en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van den Berg (35000-XVI, nr. 32).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA, de ChristenUnie en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van den Berg (35000-XVI, nr. 33).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA, de ChristenUnie en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Slootweg/Dik-Faber (35000-XVI, nr. 72, was nr. 34).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA en de ChristenUnie voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Slootweg c.s. (35000-XVI, nr. 35).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Hijink/Ellemeet (35000-XVI, nr. 36).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD en DENK voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Hijink/Kerstens (35000-XVI, nr. 37).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, de SGP, de PVV en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Hijink/Van der Staaij (35000-XVI, nr. 38).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, de SGP, de PVV en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Gerven c.s. (35000-XVI, nr. 39).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, de SGP, de PVV en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Gerven (35000-XVI, nr. 40).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, de PVV en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Gerven (35000-XVI, nr. 41).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, de PVV en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Bergkamp/Pia Dijkstra (35000-XVI, nr. 42).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Bergkamp/Dik-Faber (35000-XVI, nr. 43).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Bergkamp (35000-XVI, nr. 44).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Raemakers (35000-XVI, nr. 45).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA, de ChristenUnie en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Raemakers c.s. (35000-XVI, nr. 46).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA, de ChristenUnie en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Raemakers/Sjoerdsma (35000-XVI, nr. 47).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA, de ChristenUnie en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Ploumen/Ellemeet (35000-XVI, nr. 48).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de PVV en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

Mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):
Wij wensen geacht te worden voor de motie op stuk nr. 47 te hebben gestemd.

De voorzitter:
Deze opmerking zal in de Handelingen worden opgenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Ploumen c.s. (35000-XVI, nr. 73, was nr. 49).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, de SGP, de PVV en FvD voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Ploumen c.s. (35000-XVI, nr. 50).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Kerstens c.s. (35000-XVI, nr. 51).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, de SGP, de PVV en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Kerstens c.s. (35000-XVI, nr. 52).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Kerstens (35000-XVI, nr. 53).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, de SGP, de PVV en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

Meneer Baudet.

De heer Baudet (FvD):
Wij wilden voor de motie op stuk nr. 52 stemmen.

De voorzitter:
Oké. Ook deze opmerking zal in de Handelingen worden opgenomen.

In stemming komt de motie-Dik-Faber (35000-XVI, nr. 54).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA, de ChristenUnie en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Dik-Faber (35000-XVI, nr. 74, was nr. 55).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA, de ChristenUnie en FvD voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Dik-Faber/Slootweg (35000-XVI, nr. 56).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Akerboom/Van Gerven (35000-XVI, nr. 58).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, de PVV en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

De heer Van der Lee.

De heer Van der Lee (GroenLinks):
U noemde ons op als voorstemmer maar wij wilden tegenstemmen.

De voorzitter:
Dat wilde u bij de motie op stuk nr. 58 over Q-koorts, begrijp ik. Oké. Deze opmerking wordt in de Handelingen opgenomen.

In stemming komt de motie-Akerboom (35000-XVI, nr. 59).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks, de PvdD en 50PLUS voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Sazias c.s. (35000-XVI, nr. 60).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Sazias c.s. (35000-XVI, nr. 61).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van der Staaij/Dik-Faber (35000-XVI, nr. 62).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van der Staaij/Sazias (35000-XVI, nr. 63).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van der Staaij (35000-XVI, nr. 64).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van DENK, 50PLUS, de SGP, de PVV en FvD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Kuzu (35000-XVI, nr. 65).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Kuzu (35000-XVI, nr. 66).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD en DENK voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Kuzu (35000-XVI, nr. 67).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van DENK en de SGP voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

Stemming brief Verzoek om quickscan aan Rathenau Instituut

Aan de orde is de stemming in verband met de brief van het Presidium inzake een verzoek aan het Rathenau Instituut om een quickscan uit te voeren gericht op het verkrijgen van beter zicht op de bijdrage van wetenschap aan verschillende economische en maatschappelijke sectoren (29338, nr. 181).

De voorzitter:
Ik stel voor conform het voorstel van het Presidium te besluiten.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
Daarmee zijn we aan het eind gekomen van de stemmingen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Regeling van werkzaamheden

Regeling van werkzaamheden

Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:
Dan is nu aan de orde de regeling van werkzaamheden.

Ik stel voor toe te voegen aan de agenda van de Kamer:

    - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs (35007).

Op verzoek van de fractie van de PvdD benoem ik

    - in de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport het lid Akerboom tot lid in de bestaande vacature.

Op verzoek van een aantal leden stel ik voor de volgende door hen ingediende moties opnieuw aan te houden: 34950-V-11; 34775-X-129; 29664-178.

Ik stel voor toe te voegen aan de agenda:

    - het VAO Marktwerking en mededinging, met als eerste spreker mevrouw Van den Berg namens het CDA;
    - het VAO Leefomgeving, met als eerste spreker de heer Laçin namens de SP;
    - het VAO Woonaangelegenheden, met als eerste spreker de heer Krol namens 50PLUS;
    - het VAO Brandweer, met als eerste spreker de heer Jasper van Dijk namens de SP

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Sjoerdsma namens D66.

De heer Sjoerdsma (D66):
Voorzitter. Er zijn vele redenen om een debat te voeren over onze relatie met Saudi-Arabië, van Jemen tot en met de manier waarop het land met vrouwenrechtenverdedigers omgaat, maar de recente en ook toegegeven moord op journalist Khashoggi is, denk ik, een reden te meer. Daarom zou ik graag een debat willen aanvragen over onze relatie met Saudi-Arabië, voorafgegaan door een brief.

De heer Van Helvert (CDA):
Het CDA kan de aanvraag voor de brief en het debat steunen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter, inderdaad, de journalist Khashoggi is vermoord. Dagelijks worden er kinderen in Jemen vermoord of dreigen dood te gaan door honger.

De voorzitter:
Dus u steunt het verzoek?

Mevrouw Karabulut (SP):
Steun. En ik zou erop willen aandringen dat we dat debat spoedig voeren, ook omdat Nederland nog in de VN-Veiligheidsraad zit en we van de regering daar een aantal acties zouden moeten kunnen verwachten.

De heer Van Rooijen (50PLUS):
Voorzitter, ik sluit me volledig aan bij mevrouw Karabulut. Ook Jemen en onze rol in de VN.

De heer De Roon (PVV):
Steun.

De heer Koopmans (VVD):
Steun voor het verzoek zoals de heer Sjoerdsma dat heeft geformuleerd.

Mevrouw Ploumen (PvdA):
Steun voor het verzoek en graag ook in de brief en het debat aandacht voor de situatie in Jemen en de rol van Nederland in de Veiligheidsraad.

De heer Kuzu (DENK):
Voorzitter, steun voor het verzoek en wat mij betreft ook met de aanvulling van Jemen en op korte termijn.

De heer Van Ojik (GroenLinks):
Voorzitter, dat steunt GroenLinks ook, inclusief de door collega's gevraagde aanvullingen op de brief.

De heer Stoffer (SGP):
Steun.

De voorzitter:
Meneer Sjoerdsma, u heeft een meerderheid voor het houden van een debat.

De heer Sjoerdsma (D66):
Dat is mooi. Wanneer gaan we het doen?

De voorzitter:
Dat is ook aan een meerderheid van de Kamer.

Ik stel voor het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

De heer Nijboer.

De heer Nijboer (PvdA):
Goedemiddag, voorzitter. Nieuwe ronde, nieuwe kansen na het reces. Ik wil verzoeken om een heropening van de Algemene Financiële Beschouwingen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):
Voorzitter, steun wordt vervolgd.

Mevrouw Leijten (SP):
Steun.

De heer Edgar Mulder (PVV):
Steun.

De heer Slootweg (CDA):
Geen steun.

De heer Azarkan (DENK):
Steun, voorzitter, en op korte termijn.

De heer Snels (GroenLinks):
Steun.

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Geen steun.

De heer Sneller (D66):
Geen steun.

De heer Van Raan (PvdD):
Steun.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Geen steun.

De heer Baudet (FvD):
Wel steun.

De voorzitter:
Meneer Nijboer, u heeft geen steun.

De heer Nijboer (PvdA):
Nog steeds net niet, voorzitter. Maar we blijven aanhouden.

De voorzitter:
Dank u wel.

Mevrouw Teunissen namens de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Teunissen (PvdD):
Voorzitter. Plastic is al aangetroffen in vrijwel alle vormen van zeeleven, in ons voedsel, in drinkwater en in huisstof. En nu blijkt uit nieuw onderzoek dat microplastics zelfs in mensen zijn aangetroffen. Over de gezondheidseffecten is nauwelijks iets bekend. Maatregelen kunnen niet langer uitblijven en daarom vraag ik een debat aan, voorafgegaan door een brief.

De heer Ziengs (VVD):
Geen steun.

De heer Van Aalst (PVV):
Geen steun.

Mevrouw Van Eijs (D66):
Voorzitter. We hebben het vaker over microplastics. Het lijkt me ook een belangrijk onderwerp, maar op dit moment zie ik niet genoeg grond voor een debat. Ik wil wel graag een brief.

De heer Laçin (SP):
Microplastics zijn een steeds groter probleem in onze samenleving en ons milieu, dus steun voor het debat. Als er geen meerderheid is, kunnen we het ook bij de begroting behandelen, maar steun voor het debat.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Steun voor een brief en niet voor een debat. De microplastics bespreken we inderdaad in alle AO's die we hier continu over voeren.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Steun.

De heer Öztürk (DENK):
Steun voor een brief en niet voor een debat.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter, steun voor de brief. Ik hoop dat die voor de begrotingsbehandeling volgende week komt, want dan kunnen we het onderwerp op de agenda zetten.

Mevrouw Ploumen (PvdA):
Steun.

De voorzitter:
Mevrouw Teunissen, u heeft geen meerderheid voor het houden van een debat.

Mevrouw Teunissen (PvdD):
Nee, voorzitter. Dan zou ik toch om een dertigledendebat willen vragen.

De voorzitter:
Dan wordt het het 101ste. Wij voegen dit debat toe aan de lijst van dertigledendebatten en ik stel voor het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Mevrouw Özütok namens GroenLinks.

Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Curaçao gaat gebukt onder een groeiende vluchtelingenstroom vanuit Venezuela. De minister-president van Curaçao heeft Nederland om hulp gevraagd. De situatie is onacceptabel en zorgelijk, zo stelt Stichting Vluchteling. Dit kabinet is voor opvang in de regio, maar ...

De voorzitter:
U wilt een debat.

Mevrouw Özütok (GroenLinks):
... nu de problemen zich in ons Koninkrijk voordoen, wordt het afgedaan als een landsaangelegenheid. Ik wil graag een debat met de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de Venezolaanse vluchtelingenproblematiek en de Nederlandse rol in de opvang, voorafgegaan door een brief.

De heer Bosman (VVD):
Nee, voorzitter. In het Statuut is namelijk vastgelegd dat dit een autonome bevoegdheid is van het land Curaçao. Daar gaan we niet over, dus daar kunnen we zelfs geen debat over houden. Ja, we kunnen er een debat over houden, maar dat is geen ...

De voorzitter:
U steunt het niet.

De heer Bosman (VVD):
Natuurlijk niet, voorzitter. Het kan allemaal niet.

De voorzitter:
Nou, "natuurlijk" weet ik niet, maar u steunt het debat niet. Mevrouw Van den Berg namens het CDA.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Voorzitter. Wat collega Bosman ook zegt: Curaçao is een autonoom land. Wij kunnen dus best een brief vragen met toelichting, maar het is een autonoom land.

De voorzitter:
Dus geen steun. De heer Van Raak namens de SP.

De heer Van Raak (SP):
Ik heb hierover concrete vragen gesteld, die ook over de verantwoordelijkheden gingen en over het optreden van de minister van Buitenlandse Zaken in Venezuela in de onderhandelingen. Ik wil eerst antwoord op die vragen. Is het terugsturen van mensen ook onderdeel geweest van de deal om de grenzen weer open te maken? Maar ik wil die antwoorden wel eerst afwachten — ook andere Kamerleden hebben daar hun vragen over gesteld — voordat ik een debat kan steunen.

De voorzitter:
Dus voorlopig geen steun. De heer Kuzu namens DENK.

De heer Kuzu (DENK):
Voorzitter. Ik was afgelopen week met DENK nog op het eiland. Daar hebben we mensen gesproken. Dit is echt een hele terechte zorg van heel veel eilandbewoners op dit moment. De heer Bosman had het over het Statuut. In datzelfde Statuut staat ook dat wanneer een van de landen in het Koninkrijk een aanvraag doet voor hulp ...

De voorzitter:
Ja? U steunt het?

De heer Kuzu (DENK):
... dat die geleverd moet worden. Ik denk dat dit debat bij uitstek de gelegenheid biedt om het daarover te hebben, dus van harte steun.

De heer Groothuizen (D66):
Voorzitter. Ik heb samen met een collega in september nog vragen gesteld over de toestand in detentiecentra op de Antillen. We zitten nog steeds op de antwoorden te wachten. Ik hoop dat die snel komen. Ik zou ook graag een brief willen van het kabinet waarin helder wordt uiteengezet wat nu precies de hulpvraag van Curaçao is en wat er aan aanbod ligt. Wat mij betreft kunnen we die thematiek dan betrekken bij een begrotingsbehandeling.

De voorzitter:
Dus geen steun. Mevrouw Ploumen, PvdA.

Mevrouw Ploumen (PvdA):
Natuurlijk steun ik het debat.

De heer Krol (50PLUS):
Ik sluit me aan bij de opmerkingen van de SP: nu nog niet.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
We hebben hier ook veel zorgen over de situatie. We zien ook de beperkingen die we als Nederland hebben. We weten dat er een hulpvraag ligt. Ook wij steunen het verzoek om een brief, maar willen nu niet een apart debat. We merken ook dat we het bij verschillende debatten in deze Kamer als onderwerp aan de orde hebben. Daar willen wij het nu bij laten.

De heer De Graaf (PVV):
Voorzitter. Een debat zou heel goed kunnen helpen om ervoor te zorgen dat geen van deze slachtoffers, om ze zo te noemen, van het succesverhaal van het socialisme in Venezuela Nederland binnenkomt. Er werd gepraat over een brief. Als er toch een brief van het kabinet komt, zou ik graag de vraag stellen hoe het kabinet ervoor gaat zorgen dat geen van deze 12.000 en geen enkele extra Venezolaan via Curaçao Nederland binnenkomt.

De voorzitter:
Maar ik weet nog steeds niet of u het debat steunt.

De heer De Graaf (PVV):
U heeft heel scherp geluisterd, maar mijn eerste zin betekende steun.

De voorzitter:
Mevrouw Özütok?

Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Dan graag een dertigledendebat op de lijst. Het kabinet is voor opvang in de regio. Het lijkt mij goed om met elkaar over deze materie te praten.

De voorzitter:
Dan voegen we dit debat toe aan de lijst van dertigledendebatten. Ik stel voor het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Ik ga naar de heer Baudet namens Forum voor Democratie.

De heer Baudet (FvD):
Ik heb hier in mijn hand het migratiepact dat deze regering voornemens is in december in Marrakech te ondertekenen. Het is een van de meest verstrekkende pacten die immigratie zullen gaan bevorderen en aanwakkeren. Immigratie wordt een verrijking genoemd. Er moeten bewustzijnscampagnes en non-discriminatiecampagnes door de overheid worden gevoerd. Er mag geen collectieve uitzetting meer plaatsvinden.

De voorzitter:
Meneer Baudet ...

De heer Baudet (FvD):
Er mag geen detentie van immigranten zijn, maar er moeten basisdiensten worden aangeboden.

De voorzitter:
Dus u wilt een debat ...

De heer Baudet (FvD):
De pers moet positief gaan berichten over immigratie. Enzovoorts, enzovoorts. Daar moet een debat over komen in deze Kamer voordat de regering dit pact in december gaat ondertekenen.

De heer Krol (50PLUS):
Mevrouw de voorzitter, het gaat inderdaad om een van de belangrijkste onderwerpen van deze tijd en het is wat mij betreft ondenkbaar dat we daar in deze Kamer niet over zouden spreken.

De voorzitter:
Dus u steunt het.

De heer Krol (50PLUS):
Ik steun het.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik steun ook een debat en ik had al gevraagd om een brief hierover. Ik bied de heer Baudet ook aan dat we dit tijdens de begroting kunnen bespreken. Dat is waarschijnlijk sneller dan het debat van Baudet.

De heer Kuzu (DENK):
Voorzitter. Wat een prachtige, wat een fantastische opsomming was dat net. Laten we het debat daarover voeren.

De heer Van Ojik (GroenLinks):
Voorzitter. Ik denk dat collega Baudet het belang van het compact een beetje overschat, maar ik wil er wel een debat met hem over voeren, dus ik steun zijn verzoek.

De heer Stoffer (SGP):
Steun.

De heer Groothuizen (D66):
Voorzitter, het is een belangrijke kwestie, maar volgens mij is het veel praktischer om het bij de begroting van Justitie, die over drie weken aan de orde is, te bespreken.

De voorzitter:
Dus geen steun. De heer Van Dam namens het CDA.

De heer Van Dam (CDA):
De lengte van de inleiding rechtvaardigt een kort antwoord: geen steun.

Mevrouw Maeijer (PVV):
Voorzitter. Van harte steun voor het debat. Ik vind het ongelofelijk dat er nog steeds partijen in deze Kamer zijn die een apart debat hierover tegenhouden. Het gaat over soevereiniteit en het openzetten van onze grenzen, het gaat over de toekomst van ons mooie land. Van harte steun.

De heer Azmani (VVD):
Voorzitter. Zoals ik voor het reces al tijdens de regeling aangaf, gaan we wat mij betreft het debat met de verantwoordelijke bewindspersonen aan. Graag zelfs. Het meest aangewezen moment is dat waarop we twee dagen deze plenaire zaal bezetten bij de begroting van Justitie en Veiligheid. Ik sluit mij aan bij de heer Van Dijk en de heer Groothuizen.

De voorzitter:
Dus geen steun voor een apart debat. Mevrouw Van der Graaf namens de ChristenUnie.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Het lijkt de ChristenUnie goed om dit te bespreken, niet in een apart debat maar bij de behandeling van de begroting van Justitie en Veiligheid.

De voorzitter:
Meneer Baudet, u heeft geen meerderheid voor het houden van een meerderheidsdebat.

De heer Baudet (FvD):
We zullen het natuurlijk aan de orde stellen bij de algemene begrotingsbehandeling, maar dan wordt het natuurlijk wel ondergesneeuwd onder honderdduizend andere onderwerpen. Ik vind het echt onbegrijpelijk dat de Kamer hier niet mee akkoord gaat.

De voorzitter:
Dank u wel. Ik stel voor het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Mevrouw Agema namens de PVV.

Mevrouw Agema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Twee weken geleden hadden we hier het debat over het actieplan Werken in de Zorg van minister De Jonge. Dat was vrij gemakkelijk aan flarden te schieten. Het Centraal Planbureau kon het ook al niet doorrekenen. Hoewel de minister een soort "u tegen mij"-situatie creëerde, krijg ik nu bijval van CNV, NVZ, Intelligence Group en een gezondheidseconoom. De plannen worden onhaalbaar geacht, dus er moeten nieuwe plannen komen.

De voorzitter:
Dus u wilt een debat?

Mevrouw Agema (PVV):
Heel graag.

De voorzitter:
Even kijken, wie was eerst? De heer Kerstens, PvdA.

De heer Kerstens (PvdA):
Voorzitter. Als de minister niks wil doen aan de voornaamste reden voor mensen om niet in de zorg te gaan werken, namelijk het salaris, dan is het niet vreemd dat er van veel kanten kritiek op het plan is. Dus ik steun de aanvraag van mevrouw Agema.

De voorzitter:
Dank u wel. U steunt het verzoek. Mevrouw Bergkamp, D66.

Mevrouw Bergkamp (D66):
Dank u wel, voorzitter. Op 22 november is er een algemeen overleg over de arbeidsmarkt. Het lijkt mij heel goed om dit dan daarbij te betrekken, dus nu geen steun voor het debat.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Voorzitter. Zoals collega Bergkamp ook al zegt: op 22 november hebben we overleg, dus nu geen steun. Maar we willen het daar zeker bij betrekken.

De heer Van Gerven (SP):
Steun voor het debat.

De voorzitter:
U bent zo kort dat ik er even stil van ben geworden.

De heer Van Gerven (SP):
De grenzen zijn ... Of nee, de toekomst is onvoorspelbaar.

De heer De Lange (VVD):
Geen steun voor het debat. Graag betrekken bij het algemeen overleg.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Goed om het er snel over te hebben. Ik denk dat het inderdaad op 22 november kan.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Mijn fractie wil het graag bespreken bij het algemeen overleg.

De voorzitter:
Mevrouw Agema, u heeft geen meerderheid.

Mevrouw Agema (PVV):
Nee. Dank u wel, voorzitter. De minister heeft beloofd het personeelstekort voor 2022 op te lossen. Ik hoop dat we het debat nog voor die tijd kunnen houden, als u het op de lijst van dertigledendebatten wilt plaatsen.

De voorzitter:
Dat doen we. Was er om een brief gevraagd? Nee? Oké, dan voegen we dit debat toe aan de lijst.

Mevrouw Agema (PVV):
Nou, een brief mag altijd.

De voorzitter:
Nee, nee, het is goed. U heeft nog een vraag?

Mevrouw Agema (PVV):
Graag een brief van de minister, die we dan bij dat AO kunnen betrekken. Ik wist natuurlijk niet dat leden daarnaar gingen verwijzen.

De voorzitter:
Ik stel voor het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

U heeft nog een verzoek, mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):
Voorzitter. De beantwoording van de minister zojuist over het faillissement van het Slotervaartziekenhuis en de IJsselmeerziekenhuizen schept weinig vertrouwen in het verloop van het proces. Ik zou daarom aan de Kamer willen voorstellen om een plenair debat te voeren, een meerderheidsdebat, liefst morgenochtend, want dan hadden we de minister toch al uitgenodigd.

De voorzitter:
Dus het verzoek is om een debat te houden en dan ook morgenochtend. Als u reageert, op beide als het kan. De heer Van Gerven.

De heer Van Gerven (SP):
Ik ben een voorstander van beide.

De heer Arno Rutte (VVD):
Voorzitter, steun daarvoor. Aanvankelijk was het verzoek om het vandaag te doen. Ik ben blij dat mevrouw Agema zegt "doe het morgen", omdat heel veel mensen bij het debat aanwezig willen zijn. Die krijgen dan ook de kans.

De voorzitter:
Dus u bent voor. De heer Kuzu namens DENK.

De heer Kuzu (DENK):
Steun, voorzitter.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Steun, voorzitter.

De heer Stoffer (SGP):
Steun.

Mevrouw Ploumen (PvdA):
Steun.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ook steun.

De heer Raemakers (D66):
Steun.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Steun.

Mevrouw Sazias (50PLUS):
Steun.

De voorzitter:
Voor beide verzoeken, ook om het morgen te doen, want dat was het verzoek van mevrouw ... Morgenochtend.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
We hadden morgenochtend al een algemeen overleg gepland, dus het lijkt ons een heel goed voorstel van mevrouw Agema om daar een plenair debat van te maken.

De voorzitter:
Dan moeten we ook kijken naar de plenaire agenda. Goed. Mevrouw Agema, u krijgt ...

Mevrouw Agema (PVV):
Krijgen we dan zes minuten, voorzitter?

De voorzitter:
Zes minuten? Nee, een meerderheidsdebat is vier minuten, mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):
Dan zou ik ook willen voorstellen om er zes minuten van te maken.

De heer Van Gerven (SP):
Voorzitter, als ik even mag. Mijn voorstel zou zijn acht minuten, gezien deze ...

De voorzitter:
Nee! Heeft u het schema gezien, meneer Van Gerven? We beginnen met een VAO Paarden. Daarna hebben we een VSO Integrale risicoanalyse pluimveevleesketen, de begroting Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Defensie en het klimaatakkoord. Dat zijn allemaal onderwerpen, dus wij moeten morgen echt er alles aan doen om het in de ochtend te houden. Deze keer wil ik toch die vier minuten. Normaal zou ik over mijn hart strijken, maar we komen gewoon in de problemen.

Mevrouw Agema (PVV):
Maar voorzitter, we hebben ook een situatie die we niet nog een keer willen meemaken.

De voorzitter:
Dat begrijp ik heel goed.

Mevrouw Agema (PVV):
Daarom was mijn voorstel: zes minuten spreektijd.

De voorzitter:
Dan ga ik nu echt even kijken of daar een meerderheid voor is.

De heer Van Gerven (SP):
Mag ik even, voorzitter? Ik had acht minuten spreektijd voorgesteld. U wilt een spreektijd van vier minuten, dus ik zou zeggen: zes minuten spreektijd. Maar ik wil de voorzitter in ieder geval ook verzoeken om het mogelijk te maken dat we morgen een volwaardig debat hebben waarin we alle ruimte krijgen om een goed debat te voeren.

De voorzitter:
U bedoelt eigenlijk dat u eindeloos mag interrumperen.

Mevrouw Agema (PVV):
Alleen meneer Van Gerven, voorzitter.

De heer Van Gerven (SP):
Ik bedoel dat er een volwaardig debat kan zijn, met volop ruimte voor ...

De voorzitter:
Alle debatten die wij hier voeren, zijn volwaardig.

Ik zie nog heel veel mensen bij de interruptiemicrofoon staan. Wie was er aan de beurt? We hebben al besloten om een debat te houden, dus het gaat nu om de spreektijden hè. Ik begin bij de heer Arno Rutte.

De heer Arno Rutte (VVD):
Voorzitter, het moet ook in te plannen zijn. Als lange spreektijden een plek kunnen krijgen, ben ik daar geen tegenstander van. Anders wil ik even meebewegen met de heer Van Gerven: het kan wel helpen als we iets meer ruimte krijgen voor interrupties. Als het dan uit de hand loopt, dan moet u weer op de rem trappen. Maar laten we daartussen balanceren.

De voorzitter:
Ik weet nu bij God niet wat u vindt. Vertel.

De heer Arno Rutte (VVD):
Oké. Dan doen we het als volgt. Steun voor iets meer spreektijd.

De voorzitter:
Oké, dank u wel. Mevrouw Van den Berg namens het CDA.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ook ik steun het verzoek om iets meer spreektijd dan vier minuten. En ik wil ook graag dat de vragen die het CDA heeft gesteld, vandaag worden beantwoord.

Mevrouw Agema (PVV):
Iets meer dan vier is geen zes voorzitter, dus dan ...

De voorzitter:
Nee, mevrouw Agema. Meneer Kuzu.

De heer Kuzu (DENK):
Voorzitter, ik begrijp u heel goed, dus laten we er ergens tussenin gaan zitten. Vijf minuten is prima.

Mevrouw Sazias (50PLUS):
Voorzitter, maar ik hoop dat dan wel de oorspronkelijke onderwerpen die onder het AO voor morgen hingen, opgeschort worden.

De voorzitter:
Dat moet u echt via de commissie doen.

Mevrouw Sazias (50PLUS):
We moeten het alleen over de ziekenhuizen hebben.

De voorzitter:
Dat moeten jullie echt in de commissie regelen.

Mevrouw Agema (PVV):
Dat AO is een commissiegebeuren.

De voorzitter:
Mevrouw Agema, niet erdoorheen praten.

't Is goed. Ik ga kijken naar het schema. De wens ligt tussen vier en zes minuten spreektijd, dus het wordt waarschijnlijk vijf minuten. Dank jullie wel. Nee, meneer Van Gerven, niet weer, echt niet.

De heer Van Gerven (SP):
Voorzitter, ik heb een ander punt.

De voorzitter:
U hebt een ander punt. Welk punt? Ik weet het niet bij u.

De heer Van Gerven (SP):
Ik wil nog even aangeven dat er door fracties, en ook door mijn fractie, een aantal vragen zijn gesteld over de IJsselmeerziekenhuizen. Ik vraag of die ook vandaag nog beantwoord kunnen worden.

De voorzitter:
Ja. Ik stel dan voor het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Mevrouw Beckerman, namens de SP.

Mevrouw Beckerman (SP):
Voorzitter. Ik was echt woest toen ik vorige week de krant opensloeg en zag dat het Centrum Veilig Wonen een recordwinst heeft geboekt op het afhandelen van schade en de versterking in Groningen. Dat is bijzonder pijnlijk, zeker nu de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman zeggen dat de verhalen in Groningen erger worden.

De voorzitter:
Mevrouw Beckerman.

Mevrouw Beckerman (SP):
Ja voorzitter, ik weet hoe vol de plenaire agenda is, dus ik heb eieren voor mijn geld gekozen. Ik wil graag uitbreiding van het meerderheidsdebat van mij dat al staat over versterking en afhandeling van schade. Ik wil graag dit onderwerp erbij voegen. Ik hoor hier graag een reactie van de minister over en ik wil graag uitbreiding van de spreektijd. En natuurlijk doe ik ook het verzoek om dit debat toch wel heel snel in te plannen, want dit is echt heel erg pijnlijk voor de gedupeerden. Over hun rug wordt er weer winst gemaakt.

De voorzitter:
Het gaat dus eigenlijk om uitbreiding van de spreektijd ...

Mevrouw Beckerman (SP):
... en een brief.

De voorzitter:
Ja, dat sowieso, maar daar hoeven jullie geen steun voor te verlenen, dat kan. Het verzoek was om de spreektijd uit te breiden. En er was nog een verzoek. Ja, om het eerder in te plannen. Dat was het, mevrouw Beckerman?

Mevrouw Beckerman (SP):
Liefst zo snel mogelijk. Ik begrijp hoe moeilijk het is.

De voorzitter:
Ja.

Mevrouw Beckerman (SP):
Ik kijk natuurlijk ook even naar de andere partijen. Maar het zou toch wel heel erg mooi zijn als ...

De voorzitter:
Ik ga gewoon 's nachts debatten plannen. Het kan niet anders; we moeten 's nachts gaan vergaderen. Dan weten jullie dat ook al.

Mevrouw Beckerman (SP):
Ja, moet kunnen.

De voorzitter:
Ik ga eerst naar de heer Van der Lee, namens GroenLinks.

De heer Van der Lee (GroenLinks):
Ik steun de verzoeken van harte, zowel het verzoek om meer spreektijd als dat over het tijdstip.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
De woede deel ik met mevrouw Beckerman; ik vind dit grof en schandalig, dus graag uitbreiding van dat debat. Maar wij als woordvoerders kunnen hier wel zeggen dat we tot diep in de nacht moeten gaan vergaderen, maar laten we met z'n allen ook beseffen dat er hier ook nog allemaal medewerkers zijn.

De voorzitter:
Ja.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Dus plant u het in alle redelijkheid in, maar het liefst ook zo snel mogelijk. Dank u wel.

De voorzitter:
Ja, ik sluit echt niet uit dat het nachtwerk wordt de komende tijd. De heer Kops namens de PVV.

De heer Kops (PVV):
Steun voor de verzoeken.

Mevrouw Ploumen (PvdA):
Steun voor het verzoek.

De heer Sienot (D66):
Steun voor het verzoek. En ik ontvang inderdaad ook graag een stevige brief, want wij waren evengoed verbolgen.

De heer Stoffer (SGP):
Steun.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ook ik steun dit van harte.

Mevrouw Akerboom (PvdD):
Ook van harte steun voor het verzoek.

De voorzitter:
U heeft voldoende steun, mevrouw Beckerman.

Mevrouw Beckerman (SP):
Daar ben ik heel erg blij mee, want dit is echt onbestaanbaar.

De voorzitter:
Dank u wel. Ik stel voor het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

De heer Van Raan namens de Partij voor de Dieren.

De heer Van Raan (PvdD):
Voorzitter. Dankzij oplettende ouders is aan het licht gekomen dat Shell een deel van de bezoekende kinderen aan het techniekfestival Generation Discover zeer dubieuze geheimhoudingscontracten liet tekenen. Wij willen graag een breed debat met de ministers van BZK en OCW over de kindermarketing in de fossiele industrie en over de banden en de vermenging van de fossiele industrie met de overheid.

Dank u wel.

De voorzitter:
Wie hierover? De heer Van der Lee, GroenLinks.

De heer Van der Lee (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik zou hier in ieder geval een brief over willen en afhankelijk van de inhoud van de brief kijken we of er een debat nodig is, maar ik vind het wel een punt van aandacht.

De voorzitter:
Dus voorlopig geen steun. Begrijp ik dat goed?

De heer Van Raan (PvdD):
Voorzitter, even ter verduidelijking. We hebben vragen gesteld, dus die brief komt er sowieso met daarin antwoord op de vragen. Dit ter verduidelijking.

Mevrouw Beckerman (SP):
De invloed van Shell reikt heel erg ver, nu zelfs tot kleine kinderen aan toe. Ik ben het van harte met de heer Van Raan eens. Wij steunen van harte zijn verzoeken.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Geen steun nu voor een debat. Ik wil eerst eens kijken wat er in die brief komt te staan.

De heer Sienot (D66):
Ik sluit mij aan bij de stemverklaring van de ChristenUnie.

De heer Middendorp (VVD):
Voorzitter, ik heb de stukken bestudeerd vanmiddag. Geen steun voor het debat.

De heer Öztürk (DENK):
De coalitie durft geen debat aan, maar DENK steunt wél het verzoek.

De heer Stoffer (SGP):
Eerst een brief, nog geen steun voor het debat.

De heer Martin Bosma (PVV):
Geen brief, want dat kost het regenwoud alleen maar bomen en ook geen steun.

De voorzitter:
Dan ...

De heer Van Raan (PvdD):
Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Ik stel voor het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Mevrouw Kröger namens GroenLinks.

Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Voorzitter. Naar aanleiding van het bericht afgelopen weekend dat uit GGD-onderzoek blijkt dat er veel en veel meer gehinderden zijn door Schiphol dan uit aanvankelijk onderzoek bleek en waar Schiphol rekening mee houdt, zou ik graag steun krijgen om het debat dat ik eerder heb aangevraagd over het gedogen van geluidsoverlast, een situatie die nog steeds voortduurt, al maanden en jaren, om te zetten in een meerderheidsdebat.

De heer Laçin (SP):
We moeten zo snel mogelijk kappen met dat anticiperend handhaven. Heel veel mensen zijn hier de dupe van. We worden al jaren voor de gek gehouden met cijfers die niet kloppen ...

De voorzitter:
Ja, dank u wel. U steunt het.

De heer Laçin (SP):
... dus van harte steun voor het verzoek van mevrouw Kröger.

De heer Van Raan (PvdD):
Er zijn mensen die hier last van hebben maar die niet bestaan volgens de definitie die Schiphol hanteert, dus steun voor dit verzoek.

De heer Remco Dijkstra (VVD):
Voorzitter, zorgvuldigheid is van belang. We hechten ook aan de adviezen die de Omgevingsraad Schiphol ons gaat geven over wonen, handhaven en de toekomst van de luchtvaart. Ik wijs ook op het algemeen overleg dat we 5 december hebben.

De voorzitter:
Dus geen steun?

De heer Remco Dijkstra (VVD):
Op dit moment geen steun. Ik zie wel de urgentie van het onderwerp, maar laten we het een beetje structureel en op de juiste momenten doen en niet in een apart debat.

De heer Paternotte (D66):
Voorzitter. "Anticiperend handhaven" is eigenlijk een andere term voor niet handhaven, dus ik snap best dat er wederom gevraagd wordt om het daarover te hebben, want daar moeten we heel snel mee aan de slag. Ik denk wel dat we met de twee luchtvaartdebatten die we nog hebben staan, dit jaar niet een extra debat nodig hebben, maar ik kan me voorstellen dat we de onderwerpen die mevrouw Kröger aandraagt, onderdeel maken van het debat dat de heer Bruins heeft aangevraagd, onder andere over de herindeling van het luchtruim maar ook over een aantal andere onderwerpen. Laten we die samenvoegen ...

De voorzitter:
Dus geen steun.

De heer Paternotte (D66):
... en daar twee minuten spreektijd bij optellen. Dus geen steun, maar wel voor het toevoegen aan het debat dat door de heer Bruins is aangevraagd.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Voorzitter, steun voor het verzoek. Maar als dat op een minderheid kan rekenen, dan sluit ik mij aan bij de heer Paternotte. Maar dan vind ik twee minuten voor dit hele probleem toch wel heel erg weinig.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik hoor mijn naam langskomen. Ik trek graag op met mevrouw Kröger als we in december dat grote debat samen kunnen doen en ook de onderwerpen samen zouden kunnen nemen. Iets meer tijd zou dan fijn zijn. Geen steun nu voor een apart debat. Ik zou het dan inderdaad graag snel plenair willen behandelen in december.

De voorzitter:
Dat kan niet. Steunt u het debat of niet?

De heer Bruins (ChristenUnie):
Dus geen steun voor de debataanvraag, maar over het samenvoegen, zoals de heer Paternotte zei, wil ik best achter de schermen met mevrouw Kröger praten.

De voorzitter:
Dus geen apart debat. U heeft het gezegd; dat klopt. Dank u wel.

De heer Stoffer (SGP):
Ik vind het voorstel dat de heer Paternotte aangaf heel sympathiek. Dus geen steun voor dit aparte debat, wel voor de uitbreiding van het al genoemde debat.

De heer Amhaouch (CDA):
Voorzitter. We hebben eerst het advies nodig van de ORS. Geen steun op dit moment.

De heer Öztürk (DENK):
Wel steun voor het debat.

De voorzitter:
U heeft geen meerderheid, mevrouw Kröger.

Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Het voorstel om het dertigledendebat over deze thematiek samen te voegen met ...

De voorzitter:
Ja, dat is een nieuw voorstel.

Mevrouw Kröger (GroenLinks):
... het debat van de heer Bruins met extra spreektijd wil ik bij dezen heel graag omarmen.

De voorzitter:
Ook daar heeft u een meerderheid voor nodig.

Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Die is er, denk ik.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Steun, voorzitter.

De heer Stoffer (SGP):
Steun voor dat verzoek.

De voorzitter:
Dank u wel.

De heer Laçin (SP):
De voorzitter houdt het voor gezien? Steun.

De voorzitter:
Ja, ik wel.

Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Het is goed.

De voorzitter:
Dank u wel. Ik stel voor het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

De heer Wassenberg namens de Partij voor de Dieren.

De heer Wassenberg (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Het Living Planet Report van het Wereld Natuur Fonds laat zien dat het aantal wilde dieren sinds 1970 met 60% is afgenomen, onder meer door ontbossing en de landbouw. Er staat al een dertigledendebat op de lijst over bedreigde diersoorten. Ik vraag mijn collega's om dit onderwerp daarbij te betrekken en dat dertigledendebat op te plussen tot een meerderheidsdebat. Ik zou ook graag een brief van het kabinet willen hebben waarin het reflecteert op dit rapport, met name op de rol van Nederland. Dan gaat het natuurlijk om veevoer, waarvoor het bos in Zuid-Amerika wordt gekapt.

De heer Laçin (SP):
Steun.

De heer Weverling (VVD):
Geen steun.

De heer De Groot (D66):
Voorzitter. Collega Gerbrandy van het Europees Parlement heeft vorige week ook opgeroepen tot een actieplan vanuit Europa. Maar dit lijkt me zo urgent dat we dit morgen bij de begroting van LNV moeten bespreken. Dus geen steun.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Voorzitter, steun, maar ook GroenLinks gaat het morgen in de begrotingsbehandeling bespreken.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter, volgens mij is het inderdaad goed om het morgen te bespreken.

De heer Geurts (CDA):
Voorzitter, ik denk dat dit morgenavond wel besproken kan worden in de begrotingsbehandeling als ik het goed beluisterd heb.

De voorzitter:
Dus geen steun. Mevrouw Ploumen, PvdA.

Mevrouw Ploumen (PvdA):
Steun.

De heer Öztürk (DENK):
Steun.

De heer Madlener (PVV):
Ook wij zullen het morgen bespreken bij de begroting, maar toch steun voor het voorstel.

De voorzitter:
Meneer Wassenberg, u heeft geen meerderheid.

De heer Wassenberg (PvdD):
Oké. Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Ik stel voor het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daarmee zijn we aan het eind gekomen van de regeling van werkzaamheden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Martin Bosma

Leven Lang Leren

Leven Lang Leren

Aan de orde is het VAO Leven Lang Leren (AO d.d. 09/10).

De voorzitter:
We gaan vrolijk verder. Aan de orde is het VAO Leven Lang Leren. Een hartelijk woord van welkom aan de minister van Onderwijs en de minister van Sociale Zaken. Wij beginnen met Leven Lang Leren. Wij hebben negen sprekers van de zijde van de Kamer. De eerste spreker is mevrouw Van den Hul van de fractie van de Partij van de Arbeid. Het woord is aan haar. Zij heeft, zoals alle andere sprekers, twee minuten spreektijd.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Een leven lang leren is belangrijk voor iedereen, ook voor of misschien juist voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Daarom dien ik samen met collega Diertens deze motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat niet-uitkeringsgerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt vaak obstakels tegenkomen die de nodige bij- of omscholingsmogelijkheden in de weg staan;

van mening dat het principe van een leven lang ontwikkelen voor iedereen toegankelijk moet zijn;

overwegende dat een leven lang ontwikkelen van essentieel belang is voor de emancipatie van niet-uitkeringsgerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt;

verzoekt de regering om de obstakels voor deelname aan leven lang ontwikkelen bij niet-uitkeringsgerechtigden in kaart te brengen en hierover de Kamer in het voorjaar te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Diertens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 94 (30012).

Dank u wel. Dan de heer Van Raan van de fractie van de Partij voor de Dieren.

De heer Van Raan (PvdD):
Voorzitter, dank. Dank voor de beantwoording. Ik heb enige bemoedigende en ondersteunende moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een leven lang ontwikkelen wordt ingezet als instrument om in te spelen op bewegingen op de arbeidsmarkt;

van mening dat een leven lang ontwikkelen minstens zo sterk gericht zou moeten zijn op persoonlijke ontwikkeling;

constaterende dat de energietransitie de behoefte aan duurzaam geschoold personeel vergroot;

verzoekt de regering te borgen dat leven lang ontwikkelen ten dienste zal staan aan de mens als onderdeel van een houdbaar ecosysteem,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raan, Van den Hul en Özdil. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 95 (30012).

De heer Van Raan (PvdD):
Dan nummer twee.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister van EZK het klimaatakkoord ziet als het afbouwscenario voor de fossiele industrie;

constaterende dat de minister van SZW betrokkenheid van Shell en NAM heeft uitgesloten bij het leven lang ontwikkelen;

verzoekt de regering ook alle andere fossiele bedrijven uit te sluiten van leven lang ontwikkelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 96 (30012).

De heer Van Raan (PvdD):
Voorzitter, dank. De laatste luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat leven lang ontwikkelen ten dienste kan staan aan het realiseren van brede welvaart;

constaterende dat de regering in kaart gaat brengen hoe de Monitor Brede Welvaart kan worden geïntegreerd in de algehele besluitvorming alsook op departementaal niveau;

verzoekt de regering het meerjarig actieprogramma leven lang ontwikkelen te betrekken bij dit onderzoek,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 97 (30012).

De heer Van Raan (PvdD):
Dank u wel.

De voorzitter:
Dan is het woord aan mevrouw Van Brenk van de fractie van 50PLUS.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Voorzitter. Een leven lang ontwikkelen is een voorwaarde voor blijvende economische groei en participatie van iedereen. 50PLUS is er nog niet voldoende van overtuigd dat dit geborgd wordt met de huidige plannen van het kabinet. Daarom de volgende moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er een nagenoeg landelijke structuur is voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo);

overwegende dat voldoende aanbod voor vavo in de provincie Flevoland nog ontbreekt;

nodigt de regering uit samen met roc's te streven naar realisatie van dekkend volwaardig vavo-aanbod in Flevoland en de Kamer daarover vóór de zomer van 2019 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Brenk en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 98 (30012).

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Mijn laatste motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een leven lang ontwikkelen voorwaarde is voor duurzame economische groei, volwaardige maatschappelijke participatie en sociale cohesie;

roept de regering op in samenspraak met alle betrokkenen een leven lang ontwikkelen toegankelijk te maken voor iedere Nederlander tot de AOW-gerechtigde leeftijd, ongeacht het onderwijsniveau, het hebben van een startkwalificatie, flex-, deeltijd- of zelfstandig werk, het hebben van een uitkering, of het niet-uitkeringsgerechtigd zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Brenk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 99 (30012).

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
Dank u wel.

De voorzitter:
Dan is het woord aan de heer Beertema van de fractie van de Partij voor de Vrijheid.

De heer Beertema (PVV):
Voorzitter, dank u wel. Wij pleiten ervoor om het onderwijs in het kader van een Leven Lang Leren en Ontwikkelen niet alleen te laten plaatsvinden bij het bekostigde onderwijs maar ook het niet-bekostigde onderwijs daarbij te betrekken. Dat geldt wat mij betreft voor de trekkingsrechten, maar ook voor de samenwerkingsverbanden van het RIF, het Regionaal investeringsfonds van het mbo. Vandaar de volgende twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het bekostigde onderwijs onvoldoende in staat is om flexibiliteit te tonen ten aanzien van e-learning en de balans tussen werk en privé;

constaterende dat ongebruikte trekkingsrechten alleen te besteden zijn bij publiek bekostigde instellingen;

constaterende dat het private onderwijs hetzelfde aanbod heeft als publiek bekostigde instellingen, maar tegen een lager tarief;

verzoekt de regering ervoor te zorgen dat ongebruikte trekkingsrechten, die nu alleen te besteden zijn bij publiek bekostigde instellingen, ook te besteden zijn bij private instellingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 100 (30012).

De heer Beertema (PVV):
Dan de laatste motie, voorzitter. De heer Wiersma heeft de schoonheid van deze motie herkend en heeft meegetekend.

De voorzitter:
We zullen kijken of er nog meer mensen zijn in de Kamer die de ondertekening daarvan willen ondersteunen.

De heer Beertema (PVV):
De motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het niet-bekostigde onderwijs zijn rol in het domein van een leven lang leren zeer goed heeft waargemaakt;

constaterende dat het niet-bekostigde onderwijs niet betrokken is bij het Regionaal investeringsfonds mbo, dat tot doel heeft om mbo-studenten beter voor te bereiden op de arbeidsmarkt;

verzoekt de regering het niet-bekostigde onderwijs nog dit jaar de mogelijkheid te bieden deel te nemen aan de samenwerkingsverbanden binnen het Regionaal investeringsfonds mbo en hiervoor zelf een aanvraag te kunnen laten indienen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Beertema en Wiersma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 101 (30012).

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Wiersma van de VVD.

De heer Wiersma (VVD):
Voorzitter. De vorige spreker had het niet mooier kunnen zeggen. Ik ga er nog twee moties bij leggen. Er gebeurt op dit moment een heleboel op het gebied van een leven lang leven. Ik heb ook de behoefte om daar nog wat accenten in aan te brengen. Ik dien twee moties in. Ik moet eerlijk toegeven dat het wat lange moties zijn. Het is even doorbijten, maar ik ga snel beginnen.

De voorzitter:
Nou, we gaan er eens goed voor zitten!

De heer Wiersma (VVD):
De eerste motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat steeds meer bedrijven graag zelf, of in samenwerking met een onderwijsinstelling, hun personeel opleiden;

overwegende dat dit soort bedrijfsscholen niet alleen voor jongeren, maar voor iedereen die nog aan de zijlijn staat en ook het al werkzame personeel een directe kans op werk biedt en bijdraagt aan een leercultuur;

verzoekt de regering een onderzoek te doen naar de verschillende mogelijkheden en belemmeringen rond bedrijfsscholen en op basis daarvan op korte termijn een aantal regionale bijeenkomsten te organiseren waar bedrijven, scholen en sociale partners mogelijkheden kunnen verkennen en belemmeringen kunnen aankaarten;

verzoekt de regering tevens op basis van dit onderzoek in brede zin te verkennen of en hoe we deze beweging naar meer bedrijfsscholen beter kunnen ondersteunen, binnen de budgettaire kaders, en hierbij aan te geven wat dit betekent voor zowel wet- en regelgeving, de bekostigingssystematiek als de rol van het leer- en ontwikkelbudget en de individuele leerrekening;

verzoekt de regering voorts de Kamer hier in het voorjaar van 2019 over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Wiersma en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 102 (30012).

De heer Wiersma (VVD):
Voorzitter, de tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het erkennen van werkervaring het leven lang ontwikkelen stimuleert en sneller tot nieuwe kansen op werk leidt;

overwegende dat het kabinet werkenden hierbij de juiste randvoorwaarden wil bieden en dat het omzetten van werkervaring in een deelcertificaat of diploma een prominente plek moet krijgen;

overwegende dat dit in de praktijk nog beperkt vorm krijgt;

verzoekt de regering het valideren van werkervaring te vereenvoudigen, de bekendheid en de waarde ervan te bevorderen, het gebruik te monitoren en, in het kader van flexibel onderwijs voor volwassenen, de samenwerking tussen erkende evc-aanbieders en onderwijsinstellingen te verbeteren om het verzilveren van een evc-rapportage beter mogelijk te maken;

verzoekt de regering tevens met onderwijskoepels in overleg te gaan om examencommissies van scholen, die verantwoordelijk zijn voor het omzetten van werkervaring voor de doelgroep van volwassenen, herkenbaar te positioneren;

verzoekt de regering voorts de Kamer in het voorjaar 2019 over de uitkomsten te informeren en hierbij ook de uitkomsten van het lopende onderzoek naar evc te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Wiersma en Van der Molen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 103 (30012).

Kort en puntig, daar houden we van. Een leven lang moties indienen.

De heer Wiersma (VVD):
Voorzitter, ik had het al aangekondigd. Ik ben ook nog vergeten te zeggen dat de eerste motie mede is ondertekend door mevrouw Van den Hul van de PvdA en de tweede motie door de heer Van der Molen. Dat heeft overigens niks met de lengte te maken, zeg ik er maar bij.

De voorzitter:
Dat scheelt dan weer. De laatste spreker is mevrouw Diertens van D66. Klopt dat? O, de heer Van der Molen van het CDA. Gaat mevrouw Diertens nog spreken? Dat is niet het geval. Dan is de heer Van der Molen de laatste spreker van de zijde van de Kamer. Daarna gaan we luisteren naar de bewindspersonen.

De heer Van der Molen (CDA):
Voorzitter. Ik zag aan de gezichten van de bewindspersonen dat ze toch wel wat meer moties hadden verwacht vandaag. Ik voeg daar als laatste spreker daarom nog drie moties aan toe, die allemaal over het onderwijs gaan. De eerste motie gaat over het flexstuderen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het experiment flexstuderen een klein experiment is met een beperkte deelname;

constaterende dat momenteel het wijzigingsbesluit voorligt en hierin alleen het opnieuw openstellen voor instellingen om aan het experiment deel te nemen is opgenomen;

constaterende dat het daarnaast wenselijk zou zijn als het experiment ook opengesteld zou worden voor eerstejaars;

verzoekt de regering om instellingen die deelnemen aan het experiment en instellingen die zich nog gaan aanmelden voor het experiment, de mogelijkheid te bieden om ook eerstejaars tot het experiment toe te laten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Molen en Wiersma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 104 (30012).

De heer Van der Molen (CDA):
Dan een tweede motie over het flexstuderen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het experiment flexstuderen een klein experiment is met een beperkte deelname;

constaterende dat momenteel het wijzigingsbesluit voorligt en hierin alleen het opnieuw openstellen voor instellingen om aan het experiment deel te nemen is opgenomen;

constaterende dat het daarnaast wenselijk zou zijn als de kostenverhoging van het collegegeld per studiepunt gemaximeerd wordt op 15%;

verzoekt de regering om in het nu voorliggende wijzigingsbesluit op te nemen dat de 15% kostenverhoging van het collegegeld per studiepunt niet als standaard, maar als maximum wordt gesteld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Molen en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 105 (30012).

Nou, nog eentje dan.

De heer Van der Molen (CDA):
Nou, omdat u zo aandringt, voorzitter. Een motie over het alumnibeleid en de mbo-apk.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een beter alumnibeleid kan bijdragen aan leven lang ontwikkelen indien daarbij een mbo-apk ontwikkeld wordt, waarbij afgestudeerden desgewenst terug naar de onderwijsinstelling kunnen gaan voor advies over loopbaan en om- en bijscholing;

constaterende dat in de brief over leven lang leren alumnibeleid beperkter wordt gezien, als relatief makkelijk toegankelijke bron van informatie voor de instellingen over de wensen van werkenden;

constaterende dat in de brief over leven lang leren de vormgeving van het alumnibeleid en een mbo-apk niet concreet zijn uitgewerkt;

verzoekt de regering om beide verder uit te werken en de Kamer hierover voor de zomer van 2019 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Molen, Kuik en Wiersma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 106 (30012).

Ik schors drie minuutjes en dan gaan we luisteren naar de recensies door de ministers.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:
Het woord is aan de minister van Sociale Zaken.

Minister Koolmees:
Dank u, meneer de voorzitter. Dank ook aan de leden van de Kamer voor het indienen van dertien moties. Op 9 oktober 2018 hebben we een uitgebreid debat gehad tijdens een algemeen overleg over de uitwerking van de verschillende sporen van Leven Lang Ontwikkelen. Voor het kabinet is de prioriteit om te stimuleren dat mensen de eigen regie gaan nemen in hun ontwikkeling. Daarom zijn we gefocust op het invullen van de randvoorwaarden, omdat daarmee die cultuuromslag dichterbij kan worden gebracht. Daarin werken we samen met sociale partners, de Stichting van de Arbeid, de SER, O&O-organisaties, publieke en private onderwijsinstellingen, uitvoeringsorganisaties en andere betrokkenen, zoals de gemeenten. Belangrijk is dat we het samen doen en dat het ook snel moet. Er moet tempo op zitten. We moeten ook realistisch zijn. Een echte cultuuromslag duurt even.

Er zijn dertien moties ingediend. Ik doe de moties op stukken nrs. 94, 95, 96, 97 en 99 en de andere moties doet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Ik begin met de motie op stuk nr. 94 van mevrouw Van den Hul en mevrouw Diertens over de obstakels voor de deelname aan een leven lang ontwikkelen bij niet-uitkeringsgerechtigden. Ik wil deze motie graag aan het oordeel van de Kamer overlaten. Ik heb overleg met de staatssecretaris, die hier primair verantwoordelijk voor is. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de arbeidstoeleiding van niet-uitkeringsgerechtigden. Die verantwoordelijkheid ligt dus niet bij het Rijk, maar ligt echt bij de gemeenten. Daarbij moet individueel maatwerk mogelijk zijn. De gemeente legt conform artikel 8, tweede lid in een verordening vast onder welke voorwaarden welke personen in aanmerking komen voor voorzieningen die zijn gericht op inschakeling op de arbeidsmarkt. We hebben de evaluatie van de Participatiewet lopen. Die evaluatie wordt eind 2019 aan de Tweede Kamer aangeboden. Daarin wordt onder meer ingegaan op de positie van nuggers, de niet-uitkeringsgerechtigden. Daarnaast is in de Kamerbrief aangekondigd dat het kabinet de Sociaal-Economische Raad vraagt om knelpunten en mogelijkheden voor verbetering in kaart te brengen en te delen met het kabinet. Het kabinet zal er bij de SER op aandringen om dit zo snel mogelijk te doen, namelijk in het voorjaar van 2019. Tegen die achtergrond laat ik het oordeel over deze motie dus over aan de Kamer.

De voorzitter:
Prima. De motie op stuk nr. 95.

Minister Koolmees:
Eigenlijk wil ik, als de heer Van Raan het goedvindt, het oordeel over de moties op de stukken nrs. 95, 96 en 97 samenvatten, omdat ik wel wat vragen heb bij die moties.

De voorzitter:
U mag ook de moties tot en met de motie op stuk nr. 106 samenvatten, als u dat kunt.

Minister Koolmees:
Ik ken de voorliefde van de voorzitter voor snelheid, maar vanwege de zorgvuldigheid ga ik er netjes op in.

Op het punt van de motie op stuk nr. 96 is in het debat de vraag van de heer Van Raan gerezen of Shell en NAM betrokken zijn bij dit beleid. Mijn antwoord was: nee, we hebben niet met Shell en NAM gesproken over de contouren van het levenlangontwikkelenbeleid. Eerlijk gezegd was het ook een beetje een schertsende opmerking van mijn kant, omdat wij natuurlijk hebben gesproken met de Sociaal-Economische Raad, werkgevers, werknemers, O&O en alle partijen die ik net heb genoemd. Dat laat onverlet dat er heel veel fossiele bedrijven zijn die wel degelijk te maken hebben met de energietransitie en de gevolgen daarvan voor de werkgelegenheid. Denk bijvoorbeeld aan de kolenbedrijven en de kolencentrales, die de komende jaren gesloten gaan worden en waar mensen werken die moeten worden omgeschoold naar een andere sector. Daar heeft u morgenavond een debat over met de minister van Economische Zaken en Klimaat over de hoofdlijnen van het klimaatakkoord. Eerlijk gezegd vind ik de moties op de stukken nrs. 96 en 95 veel meer passen in dat debat in plaats van in het levenlangontwikkelendebat. Daarmee wil ik de moties op de stukken nrs. 95 en 96 nu dus ontraden, maar met de suggestie om ze morgenavond te bespreken met collega Wiebes, want die heeft een hele mooie bijlage gestuurd bij de hoofdlijnenbrief die ik samen met hem heb opgesteld over ontwikkelen, omscholen en de arbeidsmarktaspecten van de energietransitie. Als ik dat als overweging mee kan geven, wil ik die moties dus niet in dit debat een plaats laten vinden.

De voorzitter:
De heer Van Raan zal daar ongetwijfeld zijn voordeel mee doen. Wat mij betreft kunnen we door naar de motie op stuk nr. 97, tenzij de heer Van Raan nog iets wil zeggen, kort, puntig.

De heer Van Raan (PvdD):
Kort, puntig. Ik mis nog het oordeel over de motie op stuk nr. 95.

Minister Koolmees:
Eerlijk gezegd ...

De voorzitter:
Ontraden.

Minister Koolmees:
Ja, die heb ik ontraden. Ik deel de constatering dat de energietransitie de behoefte aan duurzaam geschoold personeel vergroot, zoals ik net ook heb gezegd. In de hoofdlijnenbrief van de minister van EZK over de energietransitie voor het klimaatakkoord is bijlage 2 opgenomen. Daarin zit het belang van de arbeidsmarkt bij het zorgen voor omscholing, bijscholing en herscholing van de mensen die uit de fossiele industrie komen en die naar de nieuwe — zeg maar: de schone — energiesectoren komen. Daarom heb ik gezegd dat de moties op de stukken nrs. 95 en 96 eigenlijk bij dat debat thuishoren en niet alleen in het kader van een leven lang ontwikkelen, want een leven lang ontwikkelen geldt natuurlijk voor alle bedrijven en sectoren in Nederland en is niet alleen toegespitst op deze sector. Daarom heb ik de suggestie gedaan om dit naar morgenavond mee te nemen en niet bij dit debat te betrekken. Anders moet ik deze moties ontraden.

De voorzitter:
Helder. Afrondend.

De heer Van Raan (PvdD):
Dan zijn ze ontraden. Ik zal ze in stemming laten brengen.

Minister Koolmees:
Oké.

De motie op stuk nr. 97 van de heer Van Raan gaat over de Monitor Brede Welvaart. In een vorige periode ben ik toevallig lid geweest van de commissie Brede Welvaart. In dat kader wordt inderdaad aan de planbureaus gevraagd om één keer per jaar een overzicht te geven van de stand van de brede welvaart, waar ook het menselijke, sociale kapitaal onderdeel van is. Eerlijk gezegd is dat gewoon een opdracht die we als kabinet aan de planbureaus geven. Daar wordt de Kamer over geïnformeerd en daar kunnen we jaarlijks een debat over hebben, dat input kan zijn voor het kabinetsbeleid. Maar om daarin nu een aparte lijn leven lang ontwikkelen op te nemen, vind ik eerlijk gezegd een beetje raar, omdat we met de planbureaus al een werkwijze hebben ontwikkeld voor de monitoring daarvan. Dus ook deze wil ik ontraden.

De heer Van Raan (PvdD):
De minister gaat er misschien nog steeds van uit dat de Monitor Brede Welvaart een terugkijkinstrument is. Maar inmiddels zijn we verder. Er is een motie aangenomen waardoor we gaan kijken hoe we de Monitor Brede Welvaart vooruitkijkend kunnen inzetten, als beleidsinstrument. Gezien het grote belang van een leven lang ontwikkelen, waar de minister verantwoordelijk voor is, en omdat we er nog helemaal niet uit zijn hoe dat nou precies moet gebeuren, zou het zonde zijn om die kans te laten liggen en de kennis van beide gebieden, een leven lang ontwikkelen en brede welvaart, niet bij elkaar te gebruiken. En daar dient deze motie voor.

Minister Koolmees:
De commissie die de Kamer advies heeft gegeven over brede welvaart heeft juist het advies gegeven om de informatie van de planbureaus over een breed scala aan onderwerpen rond de brede welvaart bij elkaar te vatten en al op een vroeg moment in het jaar bij de Kamer neer te leggen om er een debat over te kunnen voeren, en om het mee te nemen in de beleidsvoorbereiding voor Prinsjesdag, voor de begroting van volgend jaar. Dat was ook het advies van de tijdelijke commissie Breed welvaartsbegrip en dat vind ik nog steeds een belangrijk advies van deze commissie waar ik zelf in zat. Een leven lang ontwikkelen is een belangrijke beleidslijn, maar het hoort eigenlijk niet in de Monitor Brede Welvaart, want die monitor is eigenlijk de output: hoe scoren we op de ontwikkeling van human capital, de menselijkkapitaalontwikkeling? Het is dus geen aparte beleidslijn in deze Monitor Brede Welvaart.

De voorzitter:
Afrondend, kort.

De heer Van Raan (PvdD):
Dit is een typisch geval van: ben je nou bereid om te luisteren en hoe bereid ben je om de motie uit te leggen? Deze motie vraagt niks meer dan het volgende. We zijn bezig met een heel groot project Monitor Brede Welvaart en we weten nog helemaal niet hoe we dat moeten doen met z'n allen. Het is een hele spannende reis en een heel ingewikkeld verhaal. Nu zijn we wel bezig met het heel belangrijke onderwerp van een leven lang ontwikkelen, en die twee zaken gaan hoe dan ook met elkaar te maken hebben.

De voorzitter:
Uw vraag?

De heer Van Raan (PvdD):
De vraag is: betrek nou het een bij het ander.

Minister Koolmees:
Ik vind de vraag sympathiek, maar de consequentie van het aannemen van deze motie is dat er weer een aparte beleidslijn, een aparte verantwoordingslijn, moet worden toegevoegd aan die bredere discussie over de Monitor Brede Welvaart. We zijn nu inderdaad aan het oefenen — dat ben ik met de heer Van Raan eens — met wat we daarmee kunnen, terwijl de consequenties, het in kaart brengen van het menselijk kapitaal in de Nederlandse samenleving, ook onderdeel is van de Monitor Brede Welvaart. Dus vanwege al deze bureaucratische beslommeringen zie ik deze motie als overbodig. Laten we nou eerst maar eens gewoon aan het werk gaan met die Monitor Brede Welvaart en niet allerlei kerstballen erbij hangen, om het huiselijk te zeggen.

De motie op stuk nr. 99 van mevrouw Van Brenk is ook nog voor mij. Ik moet even mijn papieren bij elkaar zoeken. In de motie staat: roept de regering op om in samenspraak met alle betrokken een leven lang ontwikkelen toegankelijk te maken voor iedere Nederlander tot de AOW-leeftijd, ongeacht het onderwijsniveau, het hebben van een startkwalificatie, flex-, deeltijd- of zelfstandig werk, het hebben van een uitkering of het niet-uitkeringsgerechtigd zijn. Ook deze motie kan ik oordeel Kamer geven, want we streven er als kabinet naar om te bevorderen dat iedereen kan deelnemen aan een leven lang ontwikkelen. Daarbij wil ik de opmerking maken dat er verschillende instrumenten zijn. We hebben natuurlijk een debat gehad over onze eigen potjes. Dat is de regiekant, waarin echt gefocust is op werken en mensen met een startkwalificatie. Daarom heb ik zonet bij de motie van mevrouw Van den Hul ook iets gezegd over de nuggers. We hebben ook het scholingsgeld bij het UWV voor mensen met een WW-uitkering. Er is dus niet één regeling, maar dat alle mensen toegang moeten hebben tot deze regelingen, steunt het kabinet van harte. Daarbij is nog wel een aanvullend aandachtspunt relevant. Er zijn namelijk meerdere oorzaken waarom sommige mensen niet of in mindere mate deelnemen aan een leven lang ontwikkelen. Dat is voor de ene groep anders dan voor de andere en daarom is maatwerk heel erg belangrijk. Dat zien we bijvoorbeeld ook bij de discussie over het UWV: hoe gaan we om met scholing voor mensen met een uitkering? Tegen de achtergrond van deze nuancerende opmerking wil ik de motie oordeel Kamer geven, maar het zijn dus verschillende beleidsinstrumenten die we in de praktijk toepassen om dit doel te bereiken.

De voorzitter:
Helder. Dank aan de minister van Sociale Zaken voor zijn bijdrage aan dit debat. We gaan luisteren naar de minister van Onderwijs.

Minister Van Engelshoven:
Voorzitter, dank u wel. Ik zal beginnen bij de motie op stuk nr. 98. Alle moties op het gebied van onderwijs stralen de wens van de Kamer uit om te komen tot meer flexibilisering in het onderwijsaanbod. Dat hebben we inderdaad heel hard nodig. Ik ben blij dat die notie zo'n breed draagvlak heeft in uw Kamer. Eerst de motie van mevrouw Van Brenk dus, die op stuk nr. 98. Zij vraagt om te bekijken of er een dekkend aanbod voor het vavo kan komen. U hebt natuurlijk volstrekt gelijk dat er eigenlijk een goed dekkend landelijk aanbod zou moeten zijn. Dat vind ik met u heel wenselijk. Ik ga dat bekijken en zal u daarover voor de zomer van 2019 informeren. De motie krijgt dus oordeel Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 100 van de heer Beertema over de trekkingsrechten voor private instellingen. Daar hebben we het in het AO ook over gehad, dus het zal de heer Beertema niet verbazen dat ik de motie ontraad. Dit zou een nogal ingrijpende stelselwijziging betekenen die nogal wat financiële consequenties zou hebben en waardoor we private middelen die nu worden gebruikt, zouden laten verdringen door publieke middelen. Sinds 2016 loopt het experiment vraagfinanciering in het hbo. Dat moet tot inzichten leiden in de effecten van de besteding van overheidsvouchers bij publieke en private instellingen. Die regeling zijn we nu aan het evalueren. Eind dit jaar krijgt u de eerste tussenevaluatie. De volledige evaluatie volgt later. Ik zal u daar in het voorjaar van 2019 over informeren. Ik ontraad nu de motie. U zou de motie kunnen aanhouden tot de tussenevaluatie er is en we weten wat dit betekent.

Dan de motie op stuk nr. 101 van de heren Beertema en Wiersma over de mogelijkheden voor private instellingen om ook gebruik te maken van het RIF. Daar kunnen zij natuurlijk gebruik van maken, maar de bekostigde mbo-instelling moet de aanvraag doen. Dat heeft ook een reden, want het gaat om aanvullende bekostiging op de reguliere bekostiging. Wij stimuleren de samenwerking in de regio natuurlijk zeer. Er wordt ook heel vaak door publieke en private instellingen samengewerkt. Dit kan dus al, maar het moet via de route van de publieke instelling worden aangevraagd. Ik versta de motie zo dat zij eigenlijk mogelijk willen maken dat de private instelling dit rechtstreeks kan aanvragen. Dat is mij echt een stap te ver, dus ik ontraad deze motie.

Dan de motie op stuk nr. 102 van de heer Wiersma over de bedrijfsscholen. De motie vraagt mij te onderzoeken welke mogelijkheden en belemmeringen er nu zijn voor bedrijfsscholen en die in kaart te brengen, en om te kijken of we die beweging kunnen verbreden en die samenwerking tussen het onderwijsaanbod en de bedrijfsscholen kunnen verbreden. Volgens mij straalt het hele mbo-akkoord dat uit. We zijn zeer vóór die samenwerking. Ik geef deze motie dus oordeel Kamer, want het is heel goed om te bekijken of we die samenwerking nog verder kunnen versterken.

Dan de motie op stuk nr. 103 over de EVC's. Ik ben het met de heer Wiersma eens dat we moeten zoeken naar mogelijkheden om werkervaring veel sneller te laten leiden tot maatwerk in opleidingen voor volwassenen. We hebben daar eerder al het nodige over gewisseld. Tijdens het AO was er ook een beetje een misverstand over wat we beiden bedoelen. Wat u nu in de motie vraagt lijkt mij een goede route om te verkennen. Het lijkt me een heel goede route om te kijken of we tot maatwerk en snellere erkenning kunnen komen. Ook deze motie krijgt dus oordeel Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 104 van de heer Van der Molen over het flexstuderen openstellen voor eerstejaars. Er loopt natuurlijk een experiment. Maar nu het experiment wordt uitgebreid, hebben we de kans om te kijken of flexstuderen ook voor eerstejaars mogelijk gemaakt kan worden. Ik vind dat een goede gedachte, met de kanttekening dat flexstuderen natuurlijk niet bedoeld is om alleen wat losse vakken te volgen. De inzet blijft om een volledige studie af te ronden. Maar het lijkt me goed als we hiermee studenten en eerstejaars de mogelijkheid geven om in te kopen wat ze op dat moment al denken te gaan doen. We gaan dit dus mogelijk maken. Deze motie krijgt dus ook oordeel Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 105 van de heer Van der Molen over het maximeren van de collegegeldverhoging in het kader van flexstuderen. De opslag van 15% is om ervoor te zorgen dat de administratieve lasten die instellingen bij flexstuderen hebben, in de prijs verdisconteerd worden. Als ze dat voor minder kunnen, mag het dan voor minder? Dat is eigenlijk wat de heer Van der Molen vraagt. Ja, dat is een heel goede gedachte, dus ook deze motie krijgt oordeel Kamer. Laten we hopen dat die 15% dan ook omlaag kan en dat dit een incentive is om dit met zo min mogelijk administratieve lasten te doen.

Dan tot slot de motie op stuk nr. 106 van de heer Van der Molen en mevrouw Kuik over het alumnibeleid. Met de indieners ben ik het eens dat goed alumnibeleid van onderwijsinstellingen bij kan dragen aan een leven lang ontwikkelen. Want mensen keren terug bij hun onderwijsinstelling en kunnen daar bekijken of hun vaardigheden nog up-to-date zijn en of zij echt fit zijn voor de toekomstige arbeidsmarkt. Dus ook deze motie krijgt oordeel Kamer.

De voorzitter:
Heel goed. Dank u wel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Dinsdag stemmen wij over deze dertien moties. U heeft het vrij snel gedaan, meneer Koolmees. U mag voor de rest van de week met rood schrijven. Ik schors een enkel ogenblikje voor een kleine scènewisseling. Daarna gaan we door met het volgende VAO.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Leraren

Leraren

Aan de orde is het VAO Leraren (AO d.d. 11/10).

De voorzitter:
We gaan moedig verder. Een hartelijk woord van welkom aan minister Slob, die is aangeschoven. De heer Koolmees heeft ons verlaten. Aan de orde is het VAO Leraren. We hebben negen deelnemers van de zijde van de Kamer. De eerste spreker is mevrouw Westerveld van de fractie van GroenLinks. Zij heeft, zoals iedereen, twee minuten spreektijd. Het woord is aan haar.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik heb een paar moties, voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat mensen met een tweede opleiding in de richting gezondheidszorg of onderwijs het instellingscollegegeld moeten betalen;

overwegende dat de hoge kosten van het instellingscollegegeld een grote drempel zijn om leraar te worden of in de zorg te werken;

constaterende dat er een lerarentekort is en ook in de zorg forse tekorten zijn;

overwegende dat veel mensen een diploma in de gezondheidszorg of het onderwijs hebben, maar niet in deze sectoren werken;

verzoekt de regering om mensen die niet in de gezondheidszorg of het onderwijs werken maar daarin wel gediplomeerd zijn het wettelijke collegegeld te laten betalen voor een tweede opleiding,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 322 (27923).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er een lerarentekort is en deze tekorten alleen maar toenemen;

overwegende dat het inzetten op zijinstromers een van de belangrijkste maatregelen van het kabinet is;

constaterende dat er vanuit de onderuitputting van de lerarenbeurs eenmalig geld wordt uitgetrokken voor de zijinstroomsubsidie om aan de toegenomen vraag te voldoen;

constaterende dat het aantal zijinstromers naar verwachting zal toenemen en dit vooral aangemoedigd moet worden;

verzoekt de regering een structurele oplossing te vinden zodat er voldoende middelen beschikbaar blijven voor de zijinstroomsubsidie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Van den Hul en Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 323 (27923).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit cijfers van het CBS blijkt dat schoolbesturen in het primair onderwijs in 2012 165 miljoen uitgaven aan personeel dat niet in loondienst is en dit bedrag in 2016 steeg naar 320 miljoen euro;

constaterende dat deze bedragen veelal gaan naar personeel dat wordt ingehuurd via uitzendbureaus en interim-managers;

verzoekt de regering om inzichtelijk te maken hoeveel geld schoolbesturen nu uitgeven aan personeel dat niet in loondienst is en dit uit te splitsen naar personeel en bestuurders zoals interim-managers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 324 (27923).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Commissie Leraren elf jaar geleden constateerde dat er "geen dag te verliezen is" en investeringen in de leerkracht van het grootste belang zijn, gezien het naderende tekort;

constaterende dat ondanks deze waarschuwing te weinig is gedaan om het beroep van leraar aantrekkelijk te maken en voldoende leraren te behouden;

constaterende dat het lerarentekort is ontstaan omdat de overheid telkens te laat is met het nemen van de juiste maatregelen;

overwegende dat we moeten leren van het verleden;

verzoekt de regering een langetermijnvisie te ontwikkelen om het beroep van leraar aantrekkelijk te houden, zekerheid te bieden aan het onderwijs en te zorgen voor voldoende leraren in de toekomst en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 325 (27923).

Dan de heer Kwint van de fractie van de SP.

De heer Kwint (SP):
Dank, voorzitter. Laten we maar meteen beginnen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het onderwijs gebukt gaat onder een groot lerarentekort en leraren hun werk moeten verrichten onder forse werkdruk;

overwegende dat het voor de kwaliteit van hun werk belangrijk is dat onderwijsbestuurders in aanraking blijven komen met de dagelijkse onderwijspraktijk in de klas;

verzoekt de regering in nauw overleg met schoolbestuurders en leraren te komen tot een plan waarin onderwijsbestuurders minimaal één dag per week ofwel lesgeven, ofwel — indien ze geen onderwijsbevoegdheid hebben — in de klas aanwezig zijn om de docent te ondersteunen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 326 (27923).

De heer Kwint (SP):
Van harte aanbevolen die motie, trouwens. Dan de tweede.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uitzendbureaus rijk worden, met dank aan het lerarentekort, door tegen zeer hoge kosten leraren aan scholen met een tekort aan te bieden;

overwegende dat hierdoor onnodig miljoenen aan belastinggeld in de zakken van private ondernemingen verdwijnen;

overwegende dat de oplossing voor dit probleem niet enkel bij de scholen neergelegd kan worden, aangezien die zo goed en zo kwaad als het gaat gewoon proberen een docent voor de klas te krijgen;

verzoekt de regering spoedig afspraken te maken met schoolbesturen om het gebruik van uitzendbureaus tot een absoluut noodzakelijk minimum te beperken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint en Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 327 (27923).

De heer Kwint (SP):
De geoefende luisteraar hoorde de stuitende redelijkheid van het dictum in die laatste motie.

De voorzitter:
De zeer geoefende luisteraar. Mevrouw Van den Hul van de fractie van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank, voorzitter. Het VAO Leraren hadden we volgens mij ook drie uur kunnen maken in plaats van een half uur, want heel veel mensen hebben hier heel veel over te zeggen. Ik zal mij nu beperken tot één motie, want we gaan zo meteen uitgebreid met elkaar in gesprek over de Onderwijsbegroting. Deze motie dien ik in samen met collega Westerveld. Deze sluit aan op het plan dat wij eerder hebben gepresenteerd.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat alleen al in het primair onderwijs 31.000 mensen een bevoegdheid hebben, maar niet voor de klas staan;

constaterende dat scholen vanwege het lerarentekort onder andere leerlingen naar huis sturen, ouders voor de groep zetten en schoolweken verkorten;

overwegende dat de hele samenleving belang heeft bij goed onderwijs en goed opgeleide leraren;

verzoekt de regering om een pact te sluiten met gemeenten en (grote) bedrijven waarbij mensen uit deze organisaties met een bevoegdheid de kans krijgen om in te springen bij scholen waar de nood hoog is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 328 (27923).

Dan de heer Bruins van de ChristenUnie.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank beide ministers voor de uitgebreide beantwoording tijdens het AO. Er is nog één kwestie over die wat mij betreft aandacht behoeft en die heb ik vervat in een motie, die als volgt klinkt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor sommige pabo-studenten de landelijke kennisbasistoets rekenen een struikelblok is, soms zelfs tot na het afronden van hun opleiding;

constaterende dat de pabo's verantwoordelijk zijn om, als onderdeel van het curriculum, de studenten goed voor te bereiden op de rekentoets;

constaterende dat de website 10voordeleraar.nl de belangrijkste informatiebron is over de kennistoetsen die door het hbo worden aangeboden en een hulpbron voor studenten die hun opleiding (op de rekentoets na) hebben afgerond;

constaterende dat voor de rekentoets de hoeveelheid oefenmateriaal op 10voordeleraar.nl niet alleen zeer beperkt is maar dat de getoonde oefenopgaven bovendien al ten minste sinds 2013 niet meer zijn veranderd, noch aangevuld noch geactualiseerd;

verzoekt de regering er bij de pabo's op aan te dringen dat de hoeveelheid oefenmateriaal voor de rekentoets op 10voordeleraar.nl zo snel mogelijk sterk wordt uitgebreid en daarna regelmatig wordt geactualiseerd met behulp van nieuw toetsmateriaal,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 329 (27923).

De heer Rog van het CDA.

De heer Rog (CDA):
Voorzitter, dank u wel.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet in de aanpak van het lerarentekort investeert in een regionale aanpak, waarbij actieplannen worden gerealiseerd om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen;

constaterende dat schoolbesturen zich in toenemende mate inlaten met dure commerciële bureaus die tegen hoge bemiddelingskosten leerkrachten aanbieden, waardoor veel geld voor onderwijs niet terechtkomt in de klas;

verzoekt de regering de partijen betrokken bij de regionale actieplannen, concrete afspraken te laten maken waarbij het gebruik van commerciële uitzend- en bemiddelingsbureaus met hoge bemiddelingskosten wordt tegengegaan en de Kamer in het voorjaar van 2019 over de uitkomsten daarvan te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 330 (27923).

Er is nog een korte vraag van de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):
Ten eerste: welkom aan het front, meneer Rog. Mooi dat u erbij bent. Wat is precies het verschil met de vraag om spoedig afspraken te maken met de schoolbesturen om het gebruik van uitzendbureaus tot een absoluut noodzakelijk minimum te beperken?

De heer Rog (CDA):
We hebben volgens mij een debat gehad. In het algemeen overleg heb ik aangekondigd met een dergelijke motie te komen. Ik heb overigens in dat debat met de SP ook een interruptiedebatje gevoerd dat ging over een punt dat de SP daar inbracht, namelijk dat zij het percentage leraren vast wil stellen. Ik heb dit punt opgebracht en dat heb ik gevat in een motie.

De voorzitter:
Heel goed. Kort afrondend, puntig.

De heer Kwint (SP):
Mijn vraag was gewoon wat het verschil was.

De heer Rog (CDA):
Dat gaan we horen.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan de heer Bisschop van de Staatkundig Gereformeerde Partij.

De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Ik beperk mij tot het indienen van een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het professioneel statuut voor leraren niet los gezien kan worden van de manier waarop de overheid de kwaliteit van leraren wil waarborgen;

constaterende dat bij de invoering van het professioneel statuut is besloten in het schooljaar 2017-2018 niet actief te handhaven en dat keuzes inzake een hernieuwde inzet op bekwaamheidsonderhoud van onderop nog niet bekend zijn;

verzoekt de regering het besluit te continueren om niet actief in te zetten op naleving van de verplichtingen inzake het professioneel statuut,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 331 (27923).

De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, nu kan ik mij voorstellen dat sommige collega's enigszins geschokt en verdoofd in de bank zitten doordat nota bene vanuit de SGP wordt opgeroepen om iets te gedogen, niet te handhaven, maar voor de duidelijkheid — we komen er bij de behandeling van de begroting nog nader op terug — zeg ik erbij dat het gaat om een grondige herziening, heroverweging van hoe we de bekwaamheidseisen richting docenten eens echt vorm gaan geven. En dan moeten we niet hapsnap alvast wat dingen gaan doen. Dat is de achtergrond ervan.

De voorzitter:
Nou, dat maakt de schok niet minder, hoor. De mensen zitten nog steeds verdoofd in de bankjes.

De heer Bisschop (SGP):
Ik zie het, maar ik ben altijd bereid tot pastorale bijstand.

De voorzitter:
Dat siert u. De heer Azarkan van DENK is de laatste spreker van de zijde van de Kamer.

De heer Azarkan (DENK):
Ja, voorzitter, de schok is bij mij ook nog enorm over dat voorstel van collega Bisschop van de SGP, maar ik zal de emotie onderdrukken en snel mijn moties voorlezen. Ik heb een tweetal moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit het Europese rapport "Study on the Diversity within the Teaching Profession with Particular Focus on Migrant and/or Minority Background" blijkt dat leraren met een migratieachtergrond ondervertegenwoordigd zijn in het onderwijs, ook in Nederland;

constaterende dat het rapport de volgende aanbevelingen geeft:

    - besteed meer aandacht aan diversiteit, met gericht beleid en initiatieven;
    - zet een reeks van verschillende maatregelen in, zoals bewustwording, financiële ondersteuning, netwerken (ontwikkelen) en mentoring;
    - monitor en evalueer beleid en initiatieven goed, om de succesfactoren te achterhalen;

verzoekt de regering de diversiteit van het onderwijspersoneel te (blijven) stimuleren, en daarbij rekening te houden met de aanbevelingen uit het rapport "Study on the Diversity within the Teaching Profession",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Azarkan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 332 (27923).

De heer Azarkan (DENK):
Voorzitter, afrondend de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat volgens Frank Cörvers, hoogleraar in Tilburg, en andere onderzoekers, "scholen met veel kinderen met een migratieachtergrond nog meer last hebben van het lerarentekort";

verzoekt de regering te bezien of er extra maatregelen zijn voor scholen die bovengemiddeld door het lerarentekort worden getroffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Azarkan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 333 (27923).

De heer Azarkan was de laatste spreker van de zijde van de Kamer. Hartelijk dank. Ik schors voor zo'n drie minuutjes.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:
Het woord is aan minister Slob.

Minister Slob:
Dank u wel, voorzitter. Dank ook aan de Kamer voor de inbreng bij dit VAO en bij het mooie overleg dat we een aantal weken geleden hebben gehad over dit belangwekkende onderwerp.

De moties op de stukken nrs. 322, 329 en 332 zullen door mijn collega Van Engelshoven worden beantwoord. Ik zal zelf de andere moties voor mijn rekening nemen.

Dat betekent dat ik begin bij de motie op stuk nr. 323 van mevrouw Westerveld, mevrouw Van den Hul en de heer Kwint over een structurele oplossing voor de zijinstroomsubsidie. Ik heb bij het algemeen overleg duidelijk gemaakt dat we dat in ieder geval voor 2019 in de begroting geregeld hebben. Ik heb ook aangegeven dat het ons streven is om in alle aanvragen te kunnen voorzien. Dat hebben we inmiddels ook gedaan voor 2018. Er leek eventjes een hiccup — om het maar even zo te zeggen — te ontstaan, maar de toezegging is al gedaan dat mijn inzet voor de toekomst uiteraard is om dat gewoon te doen. Maar dat betekent wel dat je het per begroting moet regelen. Wij gaan deze dagen over de begroting van 2019 spreken. Daarvoor hebben we het gedaan. En ik doe de toezegging dat we dat richting de volgende begrotingen ook zullen gaan doen. Dat heb ik in feite ook al aan u toegezegd, dus in die zin is deze motie overbodig. Het komt pas aan de orde als we ook echt over de inbedding van de financiële afspraken praten.

De voorzitter:
Dus ontraden?

Minister Slob:
Ik ontraad inderdaad de motie op stuk nr. 323. Maar nogmaals, in het onderwerp wordt voorzien. Dat hoeft niet meer per motie.

Dan de motie op stuk nr. 324, die de regering verzoekt om inzichtelijk te maken hoeveel geld er nu naar schoolbesturen gaat en wat ze uitgeven aan personeel. Het oordeel over die motie laat ik aan de Kamer, omdat we ermee bezig zijn om daar wat meer grip op te krijgen. We hebben nu nog de cijfers van 2016. Op basis van de jaarverslagen zullen we naar ik hoop in de komende tijd de actualisatie van de cijfers krijgen. Er is overigens best wel wat onderscheid tussen de sectoren als het gaat om de toename, want de toename in het p.o. van 2015 naar 2016 was maar 0,1%. Maar goed, wie weet wat het nu is, want er is natuurlijk wel wat gebeurd in de afgelopen jaren. Maar dan hebben we alleen nog maar percentages en weten we niet precies wat er in die percentages verpakt zit. Dat kunnen ook ICT'ers zijn die zijn ingehuurd voor een klus of iets dergelijks. We gaan dus proberen om daar wat meer greep op te krijgen. Dat is best ingewikkeld, ook met het oog op de privacywetgeving. Ik zal u daarover rapporteren op het moment dat die cijfers bekend zijn. Maar deze motie kan ik dan oordeel Kamer geven.

De motie op stuk nr. 325 van de leden Westerveld en Van den Hul gaat over het ontwikkelen van een langetermijnvisie om het beroep van leraar aantrekkelijk te houden. Dat is onderdeel van de huidige plannen die, zoals u weet, ook langjarig zijn. Dit is een van de aspecten die daarin wordt meegenomen. Ik zou u willen vragen om deze motie aan te houden. U krijgt van mij over drie, vier weken de nieuwe voortgangsrapportage. Daarin zal ik nog eens wat uitvoeriger opschrijven wat we op dat punt gewoon doen, want dat is best een heel breed pakket aan maatregelen. Er gebeurt daar wat, er gebeurt hier wat. Dan gaan we het even wat compacter bij elkaar brengen en kunt u opnieuw beoordelen of dat voldoende is of dat er nog een kop bovenop moet worden gezet. Ik zeg er wel bij: als die kop die erbovenop wordt gezet geld kost, dan moeten we daar ook een dekking voor vinden. En daar bent u dan ook voor aan zet.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Prima, dan houden we de motie aan.

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Westerveld stel ik voor haar motie (27923, nr. 325) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Slob:
Voorzitter. We hebben in het algemeen overleg al uitvoerig gesproken over de inhoud van de motie op stuk nr. 326. Die ontraad ik. Ik ga dat niet van bovenaf opleggen. Als schoolbestuurders het in de rede vinden liggen om voor de klas te gaan staan, dan is het aan hen om die keuze te maken. Soms doen ze dat ook in het kader van het lerarentekort. Maar ik wil geen missive van bovenaf om dat verplicht een dag in de week of zo te gaan doen. Dus deze motie ontraad ik.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 327 gaat over het maken van afspraken over de inhuur via uitzendbureaus en dergelijke. Ik heb al een paar keer aangegeven dat ik deze ontwikkeling zelf ook ongewenst vind, maar dat het uiteindelijk wel aan het bevoegd gezag is om daar keuzes in te maken. Het moet in de arbeidsmarktregio's gebeuren. Daar zit een tekort, daar heb je de scholen, daar worden bij wijze van spreken soms ook scholen tegen elkaar uitgespeeld of worden leerkrachten in een positie gebracht waarbij sprake is van ongewenste situaties. Ik ben bereid om via de raden — wat ik al eerder heb gedaan — maar ook in de arbeidsmarktregio's, waar men ook steeds meer die samenwerking zoekt, heel nadrukkelijk te vragen om daar met elkaar afspraken over te maken. Ik kom daar straks bij de motie van de heer Rog ook nog even apart op terug. Ik denk dat het maken van goede afspraken en elkaar daar ook aan houden de enige goede remedie is tegen deze ontwikkeling. Maar uiteindelijk moet het wel op die plek gebeuren. Dus als ik die motie zo mag verstaan, dan geef ik haar oordeel Kamer. Als u vindt dat ik dat allemaal van bovenaf moet gaan doen, dan ontraad ik de motie. Want dat werkt op deze manier ook niet. In de regio's, daar is de samenwerking, daar moet men elkaar opzoeken. En daar moet men ook in het kader van de aanpak van het lerarentekort afspraken met elkaar maken, waar dit ook een onderdeel van kan zijn.

De voorzitter:
Ik wil eerst even de heer Kwint horen, want hij is de indiener van de motie.

De heer Kwint (SP):
Van bovenaf opleggen hoeft niet. Ik heb expliciet in de motie gezet: in gesprek te gaan en samen afspraken te maken. Dat moet fysiek nu eenmaal in de regio gebeuren. Uiteraard. Maar mag ik er dan wel van uitgaan dat het ministerie daar dan zelf ook een rol in neemt om ervoor te zorgen dat die gesprekken plaatsvinden en dat er uiteindelijk ook iets uit voortkomt? Dan kunnen wij vervolgens beoordelen of wij dat goed genoeg vinden.

Minister Slob:
Het moet wel in die regio's gebeuren. Wij zitten niet aan al die tafels. Dat is onmogelijk en dat is onze plek ook niet. Maar wat wij wel kunnen doen, is bevorderen dat dit soort onderwerpen daar wel besproken wordt en dat er afspraken gemaakt worden. Uiteraard zullen wij dan ook volgen of dat gebeurt. Ik roep iedereen in het onderwijs op, ook de schoolleiders, om die route te bewandelen, omdat ik denk dat het het meest effectief is als je dat gewoon gezamenlijk doet. Maar geen verbod van bovenaf. Dat kan ook niet, ook arbeidsrechtelijk niet. Maar wel bevorderen dat dit niet een omvang krijgt die we met elkaar ongewenst vinden. Dat woord heb ik in dit verband al eerder gebruikt.

De voorzitter:
En daarmee is de motie ontraden, neem ik aan.

Minister Slob:
Nee, de motie is niet ontraden. Als ik de motie zo mag uitleggen, is die wat mij betreft oordeel Kamer.

De voorzitter:
U vraagt om een uitleg. Daar moet de heer Kwint het dan wel even mee eens zijn.

De heer Kwint (SP):
Volgens mij is dat wat er staat, met uitzondering van die toevoeging van de regio's. En dat lijkt mij ook prima, want dat zal regionaal moeten gebeuren. Dat is dus prima.

De voorzitter:
Ik stel vast dat de motie oordeel Kamer krijgt.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb één vraag. We hebben het in het AO vrij uitgebreid gehad over detacheringsbureaus en uitzendbureaus. We hebben toen aangegeven dat wij het van belang vinden dat ze een belangrijke rol hebben in het van buiten het onderwijs naar het onderwijs toe halen van mensen. Kan dat ook onderdeel zijn van de afspraken die u wilt gaan maken op regionaal niveau? Volgens mij is dat een van de allerbelangrijkste redenen waarom die bureaus er wél kunnen zijn.

Minister Slob:
Ja. Ik heb ook aangegeven dat er omstandigheden kunnen zijn waarin men daar een beroep op doet. Dat heeft volgens mij ook niemand ontkend, ik dacht ook de heer Kwint niet. Het is dus niet zo dat deze mensen allemaal met foute dingen bezig zijn. Maar je ziet wel een dynamiek ontstaan, ook met de recruiters en de wijze waarop zij docenten soms benaderen, waarvan wij zeggen: op deze manier zou je dat niet met elkaar moeten willen. Dan is het belangrijk dat de scholen zelf gewoon goede afspraken met elkaar maken hoe ze omgaan met dit fenomeen. Daar kunnen inderdaad situaties tussen zitten waarin het zelfs heel logisch is dat je daar even op terugvalt, bijvoorbeeld in een noodsituatie.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 328 gaat over het sluiten van een pact met gemeenten en bedrijven om mensen een kans te geven om bij te springen in scholen waar de nood hoog is. Het woordje "grote" staat tussen haakjes voor het woord "bedrijven"; dat begrijp ik van de PvdA. Als er wordt bijgesprongen, moet dat uiteraard met inachtneming van de kwaliteitseisen die eraan gesteld moeten worden. Maar ook hier geldt dat het in de regio's moet gebeuren. Dat is niet een of ander mantra van mij, maar dat is de plek waar men weet waar het bedrijfsleven zit, waar men de verbindingen kan leggen en waar men afspraken kan maken. Als ik deze motie, net zoals we dat bij de andere motie deden, zo mag uitleggen dat we bevorderen dat in de arbeidsmarktregio's, die steeds beter gaan werken, hierover afspraken worden gemaakt met het bedrijfsleven, laat ik haar aan het oordeel van de Kamer. Ik zie u knikken, dus dan ga ik ervan uit dat deze uitleg wordt geaccepteerd.

De voorzitter:
Dat is dan bij dezen vastgesteld.

Minister Slob:
Voorzitter. De heer Rog heeft ook een motie ingediend over de commerciële uitzend- en bemiddelingsbureaus. Ik geef daarop eigenlijk hetzelfde antwoord dat ik net aan de heer Kwint gaf. Het is belangrijk dat daarover in de regio's afspraken worden gemaakt, zeker ook de regio's die gaan gebruikmaken van de subsidieregeling die we gaan openstellen om nog wat extra ondersteuning te geven. Dan zullen we hun ook vragen afspraken te maken over allerlei onderwerpen, bijvoorbeeld over hoe ze omgaan met zijinstroom. Hoe gaat men proberen de zogenaamde stille reserve in de regio te benaderen, misschien in samenwerking met UWV? Ook daarbij past dat men met elkaar afspraken maakt over hoe men omgaat met de bemiddelingsbureaus. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer, met deze uitleg.

De motie op stuk nr. 331 is ingediend door de heer Bisschop en gaat over het professioneel statuut. Ik stuiterde ook even wat omhoog over dat gedogen en zo, want zo ken ik de SGP inderdaad niet. Het is dus goed dat u er nog even wat uitleg bij gaf. U weet dat we in afwachting zijn van het rapport van de heer Rinnooy Kan. Dat zal binnen nu en een paar weken verschijnen. Ik zal daar dan uiteraard een beleidsreactie op geven waarin staat hoe ik verderga. We zullen dan opnieuw met elkaar gaan spreken, ook over het professioneel statuut. Ik vraag u de motie nog even aan te houden tot we daarover verder spreken. Dit kan wat mij betreft dan onderdeel zijn van de besprekingen. Ik zal in mijn beleidsreactie dan ook ingaan op hoe om te gaan met het professioneel statuut. Deze motie is nu dus wat voorbarig, maar als u haar aanhoudt, hebt u haar alvast klaarliggen. Dat scheelt straks misschien weer werk.

De voorzitter:
Fijn dat u meedenkt met de Kamerleden, maar ik moet het wel even bevestigd zien of horen van de heer Bisschop. Begrijp ik het goed dat de motie-Bisschop op stuk nr. 331 wordt aangehouden? O, hij gaat erover nadenken. De spanning wordt tot het maximum opgevoerd!

De heer Bisschop (SGP):
Juist; u begrijpt het helemaal, voorzitter. Ik denk er even over na en ik laat het nog weten.

De voorzitter:
Heel goed. Dan wil ik wel een oordeel hebben voor als de motie gewoon in stemming komt.

Minister Slob:
Dan geef ik het oordeel "ontraden". Mocht de heer Bisschop haar aanhouden, dan zien we dat uiteraard vanzelf.

De voorzitter:
Even een cliffhangertje van de SGP.

Minister Slob:
Ja, voorzitter, we wachten het vol spanning af.

De motie op stuk nr. 333 van de heer Azarkan vind ik eigenlijk overbodig, want de aanpak van het lerarentekort vindt met name plaats in die regio's waar het tekort het zwaarst wordt gevoeld. Inderdaad zijn er soms ook bepaalde scholen die er extra last van hebben. Die regio's kunnen nu een beroep gaan doen op de middelen die extra beschikbaar worden gesteld. Hier zijn we dus al volop mee bezig. Terecht dat u er nog aandacht voor vraagt, maar dat hoeft niet meer met deze motie. In die zin is zij overbodig.

De heer Azarkan (DENK):
Ik volg de route-Bisschop, dus ik denk er nog even over na. Ik zal de cijfers checken en er daarna op terugkomen.

Minister Slob:
Prima. Tot zover mijn moties, voorzitter.

De voorzitter:
Dank aan minister Slob. Dan gaan we nu luisteren naar minister Van Engelshoven. Het woord is aan haar.

Minister Van Engelshoven:
Voorzitter, dank u wel. Nog een drietal moties, allereerst die van mevrouw Westerveld op stuk nr. 322 over het instellingscollegegeld voor de tweede studie. Volgens mij voeren wij deze discussie ten derden male. Misschien heeft u gedacht "driemaal is scheepsrecht", maar ik ga 'm toch weer ontraden. Bij deze regeling is de opleiding leidend en niet het beroep. Voor mensen die een opleiding in de zorg hebben, gaan we niet de overstap naar het onderwijs subsidiëren. Het zijn beide tekortsectoren en het zou dan gek zijn om met schaarse publieke middelen die overstap te subsidiëren. Hier hangt ook een prijskaartje aan waarvoor we op dit moment ook geen dekking hebben. We kunnen deze discussie blijven voeren, maar ik blijf bij mijn oordeel.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De vorige keer was het argument van de minister dat ze niet wilde dat de zorgsector en de onderwijssector met elkaar zouden concurreren, omdat er in allebei de sectoren personeelstekorten zijn. Dat hebben wij met deze motie ondervangen. Met deze motie gaat het bijvoorbeeld om mensen die wel een opleiding in de zorg hebben gevolgd en die nu werken bij een bedrijf of bij een gemeente. Als die mensen nu als zijinstromer het onderwijs in willen ...

De voorzitter:
En uw vraag?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Mijn vraag is dus of de minister het ermee eens is dat we met deze motie het voornaamste argument van de minister hebben ondervangen en of ze de motie toch oordeel Kamer wil geven.

Minister Van Engelshoven:
Nee, want hiermee is mijn belangrijkste bezwaar niet ondervangen. We blijven met de motie de concurrentie tussen zorg en onderwijs subsidiëren. Iemand die een goede zorgopleiding heeft gevolgd maar nu niet in de zorg aan het werk is, zou prima terug naar de zorg kunnen als zijinstromer. Eén ding willen wij niet. Wij willen geen publieke middelen inzetten om mensen van de ene kraptesector over te hevelen naar de andere kraptesector.

De voorzitter:
Dan de motie op stuk nr. 329.

Minister Van Engelshoven:
De motie op stuk nr. 329 gaat over het oefenmateriaal op 10voordeleraar.nl. De heer Bruins heeft volstrekt gelijk dat het materiaal voor mensen die struikelen over rekenen en die willen oefenen, up-to-date moet zijn en goed moet aansluiten bij de kennisbasistoets. Deze motie krijgt oordeel Kamer.

Tot slot de motie op stuk nr. 332 van de heer Azarkan over diversiteit. Zoals ik in het AO al heb gezegd, gaat diversiteit voor de klas mij zeer aan het hart, of het nou gaat om mannen en vrouwen, waar de heer Bruins een punt van maakte, of om verschillende culturele achtergrond. Mensen die voor de klas staan moeten een afspiegeling van de samenleving vormen. Ik ben mij op dit moment aan het voorbereiden op gesprekken met lerarenopleidingen om dit thema met hen te bespreken: hoe kunnen zij ervoor zorgen dat voor de hele diversiteit van de samenleving de opleiding aantrekkelijk is? Deze motie ondersteunt dat en krijgt daarom oordeel Kamer.

De voorzitter:
Dank u wel. Tot zover dit debat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Wij stemmen dinsdag over de moties. In dit VAO waren het er maar twaalf.

Ik schors voor enkele minuten en dan gaan wij beginnen aan de begroting OCW.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Arib

Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019

Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019

Aan de orde is de behandeling van:

    - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2019 (35000-VIII).

De voorzitter:
Aan de orde is de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (35000-VIII). Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van harte welkom en geef de heer Beertema namens de PVV-fractie het woord.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Beertema (PVV):
Voorzitter, dank u wel. Laat ik het meteen maar zeggen: het kabinet-Rutte III heeft een puinhoop gemaakt van de publieke sector. In het onderwijs is er zelfs sprake van een systeemcrisis. Ik laat geen gelegenheid na om dit te zeggen en ik zeg het niet lichtvaardig: er is sprake van een systeemcrisis. Het primair onderwijs verkeert in een staat van chaos. In de basisscholen heerst geen rust, geen structuur, geen discipline, geen kennisoverdracht, maar onrust en chaos, een enorme administratieve druk op leraren omdat bange managers en bestuurders zich willen indekken tegen zelfs imaginaire eisen die de overheid zou stellen, ouders die in- en uitlopen en leraren onder druk zetten, wat ook nog eens versterkt is door het advies van de school leidend te laten maken in plaats van de onvolprezen Cito-toets voor de keuze van het vervolgonderwijs, chaotische roosters door de vele parttimers en te lage aanvangssalarissen.

Resultaat? Geen weldenkende getalenteerde jongere met ambitie peinst er nog over om voor de klas te gaan staan. De PVV heeft hier jarenlang voor gewaarschuwd en nu laten de gevolgen zich zien. Basisscholen die noodgedwongen een vierdaagse lesweek invoeren. Dat is nogal wat. Klassen die wekenlang naar huis gestuurd worden omdat er geen invallers beschikbaar zijn voor een zieke leerkracht — dat is ook nogal wat — daarmee de ouders met vaak onoverkomelijke problemen opzadelend. Als dat geen systeemcrisis is, dan weten wij het ook niet meer. Alle oplossingen die aangedragen worden, zijn symptoombestrijding. De extra inzet om de stille reserve leraren aan te boren, mensen te verleiden meer dagen te gaan werken; het helpt allemaal niet genoeg. De extra investering die het kabinet gedaan heeft in de beloning, is erg verdiend voor de leraren. Maar een paar procent meer koopkracht gaat volgens mij jongeren er echt niet van overtuigen om te kiezen voor een carrière in het onderwijs.

Waarom willen ze niet meer voor de klas? Dat is om dezelfde reden waarom ik het onderwijs ooit heb verlaten. Tientallen jaren oefende ik als leraar een prachtig beroep uit, dat uitdagend was, waar ik vrijheid had om samen met mijn team te beslissen op welke manier wij de kerndoelen uit het kwalificatiedossier vormgaven in de dagelijkse lespraktijk. We deden dat in een mengvorm van directe instructie en praktische opdrachten. U moet eens googelen, voorzitter, op die term "directe instructie". Die wordt vaak tegenover zelfontdekkend leren gezet, maar waar directe instructie er altijd gunstiger uitkomt: grotere leeropbrengsten, effectievere onderwijstijd maar vooral ook tevreden leraren. Wij waren nog de leraren met kennis, echte kennis die we overbrachten op onze leerlingen. Ja, overbrachten; doorgaven moet ik zeggen. Wij waren nog de leraren met een "verhaal", zoals dat nu denigrerend wordt genoemd door de onderwijsvernieuwers van toen en nu. Want de leraar met het verhaal is achterhaald. Dat zeggen de moderniseerders van de tweede fase, van het competentiegestuurde onderwijs, van de 21st century skills whatever they are en van Curriculum.nu.

Voorzitter. Ik heb het vaker gezegd en ik houd dat vol: we kunnen het onderwijs alleen maar aantrekkelijk maken, als we al die organisaties die zich bezighouden met vernieuwingen die de onderwijsprovincies zo overvol maken, al die mee-eters uit de onderwijsruif, eruit gooien, daarmee miljoenen besparen, rust creëren, de leraar weer leidend maken en kennis weer leidend maken. Kleinschalig onderwijs waar leerlingen gekend worden. Waar een sober dienend management is dat leraren faciliteert om hun mooie werk te doen als autonome professionals, als autonome teams. Pas dan wordt het beroep niet zomaar aantrekkelijk; dan wordt het weer een prachtberoep.

Ik weet, voorzitter, dat mijn analyse niet gedeeld wordt door het kabinet. De onderwijsvernieuwers — de bestuursnomaden heb ik ze weleens genoemd — hebben het onderwijs gekaapt en die zijn overigens ook nog eens bijna zonder uitzondering D66-angehaucht. Ik maak me geen illusies. Zij weten van geen wijken, zeker niet nu ze hun eigen D66-minister hebben. Maar één ding weet ik zeker: een systeemcrisis gaat niet vanzelf weg. Ik heb gezegd wat ik te zeggen heb en ik wacht de ramp die wij met open ogen tegemoetgaan, met zorg af. Eén schrale troost — een hele schrale, zeg ik erbij — is dat de wal het schip zal keren. Dan komen we bij ú terug, de bewindslieden onder wier verantwoordelijkheid dit gebeurde. U bent systeemverantwoordelijke. Onder uw verantwoordelijkheid moeten scholen er nu toe overgaan om zelfs ouders voor de klas te zetten, omdat niemand meer wilde.

Het hoger onderwijs, voorzitter, komt ook steeds dichter in de buurt van een systeemcrisis. Het is een crisis die welbewust wordt gezocht door bestuurders die werken in een krimpende markt. "Een krimpende markt", want zij hebben van het onderwijs een pseudomarkt gemaakt, terwijl het ooit een nutsvoorziening was. We hebben een situatie dat er minder Nederlandse studenten te bedienen zijn. Dat is een natuurlijk, demografisch gegeven. Het zou de eerste en enige verantwoordelijkheid van deze bestuurders moeten zijn, Nederlandse studenten te bedienen. Maar bij de bestuurders ontbreekt het besef dat onderwijs nog wel degelijk een nutsvoorziening zou moeten zijn. Daardoor gaan zij ertoe over om studenten uit de hele wereld hiernaartoe te trekken. En zelfs willen ze dependances inrichten in het verre China. Daartoe, dus alleen om redenen van concurrentie en uit overlevingsdrang, zijn de universiteiten overgegaan op verregaande verengelsing en internationalisering. Onze Nederlandse studenten moeten daardoor concurreren met studenten uit de hele wereld.

De gevolgen, waar de PVV van meet af aan voor gewaarschuwd heeft, doen zich nu gelden. Er zijn massale colleges. Ze zitten op de trap, hoor ik. Er is gebrek aan persoonlijke begeleiding, gebrek aan huisvesting, gebrek aan academische diepgang. Zelfs de universiteiten zelf beginnen nu de kwalijke gevolgen in te zien. Het budget voor hoger onderwijs blijft hetzelfde, het aantal docenten en hoogleraren blijft min of meer hetzelfde, de beschikbare studentenhuisvesting blijft zeker hetzelfde, maar het moet wel allemaal verdeeld worden onder 122.000 extra studenten uit 162 verschillende landen. Daar gaat de studieplek voor onze eigen kinderen in de fixusstudies. Daar gaat de studentenkamer voor onze eigen kinderen. Daar gaat de persoonlijke aandacht en begeleiding voor onze Nederlandse student. Daar wordt ons mooie Nederlands als onderwijstaal, en dus als cultuurtaal, bij het oud vuil van de geschiedenis gezet, om vervangen te worden door het primitieve "pidgin English" dat we kennen uit bijvoorbeeld het EP in Brussel. Ook hier is maar één werkbare oplossing: stop met de verengelsing van het hoger onderwijs bij al die studies waar het gebruik van Engels geen aantoonbare meerwaarde heeft. Dan zijn er nog steeds buitenlandse studenten welkom; natuurlijk. Maar die zullen dan Nederlands moeten leren, en daardoor ook kennismaken met onze prachtige Nederlandse cultuur. Dat is pas een avontuur, wat ze nu niet kennen. De ongeremde toevloed van buitenlanders zal dan veel beter te beheersen zijn. Het wordt de hoogste tijd dat de minister en de Kamer de volgende fundamentele vraag gaan stellen. Wat is nu eigenlijk het probleem? Kampen we met een tekort aan Nederlandse studenten? Of hebben we te veel universiteiten? Graag een reactie van de minister hierop.

Op 24 november overigens, voorzitter, komen de studenten naar Den Haag om te protesteren tegen het beleid van ..., ja, van hun eigen D66-minister. Ik ben benieuwd wat ze gaat zeggen tegen de studenten, van wie de meesten op haar hebben gestemd. Ik wens haar vanaf deze plaats veel sterkte toe, en een goed verhaal.

Nog een enkele opmerking, voorzitter. De eerste gaat over de min of meer verplichte moskeebezoeken, vooral in het primair onderwijs. Die zijn voor heel veel ouders, en voor mijn partij ergerniswekkend. Steeds weer die foto's en filmpjes van kinderen die daar zelfs leren bidden tot Allah. Waarom worden ze naar moskeeën gestuurd om daar zelfs te leren bidden, naar moskeeën die door de Turkse president nota bene "de kazernes van de islam" worden genoemd? En hij heeft gelijk, voorzitter, die Turkse president. Moskeeën zijn de kazernes van de totalitaire ideologie die islam is, een ideologie die in alles haaks staat op onze vrijheden, zelfs op onze Grondwet. Waarom moeten onze kinderen daar heen? Ik verzoek de minister om een einde te maken aan deze praktijk, die zo veel weerstand oproept in het land. Ik ben van plan hierover een motie in te dienen, dus ik zou graag op voorhand een reactie van de minister willen.

Ten slotte, voorzitter. De politieke correcte cultuur in het hele onderwijs, maar vooral in het universitaire onderwijs, wordt met de dag manifester. De minister, net als haar voorganger, de PvdA-minister, bleef dit dapper ontkennen. Ze deed dit iedere keer weer, ondanks de vele voorbeelden die ik gaf, zoals de shariaworkshops op de Vrije Universiteit. Andere voorbeelden van hoogleraren die zich veel meer manifesteren als linkse activist dan als hoogleraar zijn na te lezen in mijn artikel op ThePostOnline met de titel "We hebben déze intellectuele elite niet meer nodig". Ik verwijs u er even naar. Daar staat een hele rits van voorbeelden.

Nu weer, deze week, dreigt er een rel te ontstaan op de Universiteit van Amsterdam. Daar is door Room for Discussion Jordan Peterson uitgenodigd van de University of Toronto. Wat gebeurt er? 78 academici van de UvA proberen het open debat met hem te smoren. Ze willen een bewaker naast hem zetten, kennelijk om meneer Peterson in toom te houden. Ze vonden dat niet nodig toen de antisemiet Abou Jahjah en de Zwarte Piethater Sylvana Simons daar waren uitgenodigd. Dat zijn keiharde activisten zonder enige academische credentials. Het manifest dat deze 78 uitsturen, is een regelrechte schande. Het is een aanslag op de academische vrijheid. Wat mij betreft heeft elke ondertekenaar zich gediskwalificeerd als academicus. Het zijn linkse stropoppen met een hang naar totalitair denken, die kenmerkend was voor zowel de linkse regimes van de DDR en de sovjets als de rechtse regimes van de nationaalsocialisten. We moeten daar als politiek stelling tegen nemen.

Vandaag kwam er overigens nog een brief, die in Folia werd gepubliceerd, van nog een aantal van die verwarde academici van de UvA. Het is een onbegrijpelijke brief, waarin ook nog eens ongelofelijk tekeer werd gegaan tegen deze bijeenkomst. Ik roep daarom vanaf deze plaats de minister en mijn collega-woordvoerders op om samen met mij dat debat morgen in Amsterdam bij te wonen. We zouden dat niet zozeer moeten doen om de kant te kiezen van Jordan Peterson of de kant van zijn tegenstanders als wel om één kant te kiezen: stelling nemen voor het open debat en de academische vrijheid.

Bovendien — dit is mijn laatste opmerking, voorzitter — hoop en verwacht ik dat de minister er samen met haar collega van Justitie en Veiligheid voor zorgt dat die bijeenkomst ordelijk verloopt en dat extreemlinks, hysterisch tuig geen kans krijgt om de veiligheid van de deelnemers en de toehoorders in gevaar te brengen.

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Beertema. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Tielen namens de VVD.

De heer Beertema (PVV):
Ik mis een beetje de interrupties, voorzitter.

De voorzitter:
Ik niet.

Mevrouw Tielen (VVD):
Voorzitter. Een puber met een baaldag draait zich waarschijnlijk liever nog een keertje om als ze hoort: opstaan, tijd voor een dagje goed onderwijs! Mijn puber in ieder geval wel. Maar de meeste ouders, studenten, docenten, bestuurders, werkgevers en politici vinden goed onderwijs heel belangrijk. Maar is goed onderwijs wel goed genoeg? Wat is eigenlijk kwaliteit van onderwijs? En wat mag kwaliteit kosten?

Dit kabinet heeft onderwijs hoog in het vaandel staan en dat is mooi. Ook komend jaar gaat er weer meer geld naar onderwijs, in totaal 33 miljard euro. Dat is 3 miljard meer dan vorig jaar, want extra geld leidt tot betere kwaliteit, zo hopen we. Om te kunnen beoordelen of dat zo is, moeten we het wel eerst eens zijn over wat onderwijskwaliteit eigenlijk is.

Vandaag spreekt deze Kamer over de Onderwijsbegroting voor 2019. Voor de VVD is de hoofdvraag: leidt deze begroting tot betere onderwijskwaliteit? Mijn bijdrage gaat over de kwaliteit van ons vervolgonderwijs: het middelbaar beroepsonderwijs, het hoger beroepsonderwijs en het universitair onderwijs. Mijn collega Rudmer Heerma zal later ingaan op het primair en voortgezet onderwijs. Kwaliteit is een containerbegrip. Dit bleek al bij het debat over de kwaliteitsafspraken. De VVD is verheugd dat het deze minister en de VSNU, de Vereniging Hogescholen en de studentenbonden is gelukt samen kwaliteitsafspraken vast te leggen, en dat ze getoetst worden door de NVAO. Wel vindt de VVD de beloning voor de instellingen die de afspraken ook echt goed uitvoeren aan de magere kant, of andersom, de straf niet stevig genoeg als instellingen het niet doen. 3% is het. De VVD wil graag van deze minister weten hoe zij is gekomen tot die 3%. Wat zijn haar overwegingen? En is er ook ruimte om dat percentage te verhogen? Ik heb daar wel wat ideeën over, maar ik hoor graag de reactie van de minister.

Kwaliteit dus, de kern van goed onderwijs. Ik heb studenten gevraagd wat ze kwaliteit van onderwijs vinden. Daar komen hele leuke reacties op. Aan de hand van een zestal citaten wil ik graag onze aandachtspunten benoemen. In elke bijdrage kwam het terug: een docent van kwaliteit is de kern van onderwijs van kwaliteit. Kennisoverdracht, inspiratie, voor sommigen een houvast, voor anderen juist een bron van verwarring en nieuwe ideeën; dat is wat docenten kunnen brengen. De balans tussen onderzoek en onderwijs lijkt, zeker in het universitair onderwijs, nog niet altijd de juiste. Carrière maken op de universiteit kan eigenlijk alleen maar via de onderzoeksroute. Is de minister het met de VVD eens dat onderwijstalenten ook deel moeten kunnen uitmaken van een carrièrepad, ook op de universiteiten? En welke mogelijkheden ziet zij om ook die route te stimuleren? Graag een reactie.

Sanne zegt: "Kwaliteit begint natuurlijk gewoon met de basis, de resultaten van onderwijs." Laten zien wat je geleerd hebt, wat je inmiddels kan en weet; dat is het resultaat van onderwijs. Een diploma halen binnen een bepaalde tijd en daarmee een passende baan vinden; dat is resultaat van onderwijs. We kunnen het ook wel rendement noemen. Rendement is goed. Het laat zien dat onderwijs doet wat het belooft. Het laat zien dat de investeringen van gemeenschapsgeld in onderwijs het waard zijn. Laten we die resultaten, dat rendement, dus alsjeblieft niet relativeren. Rendement is en blijft wat de VVD betreft een belangrijk criterium in de afspraken met de instellingen en in de begroting en verantwoording in deze Kamer. Kan de minister daar ook een toezegging op doen?

Gwenny zegt: "Dat mijn docenten ook bij bedrijven werken, dat vind ik kwaliteit. Ik weet dat ze ons dingen leren die nu en straks relevant zijn op de arbeidsmarkt." Ons Nederlandse beroepsonderwijs is van hoge kwaliteit en staat in de internationale top. Ook de OESO concludeert dat. Daarmee zetten we onze mbo'ers op de kaart. Met wedstrijden zoals WorldSkills Nederland en EuroSkills lukt dat ook goed. In die wedstrijden laten onze Nederlandse mbo'ers zien waarom ze de titel Beste Vakman of Beste Vakvrouw verdienen. Het zijn inspirerende evenementen. Ook de mbo-ambassadeurs en beste mbo-docenten dragen bij aan de kwaliteit van het mbo.

In het middelbaar beroepsonderwijs hebben bedrijven al invloed op de vereisten van de inhoudelijke kwaliteit. 25% van de opleidingen heeft door de arbeidsmarkt samengestelde kwalificatiedossiers. Dat vinden wij een goede ontwikkeling. Daarmee wordt het onderwijs beter afgestemd op de vragen van nu, van morgen en van de komende eeuw. Een automonteur is allang niet meer iemand met een gereedschapskist vol Engelse sleutels. Hij heeft een laptop om een auto uit te lezen. De bouw- en technieksector lijken daarin voorop te lopen ten opzichte van bijvoorbeeld de gezondheidszorg, waar slimme en liefdevolle zorg hand in hand gaan en de kennis van e-health en domotica een cruciale aanvulling is op het beroep van een verzorgende. Kan de minister aangeven hoe zij samen met de SBB vormgeeft aan de voorbereidingen die nodig zijn voor al die vaardigheden in alle sectoren?

Ook in het hoger beroepsonderwijs speelt de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs een belangrijke rol. De B van beroepsonderwijs lijkt daarin soms enigszins achterop te raken. Wat de VVD betreft mag die B een stevigere duw krijgen bij de hogescholen. Zijn alle hogescholen nou in gesprek met ondernemers en het bedrijfsleven om invulling te geven aan de inhoud en ontwikkeling van de kwalificaties? Hoe zit dat op landelijk niveau? Wij denken dat het goed is dat er veel meer uitwisseling plaatsvindt. Sommige hogescholen doen dat al heel goed met bedrijfsruimtes en broedplaatsen, met docenten die een paar dagen college geven en een paar dagen gewoon ICT'er of ondernemer zijn. Maar lang niet overal is uitwisseling de standaard. Studenten lopen ertegen aan dat de door hen gewenste stageplek niet wordt goedgekeurd ondanks de goede stagebegeleider. Maar het bedrijf is te klein of het bestaat te kort volgens de checklist van de hogeschool. Of de praktijkervaring van studenten wordt om onduidelijke redenen afgewezen bij de aanmelding voor een master omdat de opleider eigenlijk weinig begrijpt van de beroepspraktijk. Hoe kan de minister hogescholen aansporen om veel meer uitwisseling te creëren? We hebben daarvoor drie suggesties.

De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Futselaar, maar misschien noemt u eerst die suggesties?

Mevrouw Tielen (VVD):
Ja. De eerste gaat over de subsidie voor praktijkleren. Dat is een zeer goede manier om die B te ondersteunen. Die subsidie wordt in elk geval in het mbo al goed gebruikt. Gelukkig hebben we tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen met een meerderheid van deze Kamer besloten om die Subsidieregeling praktijkleren in stand te houden. Dat is een positief signaal voor de beroepsbegeleidende leerweg, maar deelnemende bedrijven zijn nu onzeker over de continuïteit van de subsidie. Die is nu voor een jaar vastgelegd terwijl trajecten soms langer doorlopen. De subsidie staat voor drie jaar in de begroting, en daarom willen VVD en CDA dat de regeling meerjarig doorloopt. Dan krijgen studenten, leerbedrijven en de scholen de zekerheid dat deze toppers van de toekomst nu en in de komende jaren daadwerkelijk de goede opleiding kunnen volgen. Ik krijg graag een reactie van de minister.

Dan de tweede suggestie. Het hbo kent geen bbl maar wel praktijkleren via de duale route. Studenten die hun beroepsvaardigheden extra willen ontwikkelen middels uitwisseling met de arbeidsmarkt kunnen dat in theorie duaal of door in deeltijd te studeren doen, maar in de praktijk werkt het nog lang niet zo goed als in het mbo. Opleidingen sluiten niet goed aan bij het studie- en werkritme dat studenten en bedrijven relevant vinden. Kan de minister in gesprek gaan met werkgevers en hogescholen om die aansluiting te verbeteren? Graag een toezegging.

De derde suggestie betreft aandacht voor het onderwijs door mensen die nog in de praktijk werken. Een aantal bedrijven leent medewerkers soms tijdelijk uit om onderwijs te geven. Of medewerkers vinden zo'n dubbele baan zelf heel waardevol. Graag willen we dat obstakels die de medewerkers en bedrijven daarbij ondervinden, weggewerkt worden. Kan de minister in gesprek met werkgevers en onderwijsinstellingen bekijken welke obstakels er nu zijn en met ons bekijken hoe die uitwisseling beter kan? Graag een reactie.

De heer Futselaar (SP):
In het algemeen is mijn beeld van hoe hogescholen met bedrijven samenwerken, iets positiever dan dat van mevrouw Tielen; maar dat even terzijde. Ik voelde me getriggerd door haar opmerking over stages. Ze zei: dan wordt een stage niet goedgekeurd omdat het bedrijf te klein is of te kort bestaat. Ik voelde me daardoor aangesproken, omdat ik zelf weleens een stage heb afgekeurd omdat het bedrijf te klein was of te kort bestond. Dat gebeurt meestal om studenten te beschermen. Van een eenmanszaakje dat zijn bedrijf laat drijven op twaalf stagiairs, die eigenlijk al het werk doen, kun je je echt afvragen: is dit een stage of is dit concurrentie op de arbeidsmarkt? En als een bedrijf na twee maanden niet meer bestaat, loopt een student zijn stage mis en loopt hij vertraging op. Erkent mevrouw Tielen dus dat dit soort regels toch vaak ook wel een doel hebben?

Mevrouw Tielen (VVD):
Dat erken ik graag. Ik ben het helemaal eens met meneer Futselaar dat stages, leerwerkplekken of welke naam je er ook aan verbindt, niet een manier mogen zijn om misbruik te maken van de energie en motivatie van jonge mensen. Tegelijkertijd ken ik ook genoeg voorbeelden van kleine bedrijven die net niet voldoen aan de fte-norm van de hogeschool en waar hogeschoolbegeleiders heel vaak niets van weten omdat ze er niet op bezoek komen. Dan wordt het echt een papieren werkelijkheid in plaats van dat het een goede match oplevert tussen bedrijfsleven en hogeschool. Ik ben het ook met meneer Futselaar eens dat sommige hogescholen er heel goed in zijn, maar er zijn toch echt nog een aantal opleidingen en hogescholen die wat ver afstaan van de dagelijkse beroepspraktijk.

De heer Futselaar (SP):
Ik kan mij dat voorstellen, maar dan is mijn vervolgvraag: verwacht u van de minister dat zij hier echt ingrijpt? Je kunt in gesprek gaan met hogescholen om ze aan te sporen het beter te doen, maar volgens mij worden dat soort gesprekken al jarenlang gevoerd. Er is om de twee jaar wel een VVD'er die zegt: hbo en bedrijfsleven moeten beter samenwerken. Wat verwacht u meer dan er nu gebeurt?

Mevrouw Tielen (VVD):
Het is fijn dat meneer Futselaar mij herkent in een traditie van VVD'ers die oproepen tot aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs. Ik zou graag willen dat de minister die vraag bij de Vereniging Hogescholen, die op korte termijn waarschijnlijk een nieuwe voorzitter krijgt, neerlegt. Wat ik terughoor van werkgevers is dat het contact tussen hogescholen en bedrijfsleven wat dat betreft echt achterloopt. Volgens mij kan de minister daar een stimulerende rol in spelen.

De voorzitter:
Meneer Kwint, u staat niet ingeschreven als spreker. Ik zie wel uw naam op de lijst staan maar er staan geen minuten bij. O, die minuten doen jullie gezamenlijk. Hoe hebben jullie het onderling verdeeld? Mag ik dat ook weten? Acht en elf minuten. Nou, de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):
Voorzitter, u dacht toch niet dat ik deze kans zou laten lopen?

De voorzitter:
Ja, dat dacht ik al.

De heer Kwint (SP):
Nee, precies. Dan zijn we het eens. Ik was geïntrigeerd door de opmerking van mevrouw Tielen over het praktijkleren, juist omdat ik denk dat we elkaar daarop zouden kunnen vinden. Wat is nou precies de vraag die zij bij het kabinet neerlegt?

Mevrouw Tielen (VVD):
In de begroting staat een bedrag voor het praktijkleren voor drie jaar, maar de minister heeft alleen voor het komende jaar die subsidie toegezegd. Dat betekent dat het voor de betrokken mensen, bedrijven, scholen en studenten onzeker is wat er daarna gebeurt. Ik wil de minister graag om een toezegging vragen — wellicht via een motie; dat hangt ook van u af — om dat in ieder geval voor die jaren vast te leggen, zodat de continuïteit overal ook tot zekerheid leidt.

De heer Kwint (SP):
Met die motie komt het wel goed. Die heb ik daar liggen. Een maand geleden hebben wij gediscussieerd over het vmbo en het mbo. Ik heb toen letterlijk het voorstel gedaan "jongens, geef nou zekerheid en vooral aan die mkb-bedrijven die nu niet weten wat de toekomst is van deze regeling". Die motie werd meteen naar het grofvuil verwezen door de coalitie. Ik waardeer voortschrijdend inzicht, maar ik hoor wel graag wat de VVD heeft getriggerd om plotseling tot deze vooruitgang van inzicht te komen.

Mevrouw Tielen (VVD):
Ik had nu graag het klokje uit Twee voor Twaalf gehad, zodat ik even aan mijn secondant kon vragen hoe in de loop der tijd en op welk moment dat inzicht wel of niet kwam, want zoals u weet, treffen wij elkaar minder vaak in debatten omdat ik geen woordvoerder mbo ben. Ik weet dus niet hoe dat voortschrijdend inzicht er is gekomen, maar wij zijn ervan overtuigd dat het wel een goede reden heeft, dus laten we elkaar daar de hand schudden, zou ik zeggen.

De voorzitter:
Gaat u verder.

Mevrouw Tielen (VVD):
Bijna alle studenten zeiden: "Kwaliteit vind ik dat ik mijn eigen route naar ontwikkeling kan maken." De VVD vindt het samenstellen van je eigen leerroute, flexstuderen en modulair leren cruciale onderdelen van de kwaliteit van ons onderwijs. Daarom zijn we ook blij dat de minister per komend onderwijsjaar de pilot flexstuderen en betalen per studiepunt wil uitbreiden. We zouden die ook graag uitbreiden naar eerstejaars- en deeltijdstudenten. Daar is net in een VAO ook al iets over gezegd. We horen graag van de minister hoe zij kan zorgen dat zo veel mogelijk instellingen en opleidingen meedoen.

Tessa zei: "De meerwaarde van een opleiding en het onderscheid dat ik dan zelf kan maken ten opzichte van anderen vind ik belangrijk bij goed onderwijs." Natuurlijk, geen individu, geen student, geen collega is precies hetzelfde. Iedereen is uniek. Onderscheid is voor studenten een logisch element van goed onderwijs. Het gaat dan om onderscheid tussen instellingen en tussen opleidingen zodat studenten zich kunnen onderscheiden Je kunt dat ook wel "differentiatie" noemen. Dat is ook wat het rapport-Veerman uit 2010 adviseerde. De VSNU is inmiddels met een herleving van dat rapport bezig. We zijn benieuwd naar de ontwikkelingen, maar dit is ook wel een goede aanleiding om naar de hogescholen te kijken. Als de minister dan toch in gesprek gaat met de hogescholen, kan zij dan zeggen wat zij van hen verwacht?

Daarnaast is het onderscheid tussen opleidingen aan te tonen door de bijzondere kenmerken, door middel van de labels "goed" en "excellent". De minister heeft aangegeven dat het visitatierapport openbaar wordt en dat zij daarmee uitvoering geeft aan de motie-Tielen over die labels. Dat vindt Tielen echter onvoldoende. De opleiding die nu al een label "goed" of "excellent" hebben, zijn daar trots op, omdat ze moeite hebben gedaan om zich te onderscheiden. We hadden verwacht dat de minister zou aangeven dat opleidingen vrijwillig een aanvraag kunnen doen voor een dergelijk kenmerk en dat dit dan ook specifiek zichtbaar zou kunnen worden. Kan de minister daar een reactie op geven?

Dan over de arbeidsmarkt, want uiteindelijk zeggen ook alle studenten:
"Ik wil later gewoon ook leuk werk doen en daarvoor leren." De vraag op de arbeidsmarkt en het aanbod van afgestudeerden lopen lang niet altijd synchroon. Vooral bij technische opleidingen en zorgopleidingen is de vraag groot. Heel veel van die opleidingen hebben een numerus fixus ingesteld. De VVD is blij dat ook de minister dit als een probleem ziet en dat zij bezig is met een oplossing, maar voor een oplossing is ook inzicht nodig. Weet de minister waar de studenten nu terechtkomen die in de afgelopen een inschrijving hebben gemist door een numerus fixus? Welke beroepen zijn ze gaan doen? Welke opleidingen? Heeft de minister daar inzicht in? Is zij het met ons eens dat het zonde is dat die gemotiveerde studenten ergens anders terechtkomen, als dat al zo is? Het blijft voor ons ook onduidelijk hoeveel geld er nodig om al sneller, het liefst komend jaar, meer studenten toe te laten tot de bètastudies en technische studies waar dit jaar een numerus fixus op zit. Heeft de minister daar inzicht in en zo ja, kan zij dat met ons delen?

Over inzicht in kosten gesproken: ik wijd graag nog een paar minuten aan de vraag om transparantie en inzicht op drie gebieden, namelijk over de cijfers, over de bekostiging en over de ov-afspraken. Gaat er nu meer of minder geld naar elke student? Om welke bedragen gaat het dan? Wij vinden het onhandig, of misschien wel irritant, dat heel veel besluiten die wij nemen gebaseerd zijn op feiten die of niet hard, of niet compleet zijn en in ieder geval tot begripsverwarring leiden, terwijl de ramingen accuraat zijn, maar toch al zes jaar op rij voor miljoenen aan extra ombuigingen zorgen. Kunnen we nog accurater ramen? Jaarlijks moeten we miljoenen bijplussen. Het lijkt erop dat dat ook te maken heeft met onbekende voorspellingen over studenten uit het buitenland. Is het misschien een idee om de buitenlandse studenten apart te ramen? Op die manier kunnen we misschien beter evalueren hoe accuraat de getallen zijn.

Dan over de bekostiging. Ik zie dat ik nog één minuut heb.

De heer Beertema (PVV):
Is dat het nou: een technisch foefje vragen om de buitenlandse studenten apart te ramen? Om wat te doen? 122.000 buitenlandse studenten: we worden bestormd. We zijn internationaal de risee van de internationalisering. Ik hoorde vanmorgen een verhaal van de moeder van een fractiegenoot van mij die half Grieks is en die verbaasd was over een stadsbus in Athene met een enorm plakkaat met "kom in Nederland studeren". Waar zijn we mee bezig? Dat is uw partij die daarmee bezig is. Uw partij staat in Athene echt actief Griekse studenten te werven om hier te komen studeren. En nou komt u met: laten we eens gaan ramen. Wat wilt u daarmee doen? U zet de grens open en dan komt u met een raming. Bent u het met mij eens dat het veel beter is om die idioot doorgeschoten verengelsing eens tot de orde te roepen?

Mevrouw Tielen (VVD):
Het is leuk dat de heer Beertema die vraag aan mij stelt, maar hij weet ook welk antwoord ik daarop heb, want daarover hebben we al eerder in diverse debatten met elkaar van gedachten gewisseld. Wij vinden internationalisering een integraal onderdeel van ons hoger onderwijs. Aan de ene kant omdat onze positie internationaal belangrijk is, aan de andere kant omdat we goede mensen nodig hebben. Waarom ik dit punt opbreng, is omdat we elk jaar, ondanks de accurate ramingen, toch miljoenen moeten ombuigen. Je kunt behoorlijk voorspellen hoeveel kinderen na bepaalde opleidingen in het voortgezet onderwijs doorstromen naar opleidingen in het hoger onderwijs. Dat kun je heel goed voorspellen als je naar de Nederlandse demografie kijkt. Een van de verklaringen is dat we niet zo goed kunnen voorspellen wie er uit Europa naar ons komt. Laten we dat nu eens apart op een rijtje zetten. Dan kunnen we tenminste kijken hoe we kunnen voorkomen dat we elk jaar halverwege het jaar miljoenen euro's ergens vandaan moeten toveren. Daar zit mijn irritatie veel meer dan de uwe.

De heer Beertema (PVV):
Dan moeten al die studenten die die fixusplaatsen mislopen aan die Griekse studenten of die geen studentenkamer meer kunnen vinden toch niet bij de VVD zijn? We worden overspoeld, het huis wordt weggespoeld en u staat iets te doen met een wc-ontstoppertje. Dat slaat helemaal nergens op. U faciliteert het allemaal en al uw praatjes zijn technische foefjes die helemaal geen zoden aan de dijk zetten. Dat zouden al die studenten goed moeten weten. Stem niet op de VVD!

Mevrouw Tielen (VVD):
Meneer Beertema, u maakt er een prachtige metafoor van. Ik heb daar ook prachtige beelden bij. Het gaat erom dat wij hier in Nederland enorm goed onderwijs hebben, waar onze Nederlandse studenten gebruik van moeten maken, maar waar we ook heel goede talenten uit het buitenland voor willen. Ik wil helemaal die grenzen niet sluiten, iets wat meneer Beertema altijd wil, want ik geloof dat Nederland gebaat is bij zijn internationale positie. Dat zien wij ook terug in alle cijfers die daarover bekend zijn.

De voorzitter:
Gaat u verder.

Mevrouw Tielen (VVD):
Transparantie van de bekostiging. De minister gaat aan de slag met die bekostigingssystematiek. Mooi, want dat willen wij ook graag snel en wij hebben daar wel wat wensen bij. Maar de mate van bekostiging per student verschilt nogal per studie. Verschillende instellingen of organisaties hebben daar verschillende cijfers over. Het verschil tussen een talen-, een bètatechnische of geneeskundestudent is telkens anders. Een ratio van 1 tot 3 of een ratio van 1 tot bijna 4 is nogal van invloed op de verdeling van de onderwijsgelden. Ik zou wel eens één duidelijk en compleet overzicht willen hebben van hoe die ratio's tussen de verschillen zijn, zodat we op basis daarvan de discussie over de bekostiging beter kunnen voeren. Mijn vraag aan de minister is of zij dat kan geven.

Dan over de ov-afspraken. Het is voor de Kamer onduidelijk hoeveel geld er uit deze OCW-begroting wordt besteed aan hoeveel gereisde kilometers door hoeveel studenten. Er lijkt geen inzicht in de verdeling van het geld over de verschillende ov-bedrijven, laat staan dat we enig idee hebben wat elke gereisde kilometer kost. Dan is het best lastig om een besluit te nemen of het bedrag nou goed is voor ons onderwijs. Daarom de vraag aan de minister hoever ze wil gaan om de ov-bedrijven te dwingen daar meer inzicht in te geven en of ze bereid is om de ov-bedrijven te vragen de reisbewegingen van studenten openbaar te maken. Graag een reactie.

Tot slot van mijn betoog wil ik graag nog aandacht vragen voor het academische klimaat. In het voorjaar schamperde de minister over de VVD/CDA-motie over de academische vrijheid: er was toch onderzoek gedaan door de KNAW en daar was toch uit gebleken dat er geen enkel probleem is? Afgelopen week bleek toch weer dat die praktijk wellicht wat anders is dan we allemaal willen. Een lezing aan de UvA van de Canadese hoogleraar Peterson werd bemoeilijkt omdat zijn academisch werk een aantal studenten niet zint. Dit zouden we echt wel "zelfcensuur" willen noemen. Wat is de reactie van de minister op dit soort incidenten? Of zijn het inmiddels toch wel "ontwikkelingen" te noemen? De motie-Tielen/Van der Molen over het voorkomen van zelfcensuur is aangenomen. Kan de minister uit de doeken doen hoe ze die motie gaat uitvoeren?

Voorzitter. De VVD ondersteunt elke ambitie voor onderwijs van kwaliteit. Daarom hebben we veel vragen gesteld, zodat we met echte inzichten mede namens studenten, docenten en toekomstige werkgevers een steviger bijdrage kunnen leveren aan onderwijs van een fantastische kwaliteit.

Dank u wel.

De voorzitter:
De heer Beertema heeft nog een vraag, mevrouw Tielen.

De heer Beertema (PVV):
Op het gebied van het academisch klimaat herkennen wij elkaar natuurlijk.

Mevrouw Tielen (VVD):
Voor een deel, ja.

De heer Beertema (PVV):
Ik heb aangegeven dat ik daar in ieder geval heen ga. Rijdt u met mij mee morgen? Dat scheelt weer CO2-uitstoot en zo.

Mevrouw Tielen (VVD):
Dat is een vriendelijke uitdaging. Ik weet nog niet of ik daarop inga, meneer Beertema.

De heer Beertema (PVV):
Het begint om 13.00 uur.

Mevrouw Tielen (VVD):
Dan zit ik volgens mij andere dingen te doen.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Rudmer Heerema namens de VVD.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. Vrijheid, verantwoordelijkheid, maar geen vrijblijvendheid. Al jarenlang besteden we elk jaar meer geld aan onderwijs, groeit de OCW-begroting, groeit het bedrag dat per leerling beschikbaar is en worden de reserves van scholen groter. Afgelopen jaar ging dit alleen al in het primair onderwijs om 120 miljoen en zouden de reserves daar ongeveer 1,5 miljard euro bedragen. Er is alleen een probleem: de kwaliteit van ons onderwijs daalt. We zakken op internationale ranglijsten en kinderen kunnen slechter rekenen en minder goed lezen en bewegen bijvoorbeeld steeds minder goed. Meer geld maar minder kwaliteit is een slechte combinatie.

Voorzitter. Deze coalitie investeert flink in het onderwijs. Er is 450 miljoen extra beschikbaar gekomen om de werkdruk in het primair onderwijs te bestrijden. Ik begrijp van een flink aantal scholen dat dit extra geld echt het verschil maakt binnen de school. Heeft de minister al een update van het beeld van hoe de scholen deze middelen nu aanwenden? Welke keuzes maken ze om de werkdruk te verminderen? En monitoren we eigenlijk ook welke keuzes uiteindelijk het meeste effect hebben? Daarnaast is er dankzij deze coalitie een forse salarisverhoging voor alle docenten in het primair onderwijs. We hebben meer aanmeldingen bij de pabo's, er is meer carrièreperspectief voor leraren, de werkdruk wordt verlaagd en er is meer ruimte voor zijinstromers. Dat zijn allemaal positieve signalen om het lerarentekort dat er is, aan te pakken. En nee, dat lukt niet morgen en ook niet volgende week, maar de ontwikkelingen gaan de goede kant op. Kortom, nu er op allerlei punten meer in het onderwijs geïnvesteerd wordt, mogen we toch ook verwachten dat de kwaliteit gaat stijgen. Als dat na alles wat we doen, nog steeds niet zo is, dan is meer geld blijkbaar niet de oplossing. Ik denk eerlijk gezegd dat we die conclusie zo langzamerhand wel mogen trekken.

Dat brengt mij bij de lumpsum, die grote zak geld die elk schoolbestuur vrijwel naar eigen inzicht mag besteden. Dat geeft grote vrijheid. Dat is een groot goed. Dat verlangt verantwoordelijkheid. Daar valt bij een aantal besturen misschien wel iets op af te dingen, maar de lumpsum is wat ons betreft veel te vrijblijvend geweest. Bij de invoering van de lumpsum zijn we ervan uitgegaan dat elk bestuur de intrinsieke ambitie had om niet alleen het beste uit de leerling te halen maar ook te streven naar een zo hoog mogelijk niveau voor de school. Die aanname blijkt verkeerd geweest te zijn, want vijf op de zes scholen vinden het basisniveau voldoende en investeren vervolgens onvoldoende in kwaliteitsverbetering om meer uit de leerling en de school te halen.

Wij geven internationaal gezien fantastisch onderwijs aan de leerling die extra hulp nodig heeft, en terecht. Maar dat mag een school niet van de verantwoordelijkheid ontslaan om ook het beste te willen halen uit de grote groep leerlingen die in principe toch wel door dat onderwijs heen rolt. De beste leerlingen, de talenten, de leerlingen die iets heel bijzonders kunnen, krijgen veel te vaak veel te weinig aandacht. En wij, de Tweede Kamer, het hoogste orgaan in dit land, kunnen daar niet of nauwelijks op sturen. Het kan niet zo zijn dat hele vergelijkbare scholen met vergelijkbare leerlingen in vergelijkbare wijken en met vergelijkbaar personeel zulke verschillende resultaten kunnen behalen. Het gaat in totaal om ongeveer 33 miljard euro aan belastinggeld.

Daarom wil de VVD meer grip krijgen op de lumpsum, waarbij we uit willen gaan van het principe: meer kwaliteit en meer resultaat geeft ook meer ruimte. Hoe ziet dat er dan uit? Dit betekent dat scholen die het goed doen meer ruimte krijgen en meer tijd voor innovatie. Ze krijgen meer ontwikkelruimte, minder inspectie en minder regels. En scholen die alleen het basisniveau nastreven krijgen de teugels wat meer aangetrokken. Die moeten we helpen om meer resultaat te halen en boven het basisniveau uit te stijgen. Daar moeten we meekijken bij de resultaten en daar hebben we misschien regels nodig. Van die scholen verlangen we ook meer verantwoording.

We gaan het binnenkort uitgebreid hebben over de lumpsum. Ik ben benieuwd of we verder kunnen komen dan bijvoorbeeld alleen het plaatsen van schotten om leraren meer te laten verdienen. Ik wil vooral kijken hoe we meer grip kunnen krijgen op de lumpsum. Voor scholen geldt dat ze zich er niet bij neer moeten leggen dat het basisniveau wel voldoende is. Ze moeten streven naar een zo hoog mogelijk niveau voor hun school, om de leerling te kunnen laten presteren op het voor hem of haar hoogst haalbare niveau en zichzelf uit te dagen om het beste uit zichzelf te halen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik vind dit een heel interessant betoog van de heer Heerema van de VVD. Hij zegt dat we misschien wat meer grip moeten krijgen op de lumpsum. Maar ik heb hem ook twee keer horen zeggen dat er scholen zijn die alleen het basisniveau nastreven, die kennelijk niet meer uit hun leerlingen willen halen en die vinden dat een krappe voldoende net genoeg is. Denkt de heer Heerema nu echt dat er mensen in het onderwijs werken die zeggen: nou, ik hoef niet zo hard te lopen; ik streef het basisniveau na en dat is wel genoeg?

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Dit is niet wat ik dénk, dit is wat ik constateer naar aanleiding van bijvoorbeeld de Staat van het Onderwijs. Daarin staat dat vijf op de zes scholen het basisniveau als hoogste niveau hebben en dat slechts één op de zes scholen streeft naar een hoger niveau. Dat staat in de Staat van het Onderwijs. Dat is niet iets wat ik vind of wat ik bedenk. Het is iets wat ik lees in het rapport van de Staat van het Onderwijs. In een vorig debat, vlak voor het reces, heeft mevrouw Westerveld mij nog gewezen op het serieus nemen van rapporten. Nou, dat geef ik bij dezen graag terug aan mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik ben heel blij dat mijn collega van de VVD de Staat van het Onderwijs zo goed heeft gelezen. Het klopt dat in de Staat van het Onderwijs staat dat een heel aantal scholen op het basisniveau zitten. Maar dat heeft er vooral mee te maken dat de werkdruk enorm hoog is. Scholen hebben moeite om te roeien met de riemen die ze hebben. Leraren hebben bijvoorbeeld volle klassen en sommige scholen hebben behoorlijk wat kinderen met een onderwijsachterstand. Daar wordt op bezuinigd. Ik zou de VVD dus willen vragen om in dat plan ook rekening te houden met scholen die gewoon een moeilijkere populatie hebben. Zit dat ook in uw plan? Gaan we ook kijken naar scholen die een moeilijkere populatie hebben, om hun extra middelen te geven om ook goed onderwijs te kunnen geven aan alle leerlingen?

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Hoe het er exact uit ziet, weet ik ook niet. Daar moeten we volgens mij met elkaar uit komen. We hebben dat eerder gedaan bij andere onderwerpen. We kijken door naar 2019 en wij constateren dat hele vergelijkbare scholen in vergelijkbare wijken met vergelijkbare leerlingen en personeel hele verschillende resultaten halen. Als dat aan de leerlingen ligt, omdat die in een moeilijke categorie zouden zitten, dan moeten we dat absoluut meenemen. Hoe we dat gaan wegen met bekostiging weet ik oprecht niet. Wij willen meer grip krijgen op de lumpsum. Feit is wel dat het bedrag dat we per leerling bekostigen, stijgt van €2.500 in 1994 naar €7.600 in 2023. Er is eigenlijk alleen maar een opgaande lijn in de bekostiging te zien. In 2014 was er een dipje. Dat is het enige jaar waarin er een iets lagere bekostiging was. Het is voor ons dus gewoon een hele gekke constatering dat er blijkbaar jaar op jaar per leerling meer geld beschikbaar is en dat de begroting van OCW jaar op jaar op jaar groeit, maar dat de kwaliteit van het onderwijs minder lijkt te worden. Wij kunnen daar als overheid te weinig op sturen, vind ik. We hebben de lumpsumdiscussie. We zitten met een aantal Kamerleden in de voorbereidingsgroep van de lumpsum. Hoe kunnen we grip krijgen op de lumpsum? Daar heb ik een aantal ideeën over en die leg ik hier neer. Ik hoop dat we elkaar daar de komende tijd op zullen vinden.

De heer Bruins (ChristenUnie):
De heer Rudmer Heerema is toch wel bekend met het feit dat uit internationale onderzoeken blijkt dat we in Nederland relatief goed onderwijs hebben voor relatief weinig geld? Het onderwijs is efficiënt, staat in de rapporten. Zou het zo kunnen zijn dat het Nederlandse onderwijs juist door de lumpsum zo goed is voor zo weinig geld? Is dat ook een optie die de heer Heerema wil overwegen?

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik deel één constatering van de heer Bruins niet. Ik vind het te makkelijk om generiek te zeggen dat ons onderwijs zo ontzettend goed is. In het onderwijs zitten verschillende typen leerlingen. Ik heb die ook benoemd. Wij zijn ontzettend goed in het geven van onderwijs aan de groep die extra aandacht nodig heeft, aan kinderen in de klas die anders de boot zouden kunnen missen. Daarmee staan wij in de top vijf van de wereld, maar ook daarmee dalen we op de internationale ranglijsten. Wij zijn goed in het begeleiden van de groep kinderen die wel door het onderwijs heen rolt, maar we doen het in het onderwijs niet goed genoeg voor de groep kinderen die talenten heeft. Generiek gezien hebben we misschien wel heel goed onderwijs. Of dat door de lumpsum komt? Ja, dat kan een voordeel, maar ook een nadeel zijn. Laten we daarnaar kijken. Maar we moeten ook constateren dat er met name aan de bovenkant van het onderwijs nog heel veel winst te behalen valt om juist die kinderen het beste uit zichzelf te laten halen.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik denk dat iedere juf en meester iedere dag met hart en ziel bezig is het beste uit de kinderen in de klas te halen. Waar ik een beetje bang voor ben is de excellenteritis van de VVD: alles en iedereen moet excellent worden. Iedere school moet deugdelijk onderwijs geven — dat staat in de wet, de inspectie kijkt daarnaar en dat gebeurt — maar je kunt niet verwachten dat iedereen excellent gaat worden. Dan wordt excellent het nieuwe gemiddeld. Dan maken we elkaar gek met z'n allen. De meesters en juffen werken keihard om deugdelijk onderwijs te geven. Dat is in Nederland internationaal gezien gewoon van goede kwaliteit en dat gebeurt voor relatief weinig geld. Ik wil de heer Heerema toch meegeven dat dit misschien weleens zou kunnen komen door de bestedingsvrijheid en doordat op de werkvloer zelf wordt bepaald hoe de gelden van de lumpsum worden ingezet.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Vijf van de zes scholen hebben dat basisniveau, zoals ik al heb gezegd. Ik vind niet dat we daar genoegen mee moeten nemen. We moeten die naar een hoger niveau kunnen helpen tillen. Ik denk dat de heer Bruins met mij moet kunnen delen dat we er ten minste vraagtekens bij moeten zetten als vergelijkbare scholen in vergelijkbare wijken met vergelijkbare leerlingenpopulaties, vergelijkbare leraren en een vergelijkbare bekostiging heel verschillende onderwijsresultaten halen. Is de wijze waarop wij die scholen helpen en ondersteunen, maar ook kunnen controleren, wel juist geregeld? Daar ben ik naar op zoek. Daarom denk ik dat we de lumpsumdiscussie op deze wijze moeten kunnen proberen te voeren. Ik heb daarvoor een aantal voorbeelden gegeven.

De voorzitter:
Heel kort, meneer Bruins, ter afronding.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Wat betreft professionele verantwoording kunnen we elkaar vinden. Ik ben het met u eens dat vrijheid en goede verantwoording bij elkaar horen. Maar laten we niet het kind met het badwater weggooien en hier twijfel gaan zaaien over de lumpsum.

De heer Van Meenen (D66):
Ik ben de draad een beetje kwijt. Aan de ene kant hoor ik de heer Heerema zeggen dat er eigenlijk niets mooier is dan de lumpsum, want die geeft veel vrijheid. Hij wil vooral geen schotten. Tegelijkertijd hoor ik hem zeggen dat er juist in het kader van kwaliteit, greep krijgen en kunnen sturen iets moet gebeuren met de lumpsum. De verschillen in kwaliteit van scholen, die er zijn, komen volgens hem blijkbaar door de manier van bekostigen. Kan hij iets duidelijker zijn over wat hij wil met de lumpsum? Blijft het lumpsum of gaan we sturen? Het kan namelijk niet allebei tegelijk waar zijn.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb ergens halverwege dit deel van mijn inbreng aangegeven dat de grote zak geld die naar elk schoolbestuur gaat en naar eigen inzicht besteed mag worden, grote vrijheid geeft. Dat is een groot goed, maar ik heb er ook meteen een paar vraagtekens bij gezet. De VVD is er wel aan toe om te kijken of de lumpsum die we nu hebben, het beste is dat we scholen te bieden hebben. We hebben allemaal heel verschillende scholen, maar we benaderen die op exact dezelfde manier. Moeten we niet een soort verdeling aanbrengen? Moeten we met scholen die het heel goed doen, niet wat vrijer en ruimtelijker omgaan dan met scholen die misschien wat meer hulp nodig hebben? De lumpsum is het enige sturingsmiddel dat we hebben. Dat zou je dan daarvoor in kunnen zetten. Dat is de koers die ik probeer te varen.

De heer Van Meenen (D66):
Het is natuurlijk een interessante vraag of de lumpsum nou het enige instrument is waarmee we kunnen sturen. Ik heb ook andere suggesties gedaan. We krijgen nog wel discussies over bijvoorbeeld de vraag hoe je bekostigt. Ik heb daar wat suggesties voor gedaan. Je zou ook rechtstreeks de scholen kunnen bekostigen. Dat is ook een gedachte. Dat komt allemaal nog wel een keer langs als we dat goed onderzocht hebben. Maar mijn vraag is eigenlijk of we niet veel meer zouden moeten sturen op de kwaliteit van degenen die leiding geven aan die scholen en besturen. Want misschien zit daar wel het grote verschil.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik deel die mening wel. Als ik kijk naar scholen in vergelijkbare wijken met vergelijkbare leerlingen, vergelijkbare bekostiging en vergelijkbare leerlingenpopulaties, merk ik dat het verschil heel vaak gemaakt wordt door degene die aan de top van zo'n school staat. Wat is de achtergrond van zo'n persoon? Is die bestuurder daarvoor opgeleid of is dat iemand die bijvoorbeeld doorgestroomd is en misschien liever voor de klas was blijven staan? Ik ben daar ook wel naar op zoek. We zouden heel goed kunnen uitkomen bij hoe bestuurders uiteindelijk omgaan met de lumpsum. Ik heb in mijn bijdrage aangegeven dat we moeten constateren dat niet alle scholen of schoolbesturen er goed genoeg mee om konden gaan.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Van Meenen (D66):
Toch komt de heer Heerema nu via de kwaliteit van degenen die leiding geven weer op maar één aspect van het leidinggeven, namelijk hoe de leidinggevende dan met de lumpsum omgaat. Is de heer Heerema het niet met mij eens dat het minstens zo belangrijk kan zijn hoe een leidinggevende bijvoorbeeld omgaat met zijn personeel? Niet alles wordt toch door geld bestuurd? Het is toch ook een kwestie van bijvoorbeeld onderwijskundig leiderschap of van een bestuurder die er echt op uit is om al zijn middelen in te zetten om zijn schoolleiders verder te krijgen? Dat zijn heel andere aspecten dan financiële aspecten.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Volgens mij delen we dat we de kwaliteit van het onderwijs op een zo hoog mogelijk niveau willen krijgen. Ik vind het even moeilijk — dat zeg ik gewoon eerlijk — om de personeelsaspecten en de kwaliteiten van een bestuurder langs een meetlat te leggen. Ik weet niet of het dat is wat de heer Van Meenen bedoelt. Ik heb er nog geen beeld van hoe we dat het beste kunnen doen. Dus als de heer Van Meenen met een voorstel komt, gaan we dat op zijn merites beoordelen. Want volgens mij moeten we ervoor zorgen dat de school met alle aspecten die een bestuurder heeft op een zo hoog mogelijk niveau moet komen, of dat nou financieel is of via personeelsbeleid of via beide en misschien nog wel een derde aspect.

De heer Kwint (SP):
Laat ik eens proberen om het wat positiever aan te vliegen.

De voorzitter:
Vertel!

De heer Kwint (SP):
Dat kost mij soms wat moeite, zeker als er heel makkelijk gezegd wordt dat vijf op de zes scholen niet gemotiveerd genoeg zouden zijn om iets aan hun kwaliteitsverbetering te doen; maar toch. Ik ben blij dat de VVD hier het vraagstuk van de lumpsum op tafel legt, zeker aangezien wij dat al jaren geprobeerd hebben en we tot nu toe regelmatig tegen een dichte deur aanliepen, overigens niet alleen bij de VVD. Maar wat vraagt u nu precies aan het kabinet?

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Wij hebben hier de begroting 2019 voor ons. Ik heb proberen aan te geven welke koers we in deze begroting willen gaan varen met betrekking tot de vrijheid van scholen. Ook heb ik gezegd dat we grip willen krijgen op de lumpsum. Ik heb niet de behoefte — dat weet u ook van mij — om daar nu met moties en amendementen sturing aan te geven zonder dat we in de Kamer een goede discussie daarover hebben gevoerd. Ik wil ook een voorbeeld geven van enige tijd geleden, namelijk uit het wetgevingsoverleg sport in november 2016. De VVD heeft toen gezegd: we willen graag een nationaal sportakkoord; ik weet niet hoe het er moet uitzien, maar ik denk wel dat het belangrijk is om dat te doen. En anderhalf jaar later hadden we er een. Ik denk dat dit ook zo'n onderwerp is waarbij we zeggen: dit is het beeld dat we ervan hebben en die koers moeten we grof gezegd gaan varen. Binnenkort gaat de Kamer uitgebreid spreken over de lumpsum. Dit is de inzet die de VVD dan gaat kiezen. Wellicht kunnen we elkaar dan ergens vinden. Maar deze begrotingsbehandeling is te vroeg om die discussie af te ronden.

De heer Kwint (SP):
Dat is niet echt een antwoord op mijn vraag. Ik vroeg: wat is nou de vraag aan het kabinet? En dan zegt de heer Heerema: in 2016 wilde ik een akkoord en dat is er nu en we gaan het in de toekomst vast ook nog wel een keer over de lumpsum hebben en dan gaan we dat afronden. Het is de VVD die er in dit debat over de begroting voor Onderwijs voor kiest, en wat mij betreft terecht, om het punt van de lumpsum te problematiseren en te kijken waar we dat kunnen aanscherpen. Ik juich dat toe, maar de heer Heerema zegt dan dat wij daarover moeten discussiëren en dat doen we nu. En dan is mijn vraag: wat is de insteek die de VVD kiest in die discussie over de lumpsum?

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Volgens mij heb ik heel duidelijk aangegeven wat de koers van de VVD is bij de lumpsum; dat scholen die het goed doen, meer ruimte krijgen, meer tijd voor innovatie, meer ontwikkelruimte, minder inspectie, minder regels en dat we scholen die er wat minder goed op staan, moeten helpen om het resultaat te halen om boven het basisniveau uit te stijgen. Ik heb geen vraag voor het ministerie. Ik wil u in deze doorkijk naar 2019 meegeven hoe de VVD over dit belangrijke onderwerp — het is niet het belangrijkste, want het lerarentekort is ook heel belangrijk — denkt en om de komende tijd met z'n allen te kijken of we bijsturing kunnen krijgen op het gebied van de lumpsum.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
En ik vraag dus niks aan de minister op dit moment.

De heer Kwint (SP):
Dat mag, dat staat u uiteraard vrij, maar u problematiseert eerst de lumpsum en dan vraag ik: wat is het plan? En dan zegt u dat we moeten kijken hoe we minder regels kunnen geven aan scholen die het goed doen en meer inspectie voor de scholen die het slecht doen. Dat zijn nou net dingen die drie keer niks met de lumpsum te maken hebben. Dat is gewoon het beleid van onze nationale onderwijsinspectie. Daarom ben ik zoekende, juist omdat ik die lumpsum wel aangepast wil hebben. Wat gaan we dan in die lumpsum doen? Zoals u weet, heb ik mijn voorkeuren. De SP heeft al langer voorkeuren op dit gebied. Ik ben op zoek, want u zegt een discussie te willen starten, maar ik weet niet zo goed waarover ik moet discussiëren.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Dat vind ik lastig, want ik heb volgens mij heel duidelijk aangegeven dat we die grip op de lumpsum groter willen krijgen. Bij meer kwaliteit van de school willen we meer ruimte geven. Dat betekent dat we meer inzicht in de lumpsum moeten krijgen. Waar wordt het aan besteed? Als er schotten zouden komen bij personeel, wat een wens van uw fractie is, hoe groot moeten die dan bijvoorbeeld zijn? Ik denk dat we elkaar daar nog niet helemaal vinden. Uiteindelijk moeten we erop uitkomen dat we bij scholen die heel vergelijkbaar zijn, in vergelijkbare wijken, met vergelijkbare leerlingen en leraren, die verschillen zo klein mogelijk krijgen.

De heer Beertema (PVV):
Ik probeer ook mee te denken. Wij hebben ook wel ideeën over de lumpsum, maar al die voorbeelden die de VVD nu geeft, hebben inderdaad helemaal niets met de lumpsum te maken, zoals de SP ook zei. Bij scholen die het goed doen, worden die inspectiekaders wat versoepeld. Bij scholen die het niet goed doen, wordt er wat meer gekeken. Daar zijn we al jaren mee bezig. Dat heeft niets met de lumpsum te maken. Die lumpsum is inderdaad die zak met geld. U bent twintig minuten aan het woord over de lumpsum; dat er meer grip op moet komen, maar u zegt niks. U zegt dat u niks gaat vragen aan de regering, geen moties, ja, wat doen we hier dan? Dan kunt u dat soort verhalen beter houden in een JOVD-achterzaaltje of zo, om wat vrijblijvend in een café daarover te praten, maar dit is een begrotingsbehandeling. Ik begrijp helemaal niet waar het heengaat. U heeft een probleem met de lumpsum, maar u zegt niet wat er moet gebeuren, zoals oormerken voor personeel. U bent niet helemaal tevreden, maar waarom u niet tevreden bent, zegt u niet.

De voorzitter:
En de vraag is?

De heer Beertema (PVV):
Ik kan u voorbeelden geven, zoals enorme inrichting van bestuurskantoren, kunstenaars die opdrachten krijgen om kroonluchters te maken.

De voorzitter:
En de vraag is?

De heer Beertema (PVV):
Kom daar dan mee! Wat mankeert er aan die lumpsum en wat moet eraan veranderen?

De heer Rudmer Heerema (VVD):
De verschillen zitten volgens mij niet in het geld bij scholen, maar in het effect dat scholen hebben. Zolang wij geen grip hebben op de lumpsum en niet mee kunnen kijken waaraan dat geld besteed wordt, kunnen we ook niks aan die verschillen doen. Ik wil naar een situatie toe waarbij we de verschillen tussen scholen in vergelijkbare situaties kleiner kunnen maken. Ik heb een aantal dingen opgenoemd en u noemt een aantal dingen op. Volgens mij kunnen we elkaar hier prima op vinden, in de komende tijd, als we in de aanloop naar 2019, waarvoor deze begroting bedoeld is, die hele lumpsumdiscussie gaan krijgen. We hebben er al een paar keer over gesproken. Dit moet volgend jaar ook meer vorm krijgen. Ik begrijp dat u ontevreden bent over hoe de insteek van de VVD is. Volgens mij is het echt een andere insteek omdat de VVD altijd een aanhanger van de vrijheid van de lumpsum is geweest. Ik ben volgens mij een van de eersten die vanuit de VVD zeggen dat we daar meer grip op moeten krijgen. Dus volgens mij is dat echt een handvat waarmee u wel een stapje verder kunt komen.

De heer Beertema (PVV):
Ik zal het dan maar als een hoopgevend teken zien, maar over dat "meer grip" zult u toch ietsje meer moeten vertellen in dit begrotingsdebat. Ik vind dat dit begrotingsdebat dat verdient. Dan moet u er iets specifieker over zijn.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb al gezegd dat ik niet precies weet hoe het er uitziet. Ik heb dat ook eerder gezegd bij andere onderwerpen. Ik noem bijvoorbeeld het plan-Azmani; iedereen hoonde het weg en anderhalf jaar later vond het grootste deel van de Kamer het wel een goed idee. Ik kom hier met het idee om te zorgen dat we meer grip krijgen op de lumpsum. Ik denk dat dit een goede voorzet is om deze discussie te gaan voeren met de Kamer.

De heer Azarkan (DENK):
Het is toch geen idee? Ik begrijp niet dat u dat als idee lanceert. We moeten meer grip krijgen op de lumpsum; dat is geen idee maar dat is een soort uitgangspunt of een doelstelling.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Fantastisch.

De heer Azarkan (DENK):
Ja, maar dat is een loze kreet. Ik hoor u twee dingen zeggen. Aan de ene kant zegt u dat scholen die het niet goed doen, hogere administratieve lasten moeten krijgen. Ze moeten namelijk meer gaan rapporteren waardoor ze minder les kunnen geven. Ze moeten bij gaan houden waar ze het geld aan uitgeven. Daardoor kunnen ze minder les gaan geven. Als ik nou een ding geleerd heb als bestuurder van een grote scholengemeenschap, is het dat ze enorm veel tijd kwijt zijn aan dit soort dingen. U wilt dat bij slechte scholen die het al lastig hebben en die minder presteren, nog eens verhogen. Als u zou voorstellen om ondersteuning te geven aan bepaalde scholen, zoals ook gebeurde bij dat bestuur in Rotterdam, in de zin dat je een team van ervaren mensen met verschillende achtergronden, zwakke of zeer zwakke scholen laat ondersteunen en coachen om ze naar een ander niveau te tillen, dan heeft u mij, maar u maakt er nu een soort chocola van waar ik niet uitkom. Als u zegt dat we grip moeten krijgen op de lumpsum en dat daarom slechte scholen meer gecontroleerd moeten worden, dan ben ik het kwijt.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Het is niet alleen controleren. Ik heb aangegeven dat het van belang is om juist te helpen om te streven naar een hoger niveau dan het basisniveau. Het gaat niet alleen om zwak en zeer zwak, het gaat om het basisniveau waarmee blijkbaar vijf van de zes scholen akkoord gaan. Ik ben op zoek hoe we als Kamer, als overheid die verschillen tussen de scholen zo klein mogelijk kunnen maken. Zoals ik bij eerdere onderdelen van het debat ook al heb gezegd, heb ik het passende antwoord daarop niet meteen, maar het is wel een doorkijk naar 2019 om de grip op de lumpsum om de verschillen zo klein mogelijk te maken, zo snel mogelijk op te pakken.

De heer Azarkan (DENK):
Als ondersteuning van de constatering het volgende. In de Staat van het Onderwijs zien we dat er al vijftien tot twintig jaar gerapporteerd wordt dat het onderwijs in Nederland gemiddeld achteruitgaat, zeker ten opzichte van de landen om ons heen. Dat betreft met name wiskunde en rekenen en nu wordt er ook gerapporteerd over de leesprestaties. Dus ik deel wat u constateert. Ik wil graag meedenken over wat passende maatregelen zijn, maar als u dan komt met het idee dat we meer grip moeten krijgen op de lumpsum, dan begrijp ik het gewoon niet. Maar ik wacht graag uw verdere betoog af.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Oké.

Voorzitter. Het afgelopen jaar heeft de Kamer zich meerdere keren uitgesproken over passend onderwijs. In de lijn van vrijheid en verantwoordelijkheid maar geen vrijblijvendheid, en leidend tot meer kwaliteit wil ik de minister vragen welke vorderingen hierin zijn gemaakt. Ik geloof er in dat de minister op dit onderwerp geen moties nodig heeft om keihard te trekken aan verbetering voor het passend onderwijs. Verschillende fracties hebben hele verschillende ideeën over wat er onder verbetering geschaard moet worden. Voor de VVD betekent dit dat we moeten accepteren dat het reguliere onderwijs lang niet altijd de best passende plek voor een leerling is en dat we snel en slagvaardig moeten kunnen handelen als dat nodig is met voldoende plekken in het speciaal onderwijs en een kortere overgangstijd. Passend onderwijs moet er voor elke leerling zijn die het nodig heeft, dus niet alleen voor de leerling die een achterstand heeft maar juist ook voor talentvolle kinderen die meer nodig hebben en onvoldoende uitgedaagd en begeleid worden.

Voorzitter. De VVD wil graag specifiek aandacht vragen voor kinderen die ernstig meervoudig beperkt zijn. Het gaat over een overzichtelijk aantal kinderen dat in aantal niet of nauwelijks groeit. We hebben ook maar een beperkt aantal scholen voor deze specifieke groep kinderen en we weten wat de bekostiging per leerling ongeveer is. Dan moet het bij elkaar schrapen van dat geld, waar ouders, scholen en instellingen veel tijd aan kwijt zijn, toch makkelijker te regelen zijn dan nu het geval is? Ik snap echt het knelpunt van zorg en onderwijs. Maar omdat het om zo'n overzichtelijke groep gaat, zou een oplossing toch mogelijk moeten zijn?

Voorzitter. Vorig jaar heb ik tijdens de begrotingsbehandeling al gevraagd naar de mogelijkheden om meer getalenteerde leerlingen gebruik te laten maken van de dans- en muziekregeling of van de Loot-regeling voor topsport. Er zou een evaluatie gedaan worden, en naar mijn herinnering zou u vervolgens met een voorstel komen. We zijn een jaartje verder, en ik wil eigenlijk wel graag weten hoever u met deze evaluatie en uw voorstel bent. Onze inzet is de volgende. Elke leerling die van deze regeling gebruik mag maken, hoeft geen concessies te doen als het gaat om de kwaliteit van zijn of haar onderwijs, en kan dus de best passende school kiezen, met gebruik van de DAMU- of Loot-faciliteiten. Wij willen dat elke school de vrijheid krijgt om deze faciliteiten aan te bieden. Daarmee kunnen ze de verantwoordelijkheid kiezen deze bijzondere leerlingen te helpen het beste uit zichzelf te halen.

Voorzitter, ik wacht even op de interruptie.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Fijn dat de VVD begint over passend onderwijs. Ik hoorde de heer Heerema zeggen: de minister heeft geen moties nodig, maar er moeten wel dingen verbeterd worden en er moeten dingen anders gaan, vooral voor kinderen met een ernstige meervoudige beperking. Wat moet er voor deze kinderen precies verbeteren?

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Dit is een heel overzichtelijke groep kinderen. We hebben begrepen dat het gaat om bepaalde beperkingen, die qua percentage van de bevolking gewoon niet veel voorkomen, waardoor het een heel overzichtelijke groep is. De groep groeit ook niet of nauwelijks. We weten wat het per jaar ongeveer kost om deze groep het onderwijs te kunnen laten genieten dat ze nodig hebben. Er zit een knel bij zorg en onderwijs, omdat het verschillende regelingen betreft. Maar je hebt die pot geld die voor deze kinderen bedoeld is. Waarom moeten ouders, leerlingen en instellingen dan bij samenwerkingsverbanden gaan schrapen om het allemaal bij elkaar te krijgen? Ik heb het idee dat het veel makkelijker kan. En mijn vraag aan de minister is: is dit nou niet makkelijker te regelen? Heel simpel gezegd: zou je het bedrag dat je de afgelopen tien jaar gemiddeld hebt besteed aan deze groep kinderen niet gewoon door het aantal kinderen kunnen delen en direct overmaken? Ik weet niet of het zo simpel kan zijn, maar waarom tuigen we van alles op?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik ben heel blij met deze woorden van de VVD.

De voorzitter:
Goed om te horen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik zal straks in mijn bijdrage een voorstel doen over hoe we deze kinderen hopelijk beter kunnen helpen, dus ik ben heel blij met deze woorden.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. Ik ga naar de hoogbegaafdheid. In feite geldt voorgaande ook voor de hoogbegaafde leerlingen. Er zijn allerlei initiatieven om hoogbegaafde leerlingen zo goed mogelijk onderwijs te bieden: soms in reguliere klassen op reguliere scholen, soms via plusklassen, soms via speciale scholen, en er zijn initiatieven die op de grens van zorg en onderwijs zitten. De VVD wil meer ruimte voor hoogbegaafde leerlingen, en er is geld beschikbaar vanuit ons regeerakkoord. Is de minister bereid dit extra geld zo in te zetten dat we de kennis bundelen die over hoogbegaafdheid beschikbaar is, zodat we structurele oplossingen krijgen? Wat werkt wel en wat niet? Wij hebben het idee dat we op dit moment toch iets te veel hapsnap doen. Er zijn internationale organisaties zoals Mensa, met veel ervaring. Worden deze organisaties ook geraadpleegd? En wat kunnen we leren van andere landen?

Voorzitter. Als we het hebben over kwaliteit, over een diploma met waarde, over kansen op een baan en dus voor jezelf kunnen zorgen, dan maak ik me over één groep leerlingen extra bezorgd. Dat betreft de leerlingen die op het praktijkonderwijs zitten. Dan heb ik het niet over hun leraren die fantastisch werk doen, of over de bedrijven waar ze stage mogen lopen, of over de kwaliteit van de vakcertificaten die gehaald worden, of over de beschermde omgeving waar ze gewoon zichzelf kunnen zijn. Nee, ik heb het dan puur over het papiertje waarmee ze van school komen; of eigenlijk, waarmee ze níét van school komen. Het zijn kinderen die heel goed zijn in eenvoudige bouwklussen, of misschien ook wel in wat moeilijkere bouwklussen, of in keukenwerkzaamheden of in zorghulp in een verpleeghuis. Maar deze leerlingen krijgen geen diploma. Ze kunnen alleen vakcertificaten halen. Daardoor hebben ze minder kans op de arbeidsmarkt. Dat steekt. Niet alleen gun ik deze kinderen van harte het trotse gevoel van het halen van het diploma, met een diploma-uitreiking waar de hele familie bij kan zijn, maar ik vind ook dat de kwaliteiten die deze kinderen hebben uiting moeten krijgen in de vorm van een diploma. Is de minister bereid om de mogelijkheden te onderzoeken om bijvoorbeeld een verzameling vakcertificaten een rol te geven in een diploma met waarde voor het praktijkonderwijs?

Voorzitter. We hebben een aantal stenen in de vijver gegooid, maar daarmee zijn we er waarschijnlijk nog lang niet. De lumpsumdiscussie is interessant, Curriculum.nu komt eraan, maar ik betwijfel of dat de oplossingen voor de problemen in het onderwijs zijn. Het gaat niet over een paar procent van de lumpsum verschuiven of een uurtje meer van dit of een uurtje minder van dat, de vraag is of ons huidige onderwijssysteem wel past bij de vraag van de toekomst. Is dat gebouw waar we in gaan en ooit weer een keer uit komen, nu de allerbeste manier om kinderen voor te bereiden op een maatschappelijke carrière en zorgt het ervoor dat ze daarnaast ook een beetje een prettig mens worden? Die vragen zullen we in deze begroting niet beantwoord krijgen. Dat vergt meer dan een beetje meer hier en een beetje minder daar. Dat vraagt om een fundamentele discussie, bijvoorbeeld bij de lumpsum. Die willen we gaan voeren.

De heer Beertema (PVV):
Dat hartroerende verhaal over die praktijkscholen ... Volgens mij zijn we daar allang mee bezig. Ik heb het op dit moment niet paraat, maar we zijn al heel erg bezig met het verzamelen van vakcertificaatjes tot een diploma voor het praktijkonderwijs. Volgens mij is het al geregeld.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Mijn beeld is anders. We hebben een aantal werkbezoeken aan het praktijkonderwijs gebracht. Daarin kwam juist naar voren dat wij dat diploma voor het praktijkonderwijs zo graag willen bieden. Het is puur een voorbeeld, een voorstel en een vraag die uit de praktijk komen, uit de werkbezoeken die ik in de afgelopen tijd gedaan heb. Dus als eraan gewerkt wordt — en dat hoor ik dan graag van de minister — dan zijn we in ieder geval een mooie stap verder. Dat zou hartstikke mooi zijn. Als dat niet zo is, dan doe ik bij dezen de oproep om ervoor te zorgen dat het geregeld wordt.

De heer Van Meenen (D66):
Ik wil nog even terugkomen op de ernstig meervoudig beperkte kinderen. Ik begrijp niet helemaal wat de heer Heerema nu probeert. We hebben volgens mij in het regeerakkoord een hele duidelijke tekst hierover opgenomen. Die schrijft precies voor wat hij wil, en wat ik ook wil, waar ik blij mee ben. Volgens mij is het kabinet bezig om dat uit te werken. Wat is nu precies de toevoeging die hier in dit debat plaatsvindt? Daar ben ik even naar op zoek.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Tijdens allerlei werkbezoeken, die u volgens mij ook bij scholen voor kinderen met een EMB doet, merk je hoe complex de situatie is voor deze scholen en voor deze kinderen. Dat ligt met name op het knelpunt zorg en onderwijs. Mijn oproep aan de minister is om in plaats van te kijken hoe het allemaal binnen de bestaande regeltjes kan worden gevat, misschien wat breder te kijken naar de vraag hoe je het op een simpele manier voor deze kinderen kunt regelen. Ik heb bijvoorbeeld het volgende idee geopperd: als je nou kijkt naar de bekostiging van de afgelopen tien jaar en je zou dat vatten op het aantal leerlingen, kun je dat dan niet makkelijker een-op-een overzetten zonder dat alle instellingen al die gesprekken, vragen en aanvragen moeten doen? Ik hoor graag van de minister of dat misschien te simplistisch gedacht is. Dat zou best kunnen. Misschien liggen er ook mogelijkheden om het op die wijze heel makkelijk te regelen voor die kinderen. Volgens mij zijn we dan allemaal een stap verder.

De heer Van Meenen (D66):
Ik ben inderdaad ook al heel wat jaren bij deze scholen geweest. Anderen hebben dat ook gedaan. Dat heeft er onder andere toe geleid dat precies die passage in het regeerakkoord terecht is gekomen. Dat staat er namelijk in. Het wordt weliswaar nog niet uitgewerkt, maar wat is nu precies het gewenste antwoord voor de heer Heerema? Ik ga ervan uit dat de ministers — VWS speelt hier ook een rol bij — daarmee bezig zijn. Wat moet de minister nou zeggen om de heer Heerema gerust te stellen? Moet hij zeggen: jongens, stop maar met denken; ik ben eruit, we zijn klaar? Ik probeer dat af en toe ook weleens, maar volgens mij werkt dat niet helemaal. Moeten we niet gewoon het regeerakkoord uitwerken?

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Volgens mij is dat ook zo. En dat doen we op dit onderwerp ook. Net zo goed als dat ik in mijn termijn aangeef dat er geld beschikbaar komt voor leraren, voor de vermindering van werkdruk — wat ook in het regeerakkoord staat — geef ik ook op dit punt een handreiking mee aan de minister. Ik geef aan hoe wij erin staan. Het staat voor dit deel in het regeerakkoord, en ik geef een extra omschrijving mee waaruit blijkt hoe wij ertegen aankijken.

De heer Azarkan (DENK):
Toch nog iets over dat praktijkonderwijs. Het is natuurlijk mooi als mensen een vakcertificaat krijgen. Misschien dat ik u op het volgende kan wijzen. Ik was een aantal jaren geleden op bezoek bij een school in Den Haag. Het raakte mij dat een docent zei: wij zijn pas geslaagd als de leerling drie jaar nadat hij hier weg is, nog een baan heeft. Dus dat betekent dat ze drie jaar lang, nadat ze van het praktijkonderwijs af zijn, nog begeleid worden. Is dat iets wat we kunnen faciliteren, dus dat ze een beetje gecoacht worden of af en toe moeten terugkomen? Het raakte me echt dat de leerlingen gewoon niet in staat waren om een basistheoretisch diploma te halen. Dit was wel een heel mooie manier om ze verder te begeleiden. Als je ze een vakcertificaat geeft en ze laat gaan, dan ben je ze kwijt. Dan zijn ze hun structuur ook kwijt. Is het een idee om ze langer te kunnen begeleiden en daar ook iets voor uit te trekken?

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb gemerkt dat dat op de verschillende praktijkscholen verschillend wordt aangepakt. Toen ik in Haarlem was, werd heel duidelijk gezegd: "Als de leerlingen van school zijn, geven we ze altijd ruimte om bijvoorbeeld eens in de week terug te komen om te vertellen hoe het gaat en waar we ze bij kunnen helpen. Ze kunnen vertellen of ze de baan nog hebben. Als ze die baan niet meer hebben, kijken we of we ze kunnen helpen naar een volgende baan met het netwerk dat we hebben". Volgens mij gaan scholen daar verschillend mee om. Ik ben er voorstander van dat scholen dat doen; laat ik dat in ieder geval zeggen. Het is een kwetsbare groep mensen die vaak heel trouw zijn als ze eenmaal een plek bij een werkgever hebben gevonden en steeds beter worden in wat ze doen. Als we op zo'n manier kunnen zorgen voor extra hulp en begeleiding, is dat heel goed. Ik merk dat scholen dat al doen. We moeten er vooral op aansturen dat ze dat blijven doen.

De voorzitter:
Gaat u verder. Of was u klaar?

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Dit was het.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Heerema. Dan geef ik nu het woord aan de heer Özdil ... De heer Kwint sprint nu naar de interruptiemicrofoon. Rustig, meneer Kwint! U hebt een brandende vraag, zie ik.

De heer Kwint (SP):
Ja, en verbazing. Als er nou één onderwerp was waarvan ik heilig overtuigd was dat de heer Heerema er een pleidooi voor zou houden bij deze begrotingsbehandeling, dan is het het bewegingsonderwijs. En daar heb ik hem helemaal niet over gehoord.

De voorzitter:
Dan de vraag ...

De heer Kwint (SP):
Ik zal mijn vraag meteen iets concreter maken. Wat vindt de heer Heerema bijvoorbeeld van het voorstel dat ik met mijn collega Van Nispen heb gedaan om de Primarkpremie te schrappen en daarmee eindelijk het geld vrij te maken om de vakdocenten gym in het primair onderwijs aan de slag te laten gaan?

De heer Rudmer Heerema (VVD):
De SP heeft bij monde van u en uw collega een voorstel gedaan om daar 32,2 miljoen uit te halen en over te hevelen naar OCW om een start te maken, als ik uw amendement goed begrijp. Dat zou bij lange na nog niet dekken wat u nodig heeft voor die drie uur voor een vakleerkracht. Wij streven volgens mij alle twee naar meer leraren bewegingsonderwijs in het basisonderwijs vanaf groep 1. We hebben binnenkort een wetsbehandeling van het voorstel dat de SP heeft ingediend, waarbij we uitgebreid gaan spreken over het bewegingsonderwijs. Mijn inzet was eigenlijk om de hele verhandeling over bewegingsonderwijs te houden bij de wetsbehandeling die de SP heeft aangekondigd en waar we het het komend jaar over gaan hebben.

De heer Kwint (SP):
Als het voornaamste bezwaar van de heer Heerema tegen dit amendement is dat het te weinig geld is, dan stel ik voor dat wij vandaag even gaan kijken of we een alternatieve dekking kunnen bedenken. Wat mij betreft kunnen we die hele premie schrappen, want de Primarks van deze wereld zitten niet echt om inkomsten verlegen. Er ligt hier een concreet voorstel voor waarmee we een begin kunnen maken, conform de inschatting van het Mulier Instituut hoe lang het gaat duren voordat je het op alle scholen hebt gerealiseerd. Daar hebben wij het bedrag op aangepast. Dan hoop ik toch dat ... Nou ja, ik hoop niet dat de heer Heerema betere bezwaren heeft dan "het is te weinig geld", want dan vinden we elkaar wel. Wat is nou de reden dat hij zegt dat we bij deze begroting niet alvast een begin kunnen maken?

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Dat is gewoon vooruitlopen op de discussie over het wetsvoorstel van de SP die we ergens dit jaar gaan houden. Het zou betekenen dat we nu geld alloceren voor uw wetsvoorstel, terwijl dat wetsvoorstel nog niet in behandeling is gekomen in deze Kamer. Daar heb ik bezwaar tegen, want volgens mij is dat de verkeerde volgorde. Laten we dus eerst dat wetsvoorstel ergens komend jaar behandelen. Mochten we dat aannemen, dan moeten we dan gaan zoeken welk geld daarvoor beschikbaar is.

De heer Kwint (SP):
De heer Heerema houdt dus tijdenlang een pleidooi voor meer vakdocenten gym in het primair onderwijs. Vervolgens ligt er een wetsvoorstel dat binnenkort wordt behandeld. Vervolgens ligt er een amendement om alvast een voorschot te nemen: laten we er in ieder geval alvast mee beginnen. En nu is het bezwaar dat het te snel is. Jarenlang heeft u gezegd dat er meer vakdocenten in het primair onderwijs moeten komen. Nu ligt er een voorstel met dekking en al — dat is helemaal netjes; daar heeft het Bureau Wetgeving hartstikke zijn best op gedaan, in de late uurtjes en zo — en dan zegt u dat het te snel is.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Omdat ik niet weet wat de uitkomst is van de wetsbehandeling die wij het komend jaar gaan hebben. Stel dat we het geld nu alloceren en de wet het vervolgens niet haalt. Dan hebben we onnodig geld gealloceerd. Dan hebben we iets kapot gemaakt wat we wellicht willen hebben. Ik wil dat voorschot nu niet nemen. Ik ben heel erg voor vakleerkrachten in het basisonderwijs van groep 1 tot en met groep 8, liefst twee, drie uur per week, om te zorgen dat we die kwaliteit in het basisonderwijs verhogen. Daar gaan we volgend jaar uitgebreid over discussiëren.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Kwint (SP):
Het klopt niet wat de heer Heerema zegt. Een amendement gaat om wetgeving. Ook als het initiatiefvoorstel van de heer Van Nispen het niet haalt — ik geef de heer Heerema mee dat hij daar zelf ook een redelijke invloed op kan uitoefenen — dan nog hebben wij er in ieder geval voor gezorgd dat er 32 miljoen is vrijgemaakt om extra leerkrachten bewegingsonderwijs in het primair onderwijs aan te nemen. Dat geld is niet in één keer nutteloos geworden op het moment dat er geen initiatiefvoorstel komt.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik kijk er anders naar. Volgens mij moeten we het niet op die manier doen. Dat is mijn laatste bijdrage.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Heerema. Dan geef ik nu het woord aan de heer Özdil namens de fractie van GroenLinks.

De heer Özdil (GroenLinks):
Dank u, voorzitter. Ik zal beginnen met een bekentenis: toen ik begon als onderwijswoordvoerder had ik een blinde vlek voor het mbo. Mijn ogen zijn geopend tijdens de vele bezoeken en de vele gesprekken die ik met mbo-studenten heb gehad. Onlangs heb ik samen met de collega's El Yassini van de VVD, Van der Molen van het CDA en Beertema van de PVV de EuroSkills-wedstrijd in Boedapest bezocht. Nederlandse mbo-studenten lieten daar op internationaal topniveau hun kennis en kunde zien.

Voorzitter. In de afgelopen anderhalf jaar heb ik geleerd wat voor creativiteit en intellectuele kracht er nodig is om als schoonheidsspecialist een behandeling te doen die toegespitst is op het huidtype van een klant, om als hovenier een mooie tuin aan te leggen, om als elektrotechnicien te zorgen dat alles om ons heen werkt terwijl wij in deze Kamer debatteren.

Voorzitter. Mijn blinde vlek was absoluut aan mij te wijten, maar zeker ook aan de bredere maatschappelijke blinde vlek in ons land over het mbo. In 2013 concludeerde de SER dat de waardering voor het middelbaar beroepsonderwijs achterbleef, dat er al jaren over waardering werd gesproken, maar dat er nog weinig aan werd gedaan.

De SER had groot gelijk, want waardering begint bij erkenning. Deze minister heeft een belangrijke eerste stap gezet door het voorstel van GroenLinks over te nemen en te regelen dat mbo'ers vanaf volgend jaar officieel studenten gaan heten in plaats van deelnemers, zoals nu het geval is.

Wat GroenLinks betreft is het nu tijd voor de volgende stap. Mbo-studenten worden studenten en daar hoort ook gewoon een afstudeertitel bij. Waarom heeft een afgestudeerde historicus wel recht op de titel master of arts, terwijl een afgestudeerde chemisch-fysisch analist naar huis wordt gestuurd met een papiertje waar slechts "niveau 4" op staat? Waardering begint bij erkenning en daarom hoop ik dat wij als parlement in overleg met het hele veld afstudeertitels gaan regelen. Mijn fractie is heel blij met de positieve reactie van de minister op ons voorstel. We kijken uit naar hoe zij dat met het hele veld gaat uitwerken.

De heer Van der Molen (CDA):
Op de tribune wordt gelachen, maar dat is niet terecht, want de heer Özdil legt hier open en bloot neer hoe groot zijn waardering is voor jongens en meiden die via het mbo vakman of -vrouw worden en aan de slag gaan. Ik ben het niet met u eens dat er een maatschappelijke blinde vlek zou zijn, want onze maatschappij zit vol met mbo'ers. Die zien dat echt zelf wel. Ik denk dat het hier wel vaak een blinde vlek is geweest, omdat mensen er onbekend mee kunnen zijn. Ik vind uw insteek heel mooi ...

De heer Özdil (GroenLinks):
Maar?

De heer Van der Molen (CDA):
Heel goed. Ik zou toch nog even op die titel willen ingaan. Mensen die hoogopgeleid zijn, proberen vaak zo veel mogelijk titels te stapelen. Dat is hun ding. Dat vinden ze belangrijk, terwijl een mbo'er denkt: ik ga echt niet naar school voor een titel; ik ga naar die school omdat ik achteraf een fantastische kast in elkaar kan zetten, de betimmering op een boot kan doen of schoonheidsspecialist kan zijn. Hoe hebben die studenten op uw plan gereageerd? Ik denk: waar doen we hun dan een plezier mee? Zij gaan echt die stap naar een roc niet maken omdat ze er na een aantal jaren met een titel uitkomen.

De heer Özdil (GroenLinks):
Collega Van der Molen heeft natuurlijk helemaal gelijk dat er ook in de politiek een blinde vlek is geweest. Daar ging mijn punt ook over. Die maatschappelijke blinde vlek zit inderdaad niet zozeer bij de vakmannen en -vrouwen zelf. De SER geeft zelf aan dat een van de belangrijkste oorzaken van de tekorten op de arbeidsmarkt aan vakvrouwen en -mannen te maken heeft met de lage waardering in Nederland voor het mbo, meer nog dan in andere landen. Dat was een van de conclusies van de SER en ook allerlei andere onderzoeksrapporten hebben dat laten zien.

Het tweede punt van collega Van der Molen is een terecht punt: hoe zit het met mbo-studenten zelf? Nadat GroenLinks dat voorstel heeft gelanceerd vlak voor het herfstreces, hebben wij een peiling laten doen onder 142 mbo-studenten, van wie 71% reageerde. SBS6 Hart van Nederland heeft onder 2.000 volwassenen en jongeren gepeild. Daar zag je trouwens dat mensen onder de 30 jaar overwegend positief waren over dit voorstel. Maar ik begrijp het punt van collega Van der Molen. Daarom ook mijn vraag aan de minister hoe ze van plan is om dit in gesprek met het hele veld te gaan regelen.

De heer Van der Molen (CDA):
Wij als CDA steunen u helemaal in dat pleidooi voor die waardering. Het klopt wel, want ik ken ook ouders die denken: mijn kind gaat naar het mbo, is er dan wat aan de hand? Daar hoef je niet over in te zitten, want dat wordt gewoon fantastisch. Dat ben ik met u eens. Maar ik zou u wel iets willen meegeven. Daarom zijn we als CDA kritisch op uw voorstel. In dit land ben je niet pas iemand als je iets voor of achter je naam kunt zetten. Je bent vooral iemand omdat je iets fantastisch kunt doen in de samenleving. Daar hoeft dus geen titel bij. Je bent gewoon steengoed in het vak dat je hebt geleerd. Dat op zich is al, zonder letters voor of achter je naam, onze waardering waard.

De heer Özdil (GroenLinks):
Afgelopen maandag heb ik een hele groep mbo-studenten uit het hele land over de vloer gehad hier in de Tweede Kamer. Allemaal gaven ze precies aan wat collega Van der Molen zegt. Ze zijn terecht heel trots op wat ze doen en kunnen. Maar tegelijkertijd geven ze aan dat ze het precies daarom oneerlijk vinden dat zij geen titel krijgen voor de studie die ze doen. Ze studeren gewoon. Ze studeren net zo veel of weinig als in het zogenaamde hoger onderwijs. Als het CDA zegt "nou, een titel maakt niet zo veel uit", dan ben ik het daar niet mee eens. Maar als het daarin volhardt, dan zou ik zeggen: als het niet zo veel uitmaakt, is er ook geen reden om niet voor mijn voorstel te zijn.

De voorzitter:
Gaat u verder.

De heer Özdil (GroenLinks):
Voorzitter. In algemene zin wil ik deze minister en ook dit kabinet bedanken, omdat ze echt doorpakken op erkenning van mbo-studenten. Namens mijn fractie alle complimenten richting deze D66-minister vanwege haar hart voor het mbo.

Maar over de volgende twee punten is mijn fractie minder tevreden, ten eerste de lumpsumkorting, een mooi woord voor extra bezuinigingen op het hoger onderwijs. Uit allerlei onderzoeken blijkt dat geen enkel hogeronderwijssysteem in de wereld zo efficiënt en doelmatig werkt als dat van ons land. In gewonemensentaal: wij zitten in Nederland al voor een dubbeltje op de eerste rang. De grote vraag is: ten koste van wat? Wat is de menselijke prijs die we betalen door van de hele wereld het meest voor een dubbeltje op de eerste rang te zitten? Enkele voorbeelden: 78% van het wetenschappelijk personeel werkt in de avonden en weekenden door in ons land. 63% heeft lichamelijke of psychische klachten door een hoge werkbelasting. Overspannenheid en burn-outs bij studenten, docenten en promovendi nemen hand over hand toe. Bedrijven zitten te springen om technisch personeel, maar de meeste technische universiteiten moeten studentenstops doen vanwege achterblijvende financiering. En ga zo maar door.

Voorzitter. De rek is er nu echt helemaal uit. En wat doet dit kabinet? Wat doet deze D66-minister? Ze wil dat het hoger onderwijs ook nog eens voor een stuiver op de eerste rang gaat zitten. GroenLinks roept de minister op om naar haar eigen onderwijsinstellingen, naar de studentenvakbonden en ook naar docenten en wetenschappers van onder andere WOinActie te luisteren, en in ieder geval deze lumpsumkorting, een bezuiniging van 19,5 miljoen euro, te schrappen. GroenLinks heeft een amendement ingediend, mede ondertekend door de PvdA en de SP, om dit te regelen. Wij hopen vurig op brede steun hiervoor in de Kamer.

Voorzitter, hogere leerlingen- en studentenaantallen dan geraamd gaan leiden tot nieuwe kortingen voor het onderwijs, omdat de ministers tegenvallers moeten dekken binnen de eigen begroting. Daarom vrezen wij voor nieuwe doelmatigheidskortingen wanneer ramingen opnieuw afwijken. Ik vraag de minister of zij kan garanderen dat onder haar bewind nieuwe kortingen als gevolg van hogere leerlingen- en studentenaantallen in de toekomst zullen uitblijven.

Voorzitter, tot slot. Dit kabinet wil de rente op studieleningen verhogen. Ik heb het wetsvoorstel wel twintig keer gelezen, op zoek naar een reden, een doel, een onderbouwing. Het enige argument dat Rutte III gebruikt, is het volgende. Ik citeer nu uit het voorstel van wet. "Het is wenselijk een wijziging aan te brengen in de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs ten behoeve van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën." In gewonemensentaal zegt dit kabinet: wij gaan studenten uitmelken.

Vervolgens hebben heel veel fracties schriftelijke vragen gesteld en is er een schriftelijk debat geweest om door te vragen op de onderbouwing van dat ene argument, namelijk de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. En die onderbouwing kwam er niet, want die is er niet. De minister schrijft zelf nota bene: "De regering is niet van mening dat het studiefinancieringsstelsel financieel onhoudbaar is. Wel ziet de regering ruimte om de financiële houdbaarheid van het stelsel te verbeteren." Het stelsel is dus niet onhoudbaar, maar toch moet de houdbaarheid verbeterd worden. Dat is raar. En, geeft de minister toe: "Hier liggen geen bevindingen van onafhankelijke partijen aan ten grondslag."

Voorzitter, dit alles is eigenlijk al erg genoeg, maar dit voorstel ondermijnt ook nog eens de doelen van het leenstelsel. Sociaal, eerlijk en betaalbaar, weet u nog, vraag ik de minister via de voorzitter. Nou, er is helemaal niks sociaals aan een hogere rente voor studieleningen. Bovendien had geen enkele partij in haar verkiezingsprogramma staan dat ze de rente op studieleningen wil verhogen vanwege de overheidsfinanciën. Zelfs de ChristenUnie niet. Dus, voorzitter, wat GroenLinks betreft is de inhoudelijke discussie over dit plan afgerond. De geplande verhoging van de studierente is niet onderbouwd, is niet democratisch, en zij ondermijnt het draagvlak voor het leenstelsel. Daarom wil ik de aanwezige Kamerleden verzoeken, ik denk na de interruptie van de heer Van Meenen, die ik bij de interruptiemicrofoon zie staan, om ...

De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter, even voor alle helderheid: GroenLinks is medearchitect van het leenstelsel. Een van de argumenten voor het leenstelsel was dat we niet meer heel veel geld zouden geven aan mensen die dat niet nodig hebben, maar dat we het vooral zouden geven aan de mensen die het wel nodig hebben. Daarom is bijvoorbeeld de aanvullende beurs verhoogd. En we hebben ook beloofd dat die rente heel laag zou blijven. Is de heer Özdil het, ondanks de hele grote woorden die hij nu kiest, met mij eens dat die tienjaarsrente op de staatsobligaties nog steeds ontzettend laag is? Is hij het met mij eens dat dit werkende mensen die een hoge opleiding hebben gedaan, later gemiddeld genomen een tientje in de maand zal kosten?

De heer Özdil (GroenLinks):
Collega Van Meenen van D66 zegt: zoals het er nu naar uitziet, zal die renteverhoging maar leiden tot een tientje per maand meer.

De heer Van Meenen (D66):
Nou, ik vraag of u dat met mij eens bent.

De heer Özdil (GroenLinks):
Nou ja, ik zou die vraag willen omdraaien. Als het echt kattenpis is, om het maar even zo samen te vatten, en als het toch niks oplevert, waarom gaat u mij dan niet steunen om dit voorstel van tafel te vegen? Een tweede punt is dat het over een periode van 35 jaar om minimaal €5.000 per student gaat. Dat is dus eigenlijk best wel veel geld.

De heer Van Meenen (D66):
Ja, zulke vergelijkingen ken ik. Dan zegt men: wist u dat u gemiddeld genomen vier maanden van uw leven op de wc zit? Dat is ook zoiets.

De heer Özdil (GroenLinks):
Die snappen we niet.

De heer Van Meenen (D66):
Ja, als je bijna niks voor je hele leven lang bij elkaar optelt, krijg je een heleboel.

De voorzitter:
Niemand snapt het voorbeeld dat u net noemde.

De heer Van Meenen (D66):
O, nee?

De heer Özdil (GroenLinks):
Kunt u het toelichten?

De voorzitter:
Ik zie allemaal verbaasde blikken om mij heen. Vertel.

De heer Van Meenen (D66):
Als je iets een paar minuten per dag je hele leven doet, dan is dat heel veel tijd. Als je een tientje in de maand moet betalen, dan is dat gewoon een tientje in de maand. Maar de woorden die de heer Özdil hier kiest, suggereren iets en dragen weer bij aan het creëren van weerstand tegen studeren. Daar maak ik me zorgen om, want dat is nou precies wat we niet wilden doen. Dus ik vraag de heer Özdil om zijn toon echt een beetje te matigen. Ik ben ook niet blij met die verhoging. Ik had die ook liever niet gezien.

De heer Özdil (GroenLinks):
O!

De heer Van Meenen (D66):
Daar ben ik heel eerlijk in. Ik ben tegen alles wat een verslechtering betekent en dit is een verslechtering. Laat daar geen misverstand over bestaan ...

De heer Özdil (GroenLinks):
U bent het dus eigenlijk met mij eens?

De heer Van Meenen (D66):
... maar het is een marginale verslechtering. Wat zegt u? Ik verstond het even niet.

De heer Özdil (GroenLinks):
U bent het dus met mij eens?

De heer Van Meenen (D66):
Ja, als u nu met een bedrag van meer dan 200 miljoen komt om dit even weg te poetsen, dan ben ik uw man. Ik ben benieuwd hoe u dat gaat doen. Maar dat is niet mijn probleem, voorzitter. Voor de helderheid ...

De voorzitter:
Maar wat is de vraag?

De heer Van Meenen (D66):
De heer Özdil kiest hier heel grote woorden en ik vraag hem om dat niet te doen, want dit is precies waardoor die kwetsbare groepen, die hij net nog titels wil gaan geven ... Dat is allemaal hartstikke leuk. Ik wou dat ik het zelf bedacht had. Dat is prima, maar ...

De voorzitter:
Helder, meneer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):
... dat zijn de mensen die schrikken van de woorden van de heer Özdil, terwijl als zij die hogere opleiding doen, dan kost ze het later een tientje in de maand.

De voorzitter:
Meneer Van Meenen, het woord is aan de heer Özdil.

De heer Özdil (GroenLinks):
Ik zal het als een compliment opvatten dat de heer Van Meenen hier suggereert dat mijn woorden studenten en potentiële studenten afschrikken. Wat zijn de feiten? De feiten zijn dat van meet af aan, sinds dit voorstel voor de renteverhoging van de studielening openbaar werd, alle studentenvakbonden aan de bel hebben getrokken. Zij zeiden "wij schrikken van dat voorstel", het voorstel waar de heer Van Meenen voor heeft getekend. Dus bedankt voor het compliment, maar het ligt volgens mij niet aan mijn woorden, maar aan dit slechte, asociale voorstel.

De heer Van Meenen (D66):
Ze schrikken van dat voorstel omdat de consequenties ervan, die marginale consequenties, niet voor het voetlicht gebracht worden, ook niet door de heer Özdil. Ik vraag hem om dat wel te doen. Hij schermt met het feit dat dit in geen enkel verkiezingsprogramma stond. Nee, dat klopt. Maar de halvering van het collegegeld stond ook in geen enkel verkiezingsprogramma. Is hij daar ook tegen?

De heer Özdil (GroenLinks):
Dit snap ik dus niet van collega Van Meenen. Toen de Miljoenennota vorig jaar bekend werd, was GroenLinks misschien wel de eerste partij die de sigaar uit eigen doos zag. De halvering van het collegegeld in het eerste jaar, waar de heer Van Meenen het over heeft, moet studenten 175 miljoen euro structureel opleveren. De renteverhoging op studieleningen moet op termijn 225 miljoen euro structureel opleveren in 2060. Wij hebben gezegd: dit is een sigaar uit eigen doos. Collega Van Meenen, de minister en alle coalitiepartijen — behalve collega Bruins; die was eerlijk — zeiden allemaal "nee, die twee hebben niks met elkaar te maken; u kunt ze niet aan elkaar linken". Maar u doet het toch. Dus, wat is het nou? Is het wel of geen sigaar uit eigen doos?

De heer Van Meenen (D66):
Nee, ik link ze niet op de manier waarop de heer Özdil dat doet. De heer Özdil zegt "dit is een slecht plan; het stond in geen enkel verkiezingsprogramma". Dat schijnt hier tegenwoordig heel belangrijk zijn. Je mag alleen maar dingen doen als ...

De heer Özdil (GroenLinks):
Democratie is belangrijk. Dat zou u moeten weten.

De heer Van Meenen (D66):
Ik heb de titels voor het mbo ook in geen enkel verkiezingsprogramma gelezen, dus is het een slecht plan en moeten we het nooit doen. Zo werkt het toch niet? Ik zeg: net als dat dit niet in elk verkiezingsprogramma stond, stond ook de halvering van het collegegeld niet in elk verkiezingsprogramma. Dus mijn vraag is: is de heer Özdil daar dan ook tegen?

De heer Özdil (GroenLinks):
Ik ben het niet eens met de stellingname van collega Van Meenen. In heel veel verkiezingsprogramma's staat de waardering voor het mbo heel expliciet en al heel lang vermeld. Een van de uitwerkingen van die waardering is wat ons betreft titulatuur. Een verlaging van het collegegeld stond in heel veel verkiezingsprogramma's, ook in die van ons. Dus het klopt niet wat u zegt.

De heer Azarkan (DENK):
Ik ben ook een voorstander van heel lage kosten voor het leenstelsel, maar ik wil toch het volgende vragen. U geeft aan dat landelijke vakbonden et cetera, al die groepen, zeggen dat het geen goed idee is en dat we het niet moeten doen. Maar het was nota bene uw eigen jongerenclub, DWARS, die, toen uw politiek leider aan het onderhandelen was, aangaf: dit moeten we niet willen, want we weten niet wat we straks moeten betalen. Toen heeft u ook niet geluisterd, dus GroenLinks heeft wel een beetje boter op zijn hoofd.

De heer Özdil (GroenLinks):
Volgens mij bedoelt collega Azarkan niet vorig jaar maar veel eerder, toen het studievoorschotstelsel werd ...

De heer Azarkan (DENK):
2014. In 2014 heeft u als een van de gedoogpartners meeonderhandeld tegen het advies van uw eigen jongerenclub. Je zou kunnen zeggen dat die clubs het het beste weten maar vaak niet mogen meepraten. Dan beslissen wij hier in Den Haag. Uw politiek leider besliste dat het anders werd. Die gaven toen ook aan dat we niet weten wat die rentelasten gaan worden in de toekomst. U bent eigenlijk een beetje in het pak genaaid!

De heer Özdil (GroenLinks):
Het studievoorschotstelsel oftewel het leenstelsel is destijds ingevoerd om het stelsel eerlijker en betaalbaar te maken en sociaal te houden. Een van die maatregelen is die aanvullende beurs. Die is dankzij ons omhooggegaan. Dat blijft een gift. Alleen hebben wij als GroenLinks daarna continu, altijd, elke keer als het kabinet-Rutte de sociale kanten van die afspraken probeerde te ondermijnen, voorstellen gedaan om het te verbeteren, om die doelen te behalen. Daar hebben wij niet altijd een meerderheid voor gehaald. Vandaar dat mijn punt nu is dat het draagvlak onder het leenstelsel verdwijnt als je ook nog eens de rente gaat verhogen. Ik strijd voor dat sociale aspect dat we toen hebben afgesproken.

De heer Azarkan (DENK):
Maar dat mag geen verrassing zijn, want u stelde toen een viertal eisen om mee te kunnen doen, om te gedogen. Dat heeft u inmiddels weer uit handen gegeven, want een van de eisen betrof inderdaad de betaalbaarheid. Een andere eis ging over hogere kwaliteit. En nou zegt de voorzitter van de koepel van universiteiten: die kwaliteitsimpuls zien we helemaal niet. Dus ook op dat punt krijgt u niet waar u mee ingestemd heeft, terwijl anderen zeiden: dat moet u niet doen! Dus u heeft toen ook niet geluisterd. Ik steun uw pleidooi om die kosten laag te houden voor studenten, om duidelijkheid te geven, maar u was er wel bij en u heeft zich een beetje in het pak laten naaien.

De heer Özdil (GroenLinks):
Dat laatste punt van collega Azarkan klopt niet. Wij hebben toen kwaliteitsafspraken gemaakt. Wij hebben afspraken gemaakt over voorinvesteringen voor die generatie studenten die nog niet konden genieten van het geld dat vrijkwam door de afschaffing van de basisbeurs. Collega Azarkan heeft wel gelijk dat vorig jaar bleek dat die voorinvesteringen niet zijn gedaan. De Algemene Rekenkamer was daar heel helder over. Toen heb ik samen met andere collega's hier harde debatten gevoerd, onder andere met de minister.

De heer Azarkan (DENK):
Maar u weet dan toch ...

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Azarkan (DENK):
Op een tweetal punten houdt het kabinet zijn woord niet omdat het anders uitkomt, maar nogmaals, dat kan geen verrassing zijn. U bent op dit moment niet echt meer nodig voor een meerderheid. Dus we kunnen nu achteraf iets proberen te repareren, maar u had het kunnen voorkomen!

De heer Özdil (GroenLinks):
Ik ben iets minder cynisch ingesteld dan collega Azarkan. Ik ga er normaal gesproken van uit dat, als je afspraken maakt, die afspraken ook worden nagekomen.

De heer Futselaar (SP):
Ik zal de verleiding weerstaan om net als anderen de heer Özdil te kwellen met de gevolgen van Jesse Klavers leenstelsel. Ik zal ingaan op de woorden van de heer Van Meenen. Ik vond het heel curieus dat hij de heer Özdil hier beschuldigt door te zeggen: u ontmoedigt mensen om te gaan studeren met die woorden. Maar als je mensen wilt ontmoedigen om te gaan studeren, dan moet je het vooral duurder maken. Om tegen degene die daarop wijst, te zeggen "ja, maar u bent mensen aan het ontmoedigen door daarop te wijzen" is wel echt de omgekeerde wereld.

Het laatste wat ik de heer Özdil zou willen vragen is of hij het met mij eens is dat dekking vragen voor een voorstel dat in 2060 geld moet opleveren, vrij absurd is omdat je geen enkel idee kunt hebben over de inkomsten in 2060. Wellicht kan de heer Özdil een belasting op kernfusie noemen of op ruimtetoerisme. Of misschien kunnen we met z'n allen wat meer betalen als we door ondergelopen Amsterdam gaan varen tegen die tijd.

De heer Özdil (GroenLinks):
Collega Futselaar wijst op wat volgens Rutte III het doel is van deze renteverhoging. In 2060 moet die structureel 225 miljoen opleveren. Collega Futselaar heeft hier hele goede vragen over gesteld in het schriftelijk overleg. Ik ben niet zo goed in rekenen, maar als ik het mij goed herinner, vroeg hij: wat is dat teruggerekend vanaf 2018, in diezelfde periode? Hebben wij dat toen ook kunnen voorspellen? Ik ben niet eens met collega Futselaar dat dit hele gedoe van in 2060 weten hoeveel het oplevert, vrij absurd is. Ik zou zeggen: het is ontzettend absurd.

De voorzitter:
Meneer Van Meenen, bent u een vraag vergeten?

De heer Van Meenen (D66):
Nee voorzitter, een feit.

De voorzitter:
Vertel.

De heer Van Meenen (D66):
Ik liet me even meeslepen in de gedachte dat die verhoging van de rente niet in de verkiezingsprogramma's stond. Dat is ook wel zo, maar volgens Keuzes in Kaart staat het wel degelijk in de programma's van twee coalitiepartijen. Bij het CDA staat een verhoging van de vijf- naar de tienjaarstrente en bij de ChristenUnie van de vijf- naar de vijftienjaarsrente. Dus u moet toch die verkiezingsprogramma's een beetje beter lezen.

De voorzitter:
Dan heeft u uw punt gemaakt, meneer Van Meenen.

De heer Özdil (GroenLinks):
Daar wil ik wel op reageren, voorzitter. Collega Van Meenen moet de verkiezingsprogramma's beter lezen, want ik zei daarnet in mijn inbreng: in geen enkel verkiezingsprogramma staat "om deze reden". Ik bedoel: de reden die het kabinet aangeeft, namelijk de overheidsfinanciën. In de memorie van toelichting staat letterlijk: "Het doel van de renteverhoging is niet om bovenmatig lenen tegen te gaan. Het doel is de verbetering van de houdbaarheid van overheidsfinanciën." In het ChristenUniepartijprogramma staat daarentegen: "Het is onwenselijk dat jonge mensen na hun studie met een stapeling van schulden de arbeidsmarkt betreden. Daarom gaan wij de rente verhogen." Dat is een heel andere reden. De regering zegt: dat is niet de reden waarom wij het doen. Dus ik zou zeggen: leest uzelf de programma's iets beter. In de memorie van toelichting staat letterlijk: het doel van de renteverhoging is niet om bovenmatig lenen tegen te gaan; het doel is de verbetering van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. In het programma van de ChristenUnie staat daarentegen: het is onwenselijk dat jonge mensen na hun studie met een stapeling van schulden de arbeidsmarkt betreden; daarom gaan we de rente verhogen. Dat is een heel andere reden. De regering zegt: dat is niet de reden waarom we het doen. Dus ik zou zeggen: leest u zelf de programma's iets beter.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Van Meenen (D66):
Maar moet ik daaruit opmaken dat, als de volgens de heer Özdil goede reden in het wetsvoorstel had gestaan, het dan oké was geweest?

De heer Özdil (GroenLinks):
Nee, dat is niet mijn punt. Mijn punt gaat over democratie.

De voorzitter:
Dan stel ik voor dat u verdergaat.

De heer Özdil (GroenLinks):
Wat GroenLinks betreft is de inhoudelijke discussie over dit plan afgerond, na alle schriftelijke inbrengen, alle schriftelijke debatten. De geplande verhoging van de studierente is niet onderbouwd, is niet democratisch en ondermijnt het draagvlak voor het leenstelsel. Daarom wil ik de aanwezige Kamerleden vriendelijk verzoeken om collegiaal verlof te geven volgens artikel 66, lid 2 van het Reglement van Orde, zodat ik nu in eerste termijn een motie kan indienen, medeondertekend door de collega's Van den Hul, Futselaar, Beertema, Van Raan en Azarkan, om dit asociale plan van tafel te vegen.

De voorzitter:
Om een motie in eerste termijn te kunnen indienen, moet er een meerderheid zijn. Als die er niet is, moet u de motie in tweede termijn indienen.

De heer Van der Molen (CDA):
Voorzitter. Deze vreemde figuur zal wel bedoeld zijn om nog eens een paar dikke strepen onder dit punt te zetten. Maar we zitten hier donderdag weer, stemmen doen we toch pas volgende week en indienen in tweede termijn is eigenlijk normaal. Het geeft geen enkele tijdwinst, dus ik zou er niet mee willen instemmen.

De heer Van Meenen (D66):
Daar sluit ik me bij aan.

Mevrouw Tielen (VVD):
Ik ben dol op creativiteit en democratie, maar ik geef geen steun aan dit voorstel van meneer Özdil.

De heer Bruins (ChristenUnie):
De motie is een zorgvuldig instrument dat je inzet als je niet tevreden bent met de beantwoording en iets probeert te bereiken, maar in eerste termijn vind ik het een rare stijlfiguur.

De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Op het gevaar af dat de SGP verdacht wordt van heulen met de coalitie is mij toch niet duidelijk wat de toegevoegde waarde van het indienen in de eerste termijn is. Ik steun het dus niet.

De heer Beertema (PVV):
Ik steun het wel, voorzitter.

De heer Futselaar (SP):
Ik sluit mij aan bij de heer Beertema.

De heer Azarkan (DENK):
Voorzitter, ook onze steun, voor zover het nog iets uitmaakt.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dat doet het niet; we kunnen tellen. Maar ik zou het zeker ook willen steunen.

De voorzitter:
Dan heeft u geen meerderheid, meneer Özdil. Heeft de heer Van Meenen er iets over gezegd? Ja. Hij was er ook niet voor. Dan bewaart u de motie voor de tweede termijn.

De heer Özdil (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Ik vind het wel jammer. Ik verzoek de collega's om verlof. Dat is toegestaan volgens het Reglement van Orde. Dan gaan we de motie donderdag indienen.

De voorzitter:
Bent u klaar? Of bent u aan het afronden? Gaat u verder.

De heer Özdil (GroenLinks):
Voorzitter. Ik eindig met een oproep aan de regeringspartijen. De doelen van het leenstelsel zijn een eerlijk, betaalbaar en sociaal systeem. GroenLinks staat nog steeds pal voor die doelen, maar de kabinetten-Rutte hebben in de afgelopen jaren op allerlei manieren het sociale element eruit gehaald. De beloftes van de studievoorschotmiddelen zijn bijvoorbeeld niet ingelost, en de aanvullende beurs stagneert en blijft karig. Het geld dat onderwijsinstellingen per student krijgen, blijft dalen. Daardoor is het draagvlak in de samenleving voor het leenstelsel zeer laag. Daarom wil ik de regeringspartijen meegeven dat, als ze ook nog zonder onderbouwing de rente op studieleningen verhogen, dat draagvlak helemaal dreigt te verdwijnen.

Dank u.

De heer Azarkan (DENK):
Toch nog een laatste punt als het gaat om eerlijk, sociaal en rechtvaardig. Het heeft mij altijd wel beziggehouden dat er weinig aandacht was voor het risico dat mensen uit armere gezinnen niet zouden gaan studeren. Dat heeft niet zozeer te maken met de rationele overwegingen eromheen: je betaalt een lage rente, het is eerlijker et cetera. Maar er is gewoon ook een groep Nederlanders die geen schuld wil opbouwen. Het CBS heeft becijferd dat 9% minder mensen uit gezinnen met lagere inkomens gaan studeren. Ik heb u daar niet over gehoord.

De heer Özdil (GroenLinks):
Collega Azarkan snijdt een terecht punt aan. Hij had me er wel over kunnen horen, want we hebben over dit punt heel veel debatten gevoerd. Inderdaad blijkt uit allerlei onderzoeken dat eerstegeneratiestudenten, zelfs los van etnische afkomst, steeds meer belemmeringen ondervinden in doorstroming, met name van het mbo naar het hbo. Maar wat ik net al zei, wil ik nog een keer herhalen tegen collega Azarkan. De afspraak die wij destijds maakten, was juist ook bedoeld om deze groep studenten en mensen te bevoordelen. Daarom is de aanvullende beurs een beurs gebleven, een gift. Die is niet zo hoog geworden als wij zouden willen.

De heer Azarkan (DENK):
Nee, maar dan begrijpen we elkaar. Ik begrijp de zoektocht naar een ander stelsel, dat eerlijk en sociaal rechtvaardig is. Dat is een goede intentie, maar we weten ook dat de weg naar de hel geplaveid is met goede intenties. Soms pakt het dus echt anders uit. In dit geval vind ik het erg zuur dat met name die ongelijkheid verhoogd wordt, omdat van de mensen uit die lagere sociale klassen en armere gezinnen 9% minder gaat studeren. Ik vind dat jammer.

De heer Özdil (GroenLinks):
Het is heel een waardevol gezegde: de weg naar de hel is geplaveid met goede intenties. Dat onderschrijf ik. Ik denk alleen niet dat er een gezegde bestaat dat zegt: de weg naar de hel is geplaveid met goede afspraken. Nogmaals, ik ben iets minder cynisch ingesteld dan u.

De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Westerveld namens GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Mijn bijdrage zal vooral gaan over het primair en voortgezet onderwijs.

"Nederland staat aan de vooravond van een dramatisch kwantitatief tekort aan kwalitatief goede leraren. Het tekort was voorspelbaar. Veel initiatieven zijn de afgelopen vijftien jaar genomen om het tij te keren. Dat is helaas niet gelukt." Dit citaat is treffend voor de huidige stand van zaken, maar het is eigenlijk afkomstig uit het rapport LeerKracht!, dat Alexander Rinnooy Kan schreef in 2007. Ik had het vorig jaar ook al over dit rapport. De adviezen waren toen namelijk actueel en ze zijn dat nog steeds. Ook het voorwoord van toenmalig onderwijsminister Plasterk in het actieplan had geschreven kunnen worden door de huidige onderwijsministers. Ik citeer: "Met het dreigende lerarentekort komt er een enorm probleem op ons af. Daarom is het belangrijk dat we meteen actie ondernemen. We hebben geen dag te verliezen." We verloren inderdaad geen dag, voorzitter, we verloren elf jaar. Het lerarentekort is niet even uit de lucht komen vallen. We zagen het al van mijlenver aankomen en we zijn er genoeg voor gewaarschuwd door Alexander Rinnooy Kan en door verschillende vakorganisaties en leraren.

Ik ben blij met de investeringen die dit kabinet doet, maar GroenLinks vindt ook dat er in het regeerakkoord te weinig staat en dat er door de collega's hier te vaak wordt gewezen naar het regeerakkoord om maar niets extra's te hoeven doen, terwijl dat wel zo hard nodig is. Vrijwel alle voorstellen van de oppositie worden weggestemd, omdat de coalitie te vaak confetti en applaus verwacht. Bijvoorbeeld onze voorstellen om de loonkloof te dichten, om de werkdruk aan te pakken of afspraken te maken over onderwijsgeld dat weglekt naar headhunters en uitzendbureaus — ik kan nog wel even doorgaan — hebben het allemaal niet gehaald. Dat vind ik vervelend, maar de echte verliezer is natuurlijk het onderwijs zelf, hoewel het de laatste tijd ook vaak gebeurt dat coalitiewoordvoerders eerst tegen onze plannen stemmen om vervolgens na een tijdje een eigen voorstel te doen dat er verdacht veel op lijkt. Dat mag natuurlijk en ik ben blij dat het dan alsnog wordt geregeld, maar het vertraagt de boel wel.

Voorzitter, het is zaak om meer leraren te werven en ook te behouden. Daarom heb ik me al vaker hard gemaakt voor het inzetten van de stille reserve. Als we maar een deel van die mensen terug kunnen krijgen in het onderwijs, is een belangrijke stap gezet. Er zijn bijvoorbeeld al 31.000 mensen met een bevoegdheid om te werken in het primair onderwijs. Als we daar het mbo en het voortgezet onderwijs bij optellen, komen we uit op een aantal van 51.000 mensen, mensen die allemaal een diploma hebben en voor de klas zouden kunnen staan. In principe zegt twee derde dat ze best wel weer voor de klas zouden willen. Als we een deel van die mensen terug kunnen krijgen, zou daarmee het lerarentekort in één klap opgelost zijn. Ik zou de minister willen vragen wat zijn concrete plannen op de korte termijn zijn om die mensen aan te spreken, aan te schrijven en te kijken of een deel van hen weer terug dat onderwijs in gaat.

Dan mensen die na een carrière elders het onderwijs ingaan, de zijinstromers. Steeds meer scholen maken gebruik van de subsidie voor zijinstromers. Scholen kunnen zelf een aanvraag doen van maximaal €20.000 en dat bedrag kan worden gebruikt om iemand te begeleiden en op te leiden. Die subsidie geldt nu voor het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het mbo. We hebben het in de Kamer vaker daarover gehad. Ik zou willen voorstellen om die subsidie ook in te zetten voor conciërges. Zij kunnen leraren ontlasten door praktische zaken over te nemen. We hebben vandaag een amendement naar de Kamer gestuurd waarin we voorstellen om 2 miljoen vrij te maken en in te zetten voor die zijinstroomsubsidie voor conciërges. Als we aansluiten bij de huidige regeling, zouden minimaal 100 scholen daarvan gebruik kunnen maken. Ik ben benieuwd of de minister daarop wil reageren en of hij eens kan inventariseren of er voldoende opleidingsaanbod is voor conciërges. Zo kunnen scholen die graag een paar extra handen willen, een aanvraag doen en kunnen we ook iets doen aan de enorme werkdruk in het onderwijs. Het is ook juist een baan waarmee we ook mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt wellicht zouden kunnen helpen, bijvoorbeeld een man of vrouw die in de bouw heeft gewerkt, ouder dan 50 is en een kapotte rug heeft, maar die wel heel handig is en dus goed zou kunnen helpen op scholen. Het lijkt ons ook een mooie manier voor het kabinet om zich aan de inmiddels ingetrokken belofte te houden om 25.000 mensen met een arbeidsbeperking aan een baan te helpen. Kortom, voor iedereen winst dus. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister.

Voorzitter. Dan het passend onderwijs, want vooral de leerlingen die de meeste aandacht nodig hebben, zijn de dupe van overvolle klassen en leraren met een burn-out. We weten ook dat veel leraren passend onderwijs zien als een van de redenen van de hoge werkdruk.

De heer Beertema (PVV):
Nog even terug naar het gedeelte over het lerarentekort. Mevrouw Westerveld noemt weer een groot aantal — ook nieuwe — ideeën om mensen te verleiden het onderwijs in te gaan. Die klinken allemaal hartstikke sympathiek. We moeten natuurlijk nog maar afwachten hoe dat kan. Ze zei wel iets interessants. Meneer Rinnooy Kan, overigens niet een hele grote vriend van mij en van mijn partij, heeft natuurlijk toen al de vinger op de zere plek gelegd. Ik heb in mijn bijdrage aangegeven wat volgens mij de redenen zijn waarom die mensen gillend uit het onderwijs zijn weggelopen. Het was precies in die tijd dat die schaalvergrotingen kwamen, dat de mannen in pakken, de "stropdassen", de scholen binnenkwamen en gingen vertellen hoe het allemaal moest: dat al die leraren achterhaald waren en dat zij — hoe noem je het ook alweer? — voortgangsmanagers en coaches moesten gaan worden. Is mevrouw Westerveld het met mij eens dat dat inderdaad de waterscheiding is geweest?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik gebruik wel iets andere woorden dan de heer Beertema, maar ik kan me voor een deel vinden in zijn betoog, waarin hij zegt dat we het vak eigenlijk van de leraar hebben afgenomen en dat we er eigenlijk voor hebben gezorgd dat de leraar niet meer iemand is die zelf bepaalt wat er in de klas wordt gedaan en die in de klas lessen geeft. Voor een heel groot deel hebben we de verantwoordelijkheid weggenomen en bij bestuurders gelegd. Daaruit is ook die schaalvergroting ontstaan. Die kritiek deel ik met de heer Beertema.

De heer Beertema (PVV):
Dat vind ik hartstikke mooi, maar bijvoorbeeld die vreselijke vernieuwers van curriculum.nu zijn allemaal weer dezelfde mensen van de tweede fase. Het zijn altijd de usual suspects: dat zijn die mannen in pakken of vrouwen in mantelpakjes en op pumps. Het zijn altijd dezelfde mensen die weer naar boven komen drijven. Ik vraag mevrouw Westerveld: bent u het ermee eens dat daar nou eens echt naar wordt gekeken om dat er nou eens uit te gooien en om de leraar volgens een methode van directe instructie gewoon weer in ere te herstellen?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik vind die stap wel heel snel gemaakt, want juist bij curriculum.nu worden leraren en lerarenteams aan de slag gezet om te kijken naar een nieuw curriculum. Ze zijn nog niet klaar. Ze zijn onderweg. Ik ken de kritiek van de heer Beertema en er zijn meer mensen in de Kamer met dezelfde of soortgelijke kritiek, maar ik vind het wel heel erg vroeg om te zeggen: jullie zijn een tijdje onderweg en wij stoppen met die ontwikkeling. Ik ben het dus ook niet met de heer Beertema eens dat het diezelfde mannen in pak en vrouwen op pumps zijn die dit organiseren. Volgens mij is curriculum.nu een voorbeeld van mensen uit het onderwijs zelf die daar met elkaar over nadenken en we moeten nog zien wat de uitkomsten zijn. Ik ben daar niet bij voorbaat positief over, want ik ken de uitkomsten nog niet.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Beertema (PVV):
Ik voorspel u, mevrouw Westerveld, dat dit dezelfde stammenstrijd wordt die we in het onderwijs met ieder project zien. Het wordt niks, het bloedt dood en er zijn heel veel energie en heel veel geld verloren gegaan.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik snap de opmerking van de heer Beertema, maar als we de uitkomst hebben, zullen we daar zeker kritisch naar kijken. Ik ga daar bij voorbaat nog geen oordeel over geven.

Voorzitter. Ik was gebleven bij passend onderwijs. Ik gaf aan dat veel leraren passend onderwijs zien als een van de redenen voor de hoge werkdruk. Ik vraag de ministers of het er ook niet mee te maken heeft dat de overheid bij de invoering van passend onderwijs besloten heeft om een extra managementlaag in te voeren. Er is namelijk gekozen om het geld voor de zorgleerlingen niet direct over de scholen te verdelen, maar bij wet een samenwerkingsverband in te stellen. Of eigenlijk zijn het 152 samenwerkingsverbanden verdeeld over het hele land. Die hebben allemaal weer een eigen bestuur, een eigen bureau en een eigen raad van toezicht.

Gisteren werd ook duidelijk dat deze samenwerkingsverbanden inmiddels gezamenlijk 238 miljoen op de plank hebben liggen. Dat bleek uit een onderzoek van de Algemene Onderwijsbond. Dat is 238 miljoen die naar kinderen zou moeten gaan en niet naar een bankrekening. Ik zou de minister willen vragen hoe het kan dat de bankrekening van de samenwerkingsverbanden stijgt, maar bijvoorbeeld het aantal thuiszitters ook. En wat gaat de minister doen om te zorgen dat dit geld naar de klassen, naar de kinderen en naar de leraren gaat, kortom naar de mensen die het nodig hebben en die in het onderwijs werken?

Voorzitter. De mensen die werken voor het samenwerkingsverband zijn ongetwijfeld mensen met hart voor onderwijs. Maar ik zou de minister wel willen vragen wat er zou gebeuren als we het aan scholen zelf zouden laten om te kiezen hoe ze willen samenwerken. We schrappen dan in ieder geval een hoop verplichte bureaucratie en we laten scholen vrij in hoe ze willen zorgen dat kinderen het juiste onderwijs krijgen. Zou de minister eens willen onderzoeken of de wettelijke verplichting van het hebben van een samenwerkingsverband kan worden weggehaald? Zou hij willen meedenken over de vraag wat er zou gebeuren als we afstappen van de samenwerkingsverbanden?

Voorzitter. Het is duidelijk dat we meer moeten doen om juist kwetsbare kinderen te helpen. GroenLinks heeft al eerder aangedrongen op een debat met de minister van Onderwijs én de minister van Zorg, want er gaat te veel mis in de praktijk. Ook kinderen met een extra zorgbehoefte hebben onderwijs nodig, en sommige kinderen hebben op school extra zorg nodig. Ik vraag de ministers waarom wij de brief nog niet hebben ontvangen, die al in het voorjaar is beloofd. Wanneer kunnen we dus eindelijk in debat met beide ministers en kunnen we verder praten over dit belangrijke onderwerp?

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik wil heel even terug naar de samenwerkingsverbanden, want dat ging even heel snel: samenwerkingsverbanden afschaffen of bekijken wat er gaat gebeuren als we die niet meer zouden hebben of als scholen zelf zouden moeten kiezen. Beoogt mevrouw Westerveld dat we dan de situatie krijgen zoals die vroeger was, toen er geen samenwerkingsverbanden waren? Of moet er iets voor in de plaats komen? Ik ben even op zoek, hè. Ik vind het een interessante suggestie en misschien kunnen we elkaar daarin ergens vinden, maar ze hebben op bepaalde plekken in Nederland een belangrijke rol. Op sommige plekken werken ze minder goed, maar we moeten wel een situatie houden waarin de kinderen geholpen worden.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik snap de vraag van de heer Heerema heel goed. Om het even duidelijk te maken: wij willen niet terug naar de situatie van voor het passend onderwijs. Wij vinden het uitgangspunt goed dat kinderen, ook als ze een extra zorgbehoefte of een leerachterstand hebben, zo veel mogelijk meegaan in reguliere klassen op gewone scholen. Maar we zien vijf jaar na de invoering van passend onderwijs wel dat er veel geld op de plank blijft liggen. En we zien dus dat er is gekozen om behalve schoolbesturen en koepels van schoolbesturen ook nog een extra samenwerkingsverband — de naam zegt het al — in te stellen van samenwerkende scholen. Wij denken dat dat misschien ook een fout is geweest bij het ontwerpen van het stelsel. Op sommige plekken gaat dat heel goed. Daar moeten ze vooral zo doorgaan. Op sommige plekken in het land horen wij ook van mensen dat ze graag op een andere manier willen samenwerken. Wij vragen de minister dan ook of we die wettelijke verplichting kunnen schrappen, waarmee we wellicht ook een hele hoop bureaucratie schrappen, zodat we scholen vrijer laten en zodat we in ieder geval zorgen dat heel veel besturen en toezichthouders uit het onderwijs gehaald kunnen worden. Hopelijk kan geld daardoor sneller naar de scholen zelf gaan.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Moet ik het me zo voorstellen dat bestaande besturen zonder dat ze verder samenwerken met anderen een deel van de middelen voor passend onderwijs ter beschikking krijgen? Is dat de vorm die ik me moet voorstellen?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik kan me voorstellen dat we het geld voor een deel direct naar de scholen overmaken. Dat gaat nu vaak via een samenwerkingsverband. Op sommige plekken sluizen ze het geld ook meteen door naar de scholen. Je hebt samenwerkingsverbanden die een heel bureau hebben en je hebt samenwerkingsverbanden die wat kleiner zijn ingericht; die sluizen het geld meteen door. We kunnen ons voorstellen dat het geld direct naar de scholen gaat. We kunnen ons ook voorstellen dat wél samenwerkende schoolbesturen zeggen: wij zoeken een manier om samen te werken, bijvoorbeeld via een constructie van een samenwerkingsverband. Dat lijken me allemaal prima mogelijkheden.

De voorzitter:
Gaat u verder.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter. Ik was gebleven bij de onderwijszorgbrief die we nog niet hebben ontvangen. Ik zou de minister willen vragen om samen met zijn collega voor jeugdzorg te kijken naar onderwijs aan kinderen die in een jeugdzorginstelling zitten. Ik ben in de Kamer voor GroenLinks ook woordvoerder jeugdzorg, dus ik ga veel naar die instellingen. Ik hoor daar van de kinderen zelf dat ze vaak niet het juiste onderwijs krijgen omdat het niet beschikbaar is in de instelling. Ik zou de minister willen vragen daarop in te gaan.

Dan ga ik door naar onderwijsachterstanden. We weten dat het voor leerkrachten uitdagender is om les te geven aan kinderen met een onderwijsachterstand. Het lerarentekort slaat extra hard neer op scholen met deze leerlingen. In de afgelopen vijf jaar hebben scholen 100 miljoen minder gekregen. Dit kabinet zegt: wij investeren in onderwijsachterstandenbeleid. Dat klopt, met 15 miljoen. Maar als je 100 miljoen weghaalt en er weer 15 miljoen bij doet, heb je niet te maken met een investering, maar is het nog steeds een bezuiniging. Mijn vraag aan de minister is dan ook hoe hij deze scholen met deze leerlingenpopulatie toch tegemoet kan komen, want de nood op deze scholen is echt hoog.

Voorzitter. De onderwijsinspectie wijst jaar in, jaar uit op de kansenongelijkheid in het onderwijs. Achterstanden ontstaan vaak al in de eerste vier jaar. Wetenschappelijk bewijs stapelt zich op dat juist de eerste vier jaren cruciaal zijn voor de rest van het leven. Onderwijskundigen en neurowetenschappers wijzen ons op de enorme ontwikkeling die het brein in deze periode doormaakt. Vandaar dat GroenLinks met een aantal andere partijen al eerder heeft gepleit voor een basisvoorziening voor jonge kinderen, zodat alle kinderen gelijke kansen krijgen. In een eerder debat hierover schoof de minister de verantwoordelijkheid door naar gemeenten. De minister zei dat ze zelf de doelgroep kunnen bepalen en dat gemeenten maatregelen kunnen nemen om segregatie tegen te gaan. Maar als we kijken naar de feiten, dan zien we dat in grote gemeenten met veel kinderen met een risico op een onderwijsachterstand, de voorscholen leeglopen. Als we kijken naar bijvoorbeeld Amsterdam en Rotterdam, dan zien we dat het daar niet goed gaat. Wie is hier nou degene die moet zorgen voor gelijke kansen voor ieder kind? Dat is toch deze minister? Bovendien horen we ook dat rijksbeleid gemeenten vaak in de weg zit. Volgens de huidige wet is een gemeentelijke tegemoetkoming voor voorschoolse educatie voor werkende ouders niet mogelijk, ook niet als die werkende ouders een laag inkomen hebben. Gemeenten die dat willen, kunnen dus niet in alle gevallen passende maatregelen nemen. Ik wil de minister vragen om met zijn collega van SZW een wetswijziging mogelijk te maken, zodat gemeenten echt kunnen werken aan het tegengaan van de tweedeling. Ik zag dat we ongeveer een kwartier voordat dit debat begon de antwoorden op onze schriftelijke vragen kregen, maar die heb ik helaas nog niet kunnen lezen.

Voorzitter, ik sluit bijna af. Ik heb nog een paar wat kortere punten. We krijgen bijvoorbeeld regelmatig berichten van organisaties die om subsidie vragen omdat ze nuttige dingen doen. Iedere keer denk ik dan: jullie hebben gelijk en jullie zouden best subsidie kunnen krijgen. Maar ik denk toch dat het verstandig is om te voorkomen dat clubs die ons toevallig weten te vinden, een pot met geld krijgen en andere niet. Als ik naar de begroting en het beleid kijk, maak ik daar niet heel veel uit op. Ik zou de ministers willen vragen of ze iets meer kunnen vertellen over het beleid. Is er een overzicht van welke organisaties waarom subsidie krijgen en waarop die bedragen zijn gebaseerd?

Voorzitter. Mede namens mijn collega Özütok wil ik ook een paar vragen stellen over het emancipatiebeleid omdat dat ook in de portefeuille zit van de minister van Onderwijs. Het valt op dat er in het onderwijs weinig diversiteit is in bijvoorbeeld besturen en onder toezichthouders. Vijf jaar geleden bracht de VO-raad een eigen rapport uit, waarin werd geconstateerd dat de mensen die voor de klas staan grotendeels vrouw zijn en de mensen in het bestuursgebouw grotendeels man. Ik zou aan de minister willen vragen of we meer zicht hebben op hoe het nu staat met deze verhouding. Ik kon namelijk geen nieuwere cijfers vinden. Zou de minister een breder onderzoek willen doen naar diversiteit in het onderwijs en bij besturen en onder toezichthouders?

Voorzitter. Emancipatie is natuurlijk een veel breder onderwerp. Het gaat over de gelijke positie voor vrouwen en mannen, maar het gaat ook over #MeToo, lhbti-acceptatie en gelijke rechten ondanks je seksuele voorkeur of je sekse. Bijna alle partijen in de Tweede Kamer hebben het Regenboog Stembusakkoord ondertekend. Maar met de uitvoering lijkt het nog niet erg op te schieten. GroenLinks zou graag willen weten wat de stand van zaken is per onderwerp uit het stembusakkoord. Wanneer stuurt de minister de nodige wetsvoorstellen naar de Kamer? Zouden we een tijdpad per maatregel kunnen krijgen?

Voorzitter. Ik sluit af. Iedereen in Nederland verdient een gelijke behandeling en gelijke kansen. Het onderwijs is bij uitstek de plek waar we kinderen al op jonge leeftijd gelijk moeten behandelen. Collega Kwint en ik hebben daarom een initiatiefwet geschreven waarin we regelen dat kinderen nooit buitengesloten mogen worden van schoolactiviteiten. Die is vandaag naar de Kamer gestuurd. Maar er moet natuurlijk nog veel meer gebeuren. Onze leraren werken zich nu letterlijk en figuurlijk kapot om onze kinderen alle kansen te geven. Ik hoop van harte dat ook de coalitiepartijen hier naar de feiten kijken en zien dat er onvoldoende wordt geïnvesteerd, dat de kansenongelijkheid groeit en dat leraren gewoon opbranden. En ik wacht nog steeds op de uitgestoken hand van de coalitie.

Ik zou willen afsluiten met een oproep aan beide ministers om eens langs te gaan bij hun collega van Financiën en misschien ook bij de minister-president, ook omdat we een paar weken geleden hoorden dat er 2 miljard te verdelen is. Ik zou de ministers willen vragen of zij hun uiterste best willen doen om in ieder geval het onderwijs te laten meedelen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Mevrouw Westerveld van GroenLinks vraagt ons om bij de feiten te blijven. Ik heb een staatje voor mij waarin staat dat het startsalaris L10 in het basisonderwijs sinds 1 september 2018 €2.563 is. Het startsalaris in het voortgezet onderwijs, LB, is €2.662. Dat is een bruto verschil van €99. Dat is een feit. U noemde dat een "kloof". Het verschil is ongeveer €45 netto. Vindt u dat met deze feiten nog steeds een kloof?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik heb de precieze cijfers niet voor me; u wel. Er zijn natuurlijk verschillende schalen die je op verschillende manieren met elkaar kunt vergelijken. Er zit gewoon een groot verschil tussen de salarissen van leraren in het basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Dat zit hem vooral in het eindsalaris. Het startsalaris is volgens mij modaal of bovenmodaal. Dat is feitelijk gewoon goed. Bij L11 is het €2.639. LC in het vo is €2.679. Dat is een bruto verschil van maar €40. Ik heb er dus wat moeite mee dat u dit een "kloof" blijft noemen. Ik voelde wel mee met bijvoorbeeld mijn collega van het CDA, de heer Rog, die het gewoon een verschil noemt. Want met deze feiten kunt u toch niet blijven zeggen dat het een kloof is?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik zal hier in de tweede termijn even op terugkomen. Dan zal ik zelf ook de precieze cijfers erbij pakken, want die heb ik nu niet voor me liggen. Wij blijven het tot die tijd een "kloof" noemen, omdat er verschil is in salarissen.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Westerveld. Ik wil eigenlijk voorstellen om nu te schorsen tot 20.30 uur.

De vergadering wordt van 19.33 uur tot 20.30 uur geschorst.

De voorzitter:
We gaan verder met de behandeling van de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ik geef de heer Rog namens het CDA het woord. Ik heb het aantal interrupties niet beperkt, maar ik hoop dat jullie daar heel zuinig mee omgaan. Alleen als het echt nodig is ...

De heer Rog (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Ons onderwijs is zo goed als de leraar in de klas. Het is dan ook heel goed dat dit kabinet investeert in de positie van leerkrachten, zodat onze leerlingen uiteindelijk het beste onderwijs krijgen dat denkbaar is. We schrappen onnodige regels en omstreden toetsverplichtingen. We halveren de eerste twee jaar het collegegeld van lerarenopleidingen. En na een jarenlange nullijn investeert dit kabinet fors in een eerlijke loonstijging voor onderwijspersoneel in het basisonderwijs, met een extra investering van 270 miljoen euro. Daardoor wordt het loonverschil met leraren in het voortgezet onderwijs aanzienlijk verkleind.

Ook is er al vanaf dit schooljaar 237 miljoen euro beschikbaar voor het verlagen van de werkdruk. Over de besteding van dit geld wordt op schoolniveau, in lerarenteams, samen met de schoolleiding overlegd. Aan het einde van deze kabinetsperiode lopen de beschikbare werkdrukmiddelen zelfs op tot 430 miljoen euro, dus bijna een verdubbeling van de middelen die nu al ingezet zijn. Nog meer ruimte dus voor scholen om in overleg zelf te kiezen hoe de werkdruk kan worden verlaagd. Op sommige scholen wordt gekozen voor een conciërge, andere verkleinen de klassen, stellen een onderwijsassistent aan of kiezen voor een vakleerkracht gym om de groepsleerkrachten te ontlasten. Ook het betrekken van sportverenigingen of sportcoaches kan een bijdrage leveren en zorgen voor meer plezier in bewegen, zodat kinderen zich ook motorisch gezond ontwikkelen.

Het CDA is verheugd dat de inzet van middelen op deze manier leidt tot breed gedragen schoolbeleid. Teams voelen zich — en zijn ook daadwerkelijk — verantwoordelijk voor de beleidskeuzes op hun school. Dat is ook weleens anders geweest, zoals bij de prestatiebox, waarbij we moeten vaststellen dat veel van de doelen die door de overheid en door de PO-Raad zijn vastgelegd, niet zijn behaald.

Er zou dan ook in 2020 een nieuw bestuursakkoord tot stand moeten komen tussen de overheid, werkgevers en werknemers, conform een motie van mijn hand die is aangenomen door de Kamer. Kan de minister bevestigen dat dit in 2020 gaat gebeuren? Hoe denkt hij over de gedachte, die vandaag ook door CNV Onderwijs naar buiten is gebracht, om een deel van de middelen die gebonden zijn aan het akkoord dat er nu is, in te zetten voor bijvoorbeeld de verbetering van de salarispositie en carrièrepaden voor leraren in het basisonderwijs?

Om het lerarentekort het hoofd te bieden is meer nodig dan alleen een goed salaris en professionele autonomie van leraren. Het is zaak dat we voldoende instroom krijgen in de pabo en de lerarenopleidingen. Inmiddels zijn er vele initiatieven ontwikkeld om leerlingen op havo, vwo en mbo te verleiden tot het leraarschap, zoals het teachnasium in Rotterdam. Kan de regering deze initiatieven in kaart brengen en de effectiviteit meten, zodat we goede voorbeelden volgend schooljaar al kunnen uitbreiden?

Het CDA wil ook dat er structureel geld beschikbaar komt voor zijinstromers die zich willen omscholen tot leraar. Gelukkig is de animo daarvoor groot en heeft de minister voor komend jaar extra geld beschikbaar gesteld. Het CDA wil het beschikbare bedrag structureel op dat niveau houden, bijvoorbeeld door de structurele onderuitputting van de lerarenbeurs daarvoor aan te wenden. Hoe kijkt de minister daar tegenaan?

Om de kwaliteit in het onderwijs te verbeteren en innovatie en ontwikkeling te stimuleren wil het CDA het LerarenOntwikkelFonds, het LOF, dat met het verdwijnen van de Onderwijscoöperatie een onzekere toekomst tegemoetgaat, zekerheid bieden voor de toekomst. In welke mate kunnen structurele middelen die nu op de begroting staan bij de Onderwijscoöperatie, hiervoor ingezet worden, zodat innovatie en ontwikkeling in p.o., vo en mbo structureel kunnen voortbestaan?

Voorzitter. Dit kabinet heeft aandacht voor de overgang in het onderwijs. Het regeerakkoord beschrijft dat er voor ouders en leerlingen wat te kiezen moet zijn, bijvoorbeeld met brede en verlengde brugklassen, zodat leerlingen voor wie het selectiemoment op 12-jarige leeftijd te vroeg komt op een later moment kunnen kiezen. Maar het beloofde landelijk dekkende aanbod laat op dit moment nog steeds op zich wachten. Sterker nog, we moeten vaststellen dat de voorgestelde nieuwe bekostigingssystematiek voor het voortgezet onderwijs juist negatief uitvalt voor scholen in krimpregio's en voor brede scholengemeenschappen. Waar blijven de concrete plannen om de brede en verlengde brugklassen te stimuleren?

Er komt een drempelloze overgang van vmbo naar havo en van havo naar vwo, maar zo'n drempelloze overgang is er nu niet voor vmbo-leerlingen die in de basisberoepsgerichte of kaderberoepsgerichte leerweg zitten. Als zij een onvoldoende te veel hebben voor hun algemeen vormende vakken krijgen zij geen diploma en kunnen zij niet instromen in het mbo. Zou het voor deze leerlingen niet misschien wel uitdagender zijn om zich verder te bekwamen in hun beroepsvaardigheden op het mbo, onder de voorwaarde dat ze dan het ontbrekende vak herkansen? Zien de bewindslieden een mogelijkheid om hierover in gesprek te treden met het vmbo en het mbo?

In dit kader ziet het CDA ook het belang van leren in de praktijk groter worden. Nu al kennen we het leerwerktraject in de basisberoepsgerichte leerweg. Is de minister bereid te overwegen dit ook een plek te geven in de kaderberoepsgerichte leerweg? Daarnaast viel het ons op dat er initiatieven zijn zoals de vakhavo, waar scholieren die cognitief wat hoger onderwijs volgen, maar ook in de praktijk met hun handen zaken willen doen, praktijkervaring kunnen opdoen. Is het mogelijk, vraag ik de bewindslieden, om dit verder te stimuleren? We zien bijvoorbeeld dat je in Duitsland ook op een hoger cognitief niveau die vakopleidingen kunt blijven doen.

Soepele overgangen zijn niet alleen belangrijk voor leerlingen, maar ook voor docenten. Beroepsgerichte docenten in het mbo mogen na het behalen van hun pedagogisch-didactische getuigschrift hetzelfde vak echter niet geven in het voortgezet onderwijs. Waarom bestaat dat verschil? Is de minister bereid om dit aan te passen?

Om uitval van leerlingen op het vmbo te voorkomen vragen wij ook aandacht voor de Nederlandse taalvaardigheid in het basisonderwijs. Handschriftontwikkeling, spelling, begrijpend lezen: het holt allemaal achteruit. Zou het kunnen dat de doorgeslagen digitalisering op veel scholen hier mede debet aan is? Is hier onderzoek naar gedaan? Ouders moeten nu soms zelf lesboeken aanschaffen, omdat hun kinderen anders in het digitale bos geen boom meer kunnen zien.

Voorzitter. Het baart mijn fractie zorgen dat nog altijd 10% van de basisschoolleerlingen het onderwijs verlaat als functioneel analfabeet. Op vmbo-scholen ontbreekt het nog te vaak aan structureel leesbeleid. De minister heeft toegezegd in het voorjaar te komen met een vervolgaanpak laaggeletterdheid. Mijn vraag is of ze daarbij ook nadrukkelijk aandacht wil schenken aan het voorkomen van laaggeletterdheid in het funderend onderwijs.

Voorzitter. Dan burgerschap. De Koning stelde in de troonrede een treffende vraag aan de samenleving: leven we in Nederland wel voldoende met elkaar en niet te veel naast elkaar? Omdat de school de samenleving in het klein is, moeten we erkennen dat het daar, net als op andere plekken in de samenleving, soms schuurt en dat leerlingen in gescheiden werelden opgroeien. Maar school is ook de plek waar kinderen kunnen leren omgaan met die verschillen, waar ze leren over hun rechten maar ook over hun plichten.

Gelukkig zijn er veel initiatieven die een bijdrage leveren aan een veilige, inclusieve samenleving. Samira Bouchibti schreef het voortreffelijke handboek Waarom zijn wij Nederlander? Het is een methode die aanzet tot burgerschap en dialoog en poogt om polarisatie en radicalisering tegen te gaan. Veel organisaties werken samen in het RespectPact en organiseren volgende week de Week van Respect. Ikzelf mag dan ook weer gastlessen geven. Het CDA ziet graag dat dergelijke initiatieven gebundeld worden in een overzichtelijke etalage, zodat scholen optimaal toegang kunnen krijgen tot het beschikbare educatieve materiaal en in staat worden gesteld hun burgerschapsopdracht nog beter uit te voeren.

Maar ook de maatschappelijke diensttijd kan een rol spelen bij het versterken van dat gemeenschapsgevoel. Leerlingen vanuit verschillende opleidingsniveaus die elkaar ontmoeten om zich vrijwillig in te zetten voor een maatschappelijke opdracht of taak. Juist op scholen waar ervaring is opgedaan met de maatschappelijke stage zou de maatschappelijke diensttijd laagdrempelig en succesvol kunnen worden uitgerold. Naar nu blijkt, is er slechts een experiment of proeftuin van die maatschappelijke diensttijd toegekend aan een school. Zien de ministers mogelijkheden om te stimuleren dat de maatschappelijke diensttijd ook vanuit het voortgezet, het middelbaar onderwijs en het hoger onderwijs gerealiseerd kan worden?

Voorzitter, dit was mijn bijdrage. Mijn collega Harry van der Molen zal u verder bijlichten over onze opvattingen over het mbo en het hoger onderwijs.

De voorzitter:
Ik ben erg benieuwd. Het woord is aan de heer Van der Molen namens het CDA.

De heer Van der Molen (CDA):
Het is altijd goed te horen dat de voorzitter in ieder geval op het puntje van haar stoel zit.

Voorzitter. Mijn collega Michel Rog heeft in zijn bijdrage een pleidooi gehouden voor een drempelloze overgang in het voortgezet onderwijs en ik sluit daar op aan met een pleidooi om ook de aansluiting tussen het voortgezet onderwijs en het hoger onderwijs te verbeteren. Momenteel is het zo dat jongeren met een havo- of vwo-diploma en het profiel economie en maatschappij of cultuur en maatschappij niet kunnen doorstromen naar een technische of groene opleiding, dit terwijl we in Nederland wel een chronisch tekort hebben aan technici. Als je 21 bent, kun je een toets doen om alsnog in te stromen in een niet-verwante opleiding, maar het gros van de jongeren komt niet op zijn of haar 21ste van het havo of het vwo. Op die harde leeftijdsgrens maken we terecht voor vluchtelingenstudenten al een uitzondering. Is de minister het met het CDA eens dat alle studenten aanspraak zouden moeten kunnen maken op een toets om alsnog in te kunnen stromen in een niet-verwante opleiding en is zij bereid daar de wet voor aan te passen?

Sterke samenwerking tussen mbo en het bedrijfsleven is cruciaal voor een goede aansluiting en het tegengaan van het docententekort, iets wat met name voor beroepsgerichte vakken in de techniek speelt. Wat kan de minister doen om te bevorderen dat meer mensen ervoor kiezen om werken in het bedrijfsleven en voor de klas staan te combineren? Tegen welke problemen lopen deze mensen in de praktijk aan in zowel onderwijs als bedrijfsleven? Welke mogelijkheden ziet de minister om daar zelf iets aan te doen?

Voorzitter. Er is heel veel te doen geweest over de bezuiniging op de Subsidieregeling praktijkleren. Gelukkig heeft de Kamer vrijwel unaniem ervoor gekozen om de bezuiniging van tafel te halen. Veel mbo'ers hebben geprofiteerd van deze subsidie waarmee veel bedrijven een werk-leerplaats kunnen aanbieden. Wat het CDA betreft komen we niet opnieuw terecht in een discussie over bezuinigingen op de subsidieregeling. Vandaar dat we samen met de VVD voorstellen om deze regeling tot het einde van de looptijd ook juridisch verplicht te maken. Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Dit kabinet zet zich er volop voor in dat er in alle regio's in ons land voldoende onderwijsaanbod is. Als CDA hebben we ervoor gepleit om niet alleen de start van een nieuwe opleiding maar ook de beëindiging van bijvoorbeeld een mbo-opleiding te laten toetsen. Dit om te voorkomen dat een opleiding die voor de regio wel noodzakelijk is voor de arbeidsmarkt stopt voordat we een oplossing gevonden hebben om die in leven in te houden. Mijn vraag aan de minister is dan ook wat de stand van zaken is rond die uitwerking. Ik noem het maar even technisch de omgekeerde macrodoelmatigheid.

Voorzitter. Het kabinet investeert 850 miljoen euro netto meer in het hoger onderwijs dan het vorige kabinet. In september van dit jaar is de eerste lichting studenten gestart die kan profiteren van de halvering van het collegegeld. Ook lijkt bijvoorbeeld het groenonderwijs fors te gaan profiteren de komende jaren van de overstap van Economische Zaken naar het ministerie van Onderwijs. Allemaal ontwikkelingen waar we als CDA positief over zijn. Hogescholen en universiteiten hebben aangegeven dat de financiële druk die zij ervaren voor een deel zou kunnen worden opgelost als ze eerder kunnen beschikken over de middelen die vrijkomen door de invoering van het leenstelsel. In een brief heeft de minister aangegeven daaraan mee te willen werken door op haar begroting te kijken of zij met geld kan schuiven. Als CDA steunen we in principe dat pleidooi om dat geld naar voren te halen. Het is geld dat opgebracht wordt door de student. Maar ik hoor wel graag van de minister welke mogelijkheden zij ziet, want de begroting van OCW is nou niet de meest flexibele als het gaat om het schuiven met bedragen. Als CDA'er koppel ik aan het naar voren halen van die investering wel twee zaken.

Allereerst het feit dat het hoger onderwijs zich onvoldoende ingespannen heeft om de voorinvesteringen die studenten beloofd zijn bij de invoering van het leenstelsel, waar te maken. De minister verwijst die discussie nu door naar het bestuur en de medezeggenschap van de instellingen, maar wat ons betreft kan dat niet het einde van de discussie zijn. Als de minister geld naar voren zou gaan halen voor onderwijsinstellingen, mogen de studenten — die van het uitblijven van de voorinvesteringen — niet opnieuw de dupe worden. En als er geschoven moet worden, wordt er wat het CDA betreft ook geschoven met het geld dat nu gereserveerd is voor de scholingsvouchers, zodat studenten eerder van het geld gebruik kunnen maken, en wellicht ook voor de financiering van een master. Ik kan me best voorstellen dat die twee dingen aan elkaar worden gekoppeld: als we schuiven voor de onderwijsinstellingen, dan schuiven we ook voor de studenten die gedupeerd zijn door het uitblijven van de voorinvesteringen.

Daarnaast moeten de onderwijsinstellingen serieus gaan kijken hoe ze bijvoorbeeld de instroom van internationale studenten in goede banen weten te leiden. Het aantal internationale studenten loopt opnieuw met 20% op, en dat gaat in de papieren lopen. Dat moet betaald worden. En als we niet oppassen, dan hebben we volgend jaar weer een verhaal van bezuinigingen.

De voorzitter:
Ik weet niet hoever u bent met uw betoog?

De heer Van der Molen (CDA):
Ik moet nog een klein stukje, maar ik zag de heer Van Meenen bij de interruptiemicrofoon staan.

De voorzitter:
Ik ook, maar als het een klein stukje is, zou ik willen voorstellen dat u eerst uw betoog afrondt. Is dat een goed idee? Dat moet ik nooit aan een Kamerlid vragen!

De heer Van der Molen (CDA):
U bent de baas, dus als u dat een goed idee vindt, dan gaan we dat doen, voorzitter.

De voorzitter:
Ik vind het een hartstikke goed idee van mezelf.

De heer Van der Molen (CDA):
Goed.

Het CDA dringt er bij de minister op aan om snel werk te maken van een numerus fixus op Engelstalige varianten van opleidingen, voor zowel studenten van binnen als buiten de EU. En het CDA dringt erop aan om hoger collegegeld voor buitenlandse studenten snel mogelijk te maken. Hoe kijkt de minister aan tegen uitspraken die we in het hbo steeds vaker horen, namelijk dat zij er net als universiteiten aan toe zijn om steeds meer internationale studenten welkom te heten? En hoe gaan we dat dan met elkaar financieren?

Voorzitter. Aan het begin van het collegejaar hebben de studentenorganisaties opnieuw aandacht gevraagd voor de impact van het door het vorig kabinet ingevoerde leenstelsel. Veel jongeren onderschatten de impact van een studielening op bijvoorbeeld de hoogte van een hypotheek, of op de aflossingsbedragen. Als CDA vinden wij het belangrijk dat studenten de impact van een lening goed kunnen inschatten en niet onnodig te veel lenen. Dat begint bij goede voorlichting en helder taalgebruik. Samen met de SP roep ik de minister op om te stoppen met het gebruik van het woord "studievoorschot". Want het is geen voorschot maar een lening, en dat moet voor iedereen duidelijk zijn. Graag hoor ik van de minister of zij aan die oproep gehoor wil geven.

Voorzitter. Het lerarentekort is groot, en daar moeten we op veel manieren iets aan doen. Vandaar dat er voor studenten die een op het onderwijs gerichte studie volgen, afgesproken is dat het collegegeld ook in hun tweede studiejaar gehalveerd wordt. Maar toch is er een groep die tussen wal en schip valt. Dat zijn de docenten die al een onderwijsbevoegdheid hebben gehaald, maar in de praktijk merken dat zij met die bevoegdheid moeilijk aan het werk kunnen komen. Wij willen deze mensen niet voor het onderwijs verloren laten gaan, maar als ze een tweede bevoegdheid willen halen met een tweede studie, dan moeten ze instellingscollegegeld gaan betalen. Opnieuw pleiten wij als CDA voor aandacht voor deze groep. Het zou voor hen mogelijk moeten worden gemaakt om ook een korting te ontvangen op het instellingscollegegeld. Dat zouden we financieel mogelijk kunnen maken door de halvering van het collegegeld voor kleinschalige opleidingen gelijk te trekken met die van reguliere opleidingen. De eerste vraag is: herkent de minister dit probleem? En ziet zij mogelijkheden hier iets aan te doen? Want wij als CDA denken wel echt dat een tegemoetkoming aan deze groep studenten een goeie start zou zijn om iets aan het tussen wal en schip raken te doen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
De heer Van Meenen heeft een hele korte vraag.

De heer Van Meenen (D66):
Zoals altijd. U kent mij, voorzitter.

De voorzitter:
Daarom.

De heer Van Meenen (D66):
Ik kom even terug op dat naar voren halen van de middelen voor het studievoorschot — ik noem het nog maar even zo, zolang dat nog mag. De heer Van der Molen koppelt dat aan het naar voor halen van vouchers. Daarbij wachten we de reactie van de minister af. Maar zou het niet veel logischer zijn om dat ook te koppelen aan het alsnog doen van de voorinvesteringen?

De heer Van der Molen (CDA):
Er is natuurlijk een hele discussie gaande over de vraag of er voldoende financiering voor universiteiten en hogescholen is. Ik stel met u vast dat we in dit regeerakkoord als partijen mooie afspraken hebben gemaakt dat er heel veel extra geld naar het hoger onderwijs gaat. Aan de andere kant horen we de oproep vanuit het hoger onderwijs dat zij ook nog wel een aantal wensen hebben. U heeft er in het Algemeen Dagblad op gewezen dat er best heel veel middelen bij in ieder geval de universiteiten en wellicht ook de hogescholen liggen, en dat dit geld geïnvesteerd zou moeten worden. Ik stelde al in een vorig debat vast dat de universiteiten echt veel hebben nagelaten om die voorinvesteringen waar te maken. Dus op het moment dat deze minister met een voorstel zou komen voor het naar voren halen van die middelen, valt er met ons zeker te praten over een beroep op de instellingen om die voorinvesteringen alsnog plaats te laten vinden. Daar heb ik in een eerder debat al succesvol met een motie voor gepleit.

De heer Van Meenen (D66):
"Daar valt met het CDA over te praten", dat klinkt alsof het een soort contrecoeur is. Dat klinkt als: we moeten die universiteiten toch niet te veel lastigvallen met het alsnog realiseren van die voorinvesteringen. Uit onder andere het bericht in het Algemeen Dagblad en het onderzoek dat ik heb gedaan — ik kom er straks nog wel op terug — blijkt dat de reserves van de instellingen de afgelopen jaren gestegen zijn, terwijl je zou verwachten dat ze zouden dalen omdat er in de aanloop naar het leenstelsel extra voorinvesteringen gedaan zouden worden. Ik mag er dan toch van uitgaan dat het CDA er ook echt voor is dat we dat als voorwaarde stellen. Het is natuurlijk prima om dingen naar voren te halen, maar dan graag ook alsnog investeren.

De heer Van der Molen (CDA):
Dat ben ik helemaal met u eens. Daar zijn we als CDA voor. De enige verbazing die ik heb, is dat ik precies hetzelfde pleidooi voor een compensatie van die voorinvesteringen heb gehouden. Ik heb daartoe een motie ingediend die ik aan een meerderheid heb moeten helpen buiten D66 om, omdat D66 absoluut niet voor wilde stemmen. Dus dat u inmiddels onze kant bent opgeschoven, dat tel ik als een zegening.

De heer Van Meenen (D66):
Dit vraagt om een reactie. Dat ging over de situatie waarin de overheid alsnog de verantwoordelijkheid voor die voorinvesteringen op zich ging nemen. Ik zeg: die instellingen moeten die voorinvestering alsnog doen. Dat is echt iets anders dan wat u destijds voorstelde.

De heer Van der Molen (CDA):
Dan stel ik vast dat u toen tegengestemd hebt, omdat u de motie niet had begrepen. Dat kan ik me niet voorstellen, want die discussie was hier breed, die is hier zeer intensief gevoerd. Ik heb toen als CDA'er een pittig debat met de minister gehad. Als wij inderdaad middelen naar voren gaan halen, vind ik het niet te veel gevraagd om het dan ook weer over de voorinvesteringen te hebben. Dat die er niet zijn gekomen, is echt niet te verkopen aan de studenten. Dat zeg ik als lid van een partij die überhaupt tegen het leenstelsel was.

De heer Van Meenen (D66):
En dat is te wijten aan de instellingen, niet aan de overheid.

De heer Van der Molen (CDA):
Ik heb de minister er toen ook op aangesproken. Ook bij de invoering van het leenstelsel heeft het toenmalige kabinet gezegd: dit is een onderdeel van de deal die we met studenten sluiten voor de invoering van het leenstelsel. Daar waren wij als CDA tegenstander van. En toen ik erachter kwam dat die voorinvesteringen er niet kwamen, heb ik ook de minister aan haar politieke belofte aan de studenten willen houden.

De voorzitter:
Nee, meneer Van Meenen, u bent geweest. Het woord is aan de heer Futselaar.

De heer Futselaar (SP):
De SP is altijd bereid om het CDA aan een meerderheid te helpen als ze een goed voorstel doen. Het is alleen jammer dat het zo zeldzaam is.

De heer Van der Molen (CDA):
Dat u ons aan een meerderheid helpt? Dat klopt.

De heer Futselaar (SP):
Ik werd geraakt door de opmerking van de heer Van der Molen over de vouchers, en vooral over de mogelijkheid van het naar voren halen van de vouchers voor masters. Toen dacht ik: verrek, dat is een goed idee! En toen dacht ik daarna: ja, dat komt doordat het mijn idee is. Dat stond namelijk in de motie die ik in april van dit jaar heb ingediend. Ik vraag me af waarom het CDA daar toen tegen heeft gestemd. Begreep u de motie niet of bent u van mening veranderd?

De heer Van der Molen (CDA):
Nee, ik ben niet van mening veranderd. Ik heb destijds bij die discussie over de voorinvesteringen namelijk dezelfde punten als u naar voren gebracht. Oftewel, ik heb gezegd: ik kan me best voorstellen dat we opnieuw naar de vouchers voor studenten gaan kijken als een middel ter compensatie van die voorinvesteringen en het ontbreken daarvan. Dus wij zaten toen al op één lijn. Dat is één. We spreken nu over deze begroting. De minister heeft gezegd: ik wil in de loop van komend jaar kijken of ik met geld kan schuiven. En wat ik dan zeg, is het volgende. Als je dan ten gunste van instellingen middelen vrij zou maken, kun je het aan studenten niet verkopen dat hun middelen dan ook niet mee naar voren verhuizen. En dan denk ik dat ze goed gebruikt zouden kunnen worden om bijvoorbeeld een master te financieren. Dan hebben ze meteen profijt van wat hun toegezegd is, ook in de financiering van hun opleiding.

De heer Futselaar (SP):
Het belangrijkste verschil dat ik hoor, is dat we een begroting later zijn. Daar heeft de heer Van der Molen gelijk in, maar een uitleg vind ik het eerlijk gezegd niet. Maar ik zal hem ongetwijfeld steunen als er weer een voorstel komt.

De heer Van der Molen (CDA):
Heel goed.

De voorzitter:
De heer Futselaar maakt zijn zin lopend naar zijn plek af, maar goed. De heer Bruins.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Ja, "running commentary" heet dat in het Engels.

De voorzitter:
Ja, zoiets.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik hoorde de heer Van der Molen iets zeggen waarvan ik dacht: ik moet toch even navragen of ik dat nou goed heb verstaan. Zei hij nou dat het niet uitmaakt welk profiel je op de middelbare school hebt gekozen maar dat je, als het aan het CDA ligt, een soort Cito-toets doet? Ook al heb je je al jaren gewenteld in talen, geschiedenis en culturele en kunstzinnige vorming, je doet een Cito-toets en als je daar een voldoende voor krijgt, mag je natuurkunde studeren? Is dat wat het CDA hier voorstelt?

De heer Van der Molen (CDA):
Nou, in ieder geval niet zo automatisch. Als jij voor een maatschappijprofiel kiest en je wilt alsnog de stap naar een techniekopleiding zetten, moet je je ook realiseren dat dat best een forse stap is, want die sluiten niet op elkaar aan. Ik had dus ook gewoon kunnen zeggen: er hoeft helemaal geen toets meer te zijn. Dat had ook gekund; dat had ik kunnen voorstellen. Dat vind ik niet terecht. Je moet echt wel even kijken of je alles in huis hebt om die stap te kunnen zetten. Ik denk dat dat een goede is; vandaar dat ik ervoor pleit dat we die leeftijdsgrens van 21 loslaten. In de praktijk zie ik het volgende, bijvoorbeeld als ik bij hogescholen ben en het heb over wat wij met elkaar delen, namelijk dat we graag een hoge instroom willen hebben bij technische opleidingen of bij groenopleidingen, waar dit ook speelt. Zij zeggen: wij zien toch echt wel veel meiden en jongens hierop vastlopen terwijl dat niet hoeft. Er zijn eigenlijk maar twee opties: of je doet deze 21-toets, maar dan moet je tot 21 wachten, of je gaat vakken die je tekortkomt via de vavo-route inhalen. Het vavo is daar eigenlijk niet voor bedoeld, want dat is echt meer tweedekansonderwijs. Dan denk ik: wat kunnen we dan in Den Haag makkelijker doen dan zo'n arbitraire regel afschaffen? Dan kunnen we die drempel proberen te slechten voor de jongens en meiden die toch die stap naar de techniek willen zetten omdat ze er pas op latere leeftijd achter komen wat ze echt willen. Ik denk dat dat een heel goede maatregel zou zijn; vandaar dat ik de minister heb gevraagd of ze dat ook vindt.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Maar als je dit mogelijk zou willen maken, moet je dit dan niet veeleer bij de instellingen neerleggen en niet zozeer bij de overheid?

De heer Van der Molen (CDA):
Een andere maatregel, die we vorig jaar bij de begroting hebben neergelegd, ging over het mbo. Daar zaten ook vooropleidingseisen. We hebben gezegd dat die ook wel heel erg hard waren en dat dit jongeren echt kan hinderen. Daar heeft de minister een kan-bepaling van gemaakt in de wet. Althans, ze is voornemens dat te doen. Dat betekent dat er ruimte bij instellingen ontstaat om die wel of niet toe te passen. Dat past in uw straatje. Ik zeg dat dit een landelijke regeling is, die door de wetgever zo is neergezet. Als we die willen slechten, zullen we dat hier in discussie in de Kamer moeten doen. Namens het CDA wil ik graag dat de jongens en meiden die toch de stap naar een technische opleiding willen zetten en dat ook echt kunnen, die stap ook kunnen zetten en dat we die arbitraire grens van 21 jaar loslaten.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van der Molen. Dan geef ik nu het woord aan de heer Futselaar namens de SP.

De heer Futselaar (SP):
Dank u, voorzitter. Dat betreft specifiek het hoger onderwijs.

Voorzitter. Een van de grote onderwijsvragen van deze tijd is de bekostiging van het hoger onderwijs. Dat wordt des te meer onderstreept door de grote studenteninstroom dit jaar: 5% meer dan verwacht, vooral door internationale instroom. Mijn eerste vraag aan de minister is dan ook of die extra instroom, die we vorige week bevestigd hebben gekregen, gaat leiden tot nog meer gevolgen voor de lumpsum. Maar het laat ook de dringende noodzaak van een nieuw bekostigingsstelsel zien, want internationalisering wordt sterk gedreven door bekostiging. Buitenlandse studenten zijn gewoon een verdienmodel.

Er zijn andere issues: de technische universiteiten met hun claims, de VU die bovengemiddeld veel tweedekansstudenten heeft, de schakeltrajecten en de grote problemen bij geesteswetenschappen op verschillende universiteiten. We zien waar dit in de praktijk toe leidt: uitpuilende collegezalen en overwerkte docenten en onderzoekers. Ook beginnen de eerste instellingen aan te geven dat ze niet weten of ze onder deze omstandigheden wel kunnen voldoen aan de kwaliteitsafspraken die zijn gemaakt, omdat ze geld gaan gebruiken om gaten te dichten. In die context helpt het ook niet, zeg ik tegen de heer Van Meenen, als partijen onjuiste cijfers verspreiden over de reserve vrij te besteden, de reserves van universiteiten.

In dit licht is de beslissing van de minister om de bekostigingsdiscussie bijna een jaar uit te stellen door de commissie-Van Rijn in te stellen, onbegrijpelijk. Het onderzoek is al gedaan en we kennen de problemen en mogelijke keuzes al. De persoon om moeilijke keuzes te maken, is de minister. Die hebben we daarvoor aangesteld. Als je een commissie dan ook als randvoorwaarde meegeeft dat er geen extra geld bij mag, dan laat je eigenlijk iemand anders, iemand zonder enige democratische legitimiteit, het vuile werk voor je doen. Ik noem dat bestuurlijke lafheid. Het is alsof je een vriend stuurt om je verkering uit te maken, omdat je zelf het slechte nieuws niet wil brengen. Ik wil de minister daarom dringend vragen om zelf verantwoordelijkheid te nemen en op korte termijn met een voorstel voor bekostiging te komen, zoals zij ons het afgelopen jaar ook meerdere malen heeft beloofd. We hebben geen tijd te besteden aan commissies tot er in april een keer een advies komt.

Ook wil ik duidelijkheid over de extra bezuiniging van meer dan 100 miljoen die nog boven de Voorjaarsnota hangt. Kan de minister nu al de toezegging doen dat die bij het onderwijs terechtkomt? Ik moet in dit geval "de ministers" zeggen; ze mogen kiezen wie erover gaat.

Ondertussen blijft internationalisering een probleem. Universiteiten breken nieuwe records bij het binnenhalen van buitenlandse studenten. Alle goede kanten van internationalisering ten spijt betekent dat dat onze instellingen bijna bezwijken onder studentenaantallen en dat de Nederlandse belastingbetaler opdraait voor grote aantallen buitenlandse studenten. Inmiddels is in deze Kamer en ook bij de minister het besef ingedaald dat hier een probleem zit. In het veld ligt dat anders. Ik zie op dit moment hogescholen ook steeds meer ambitieuze internationaliseringsprogramma's opzetten en Engelstalig gaan, en ik verwacht daar een probleem. Ik zou de minister willen vragen of zij deze signalen herkent en wat zij van plan is daaraan te doen.

Voorzitter, ik vermoed dat dit een goed moment is voor een interruptie.

De voorzitter:
Een hele korte interruptie, meneer Van Meenen, want de heer Futselaar is net begonnen.

De heer Van Meenen (D66):
Maar hij begint ook met hele rare dingen te zeggen, namelijk dat ik verkeerde cijfers gebruik.

De heer Futselaar (SP):
Dat klopt.

De heer Van Meenen (D66):
O, de heer Futselaar is er al uit. Het klopt allemaal.

De voorzitter:
Wat is uw vraag?

De heer Van Meenen (D66):
Kijk, ik verbaas mij wat dat de heer Futselaar hier als beschermheer van de universiteitsbesturen optreedt en meegaat in het verhaal dat het allemaal zo ontzettend erg is en dat er helemaal geen extra geld is en dat er zwaar bezuinigd wordt, terwijl er honderden miljoenen aankomen, er voorinvesteringen hebben moeten plaatsvinden en in de afgelopen vier jaar — de heer Futselaar zal dat niet bestrijden — de reserves hoe dan ook met 400 miljoen zijn gestegen. Ik vraag hem om daar even op te reageren.

De heer Futselaar (SP):
Ik ben erg blij met deze interruptie van de heer Van Meenen, want dan kan ik hier wat verder op ingaan. Ik ben eigenlijk wel boos op meneer Van Meenen. Ik ben het namelijk in grote lijnen met hem eens: het is heel goed om kritisch te kijken naar de reserves van de universiteiten en het is waar dat daar waarschijnlijk mogelijkheden liggen om middelen te vinden. Maar op het moment dat een partij gaat zeggen "de vrij besteedbare middelen van universiteiten bedragen 2,8 miljard" terwijl dat aantoonbaar klinkklare lariekoek is, terwijl het op z'n best om ongeveer de helft daarvan gaat ... Ja, één miljard is ook wat, maar u, meneer Van Meenen, zet ons op achterstand door dit soort dingen in het AD en op Twitter te gaan roepen. Het zijn volstrekt ongefundeerde getallen. Daardoor zet u ons gewoon op achterstand in het echt kritisch aanspreken van die instellingen. Dat zou mijn antwoord zijn.

De voorzitter:
Tot slot, de heer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):
Heel bijzonder om dit uit de mond van een SP'er te horen, want die staan er natuurlijk om bekend dat ze nooit iets zullen overdrijven, dat alle getallen zeven keer gecheckt zijn, dat er een schuldenstelsel is en noem het allemaal maar op. Ik kan uren praten over alle flauwekul die ik hier vanuit die hoek heb gehoord in de afgelopen jaren. Maar daar gaat het mij nou niet om. Ik stel een heel concrete vraag. Het is een feit dat de algemene reserves, hoe je dat ook invult, of het nou gaat om stenen of geld, met 400 miljoen euro zijn gestegen. Dat bestrijdt u ook niet. Mijn vraag is: hoe kan dat als de verwachting mocht zijn dat die reserves met de extra voorinvesteringen zouden dalen? Hoe kijkt de heer Futselaar naar dat feit?

De heer Futselaar (SP):
In de eerste helft van zijn betoog beschuldigt de heer Van Meenen mij geloof ik van correctheid. Die beschuldiging accepteer ik dan maar. Als het gaat om het groeien van de reserves ... De heer Van Meenen heeft algemene reserves bekeken waar ook de waarde van de gebouwen in zit. De afgelopen jaren zijn de studentenaantallen toegenomen en hebben universiteiten nieuwe gebouwen neergezet. Dat betekent dus dat die groep groeit. Dat betekent niet, zeg ik nogmaals, dat wij daar niet kritisch naar moeten kijken. De Universiteit Utrecht heeft bijvoorbeeld niet 314 miljoen aan reserves zoals de heer Van Meenen dacht, maar 165 miljoen, maar ik vind dat nog steeds best veel geld. Daar mogen we best het kritische gesprek met die instellingen over aangaan, maar dan wel op basis van feiten en niet door eventjes naar het AD te lopen en te zeggen: kijk eens hoe verschrikkelijk dit is, ze ondermijnen het debat nota bene. De geloofwaardigheid, het draagvlak gaat volgens u weg, terwijl u de grootte van het probleem ongeveer verdubbelt.

De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter, mag ik daar nog even op reageren?

De voorzitter:
Heel kort.

De heer Van Meenen (D66):
Ik heb tweeënhalve dag van mijn reces besteed aan het bekijken van heel veel jaarrekeningen van de universiteiten. Ik heb heel veel jaarrekeningen gelezen. Ik heb er zelf zestien bij het ministerie ingeleverd. Ik versta onder een algemene reserve het vrij besteedbare deel. We kennen ook bestemmingsreserves. We kennen voorzieningen. We kennen het eigen vermogen. Dat is over het algemeen een veel groter bedrag dan de algemene reserves, want daar zitten nou juist die stenen in. Dat is het verschil. Dat er universiteiten zijn die dat allemaal op één hoop gooien en roepen dat dat de algemene reserve is, kunt u moeilijk mij kwalijk nemen. Maar ik ben blij dat het debat nu gevoerd kan worden, want we zijn het wel met elkaar eens, begrijp ik toch. Of er nou 600 of 300 miljoen in Groningen over is en of het nou 400 of 165 miljoen is, we zijn het er toch over eens dat dat allemaal veel te veel is? Daarom begrijp ik niet goed dat de heer Futselaar zich hier achter de universiteitsbesturen stelt die komen jammeren dat ze niet genoeg geld hebben, met alle investeringen die er nog aankomen.

De voorzitter:
Dank u wel.

De heer Futselaar (SP):
Het verdriet mij werkelijk dat de heer Van Meenen tweeënhalve dag heeft besteed aan een onderzoek met getallen die onjuist zijn. Ik heb geen zestien jaarrekeningen bekeken; ik ben op drie ingegaan. Groningen is een mooi voorbeeld. Daar ziet u het eigen vermogen staan, ongeveer 600 miljoen, en dan komt de eigen reserve, ongeveer 580 miljoen. Als er op dat moment bij de heer Van Meenen geen alarmbellen zijn gaan rinkelen, zo van "misschien zitten hier toch gebouwen in", dan moet ik constateren dat hij nog slechter is in het lezen van balansen dan ik. En dat is een indrukwekkende prestatie, voorzitter.

De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter ...

De voorzitter:
Nee, nee, nee, meneer Van Meenen. Het spijt me. U heeft echt uitgebreid ... U kunt straks in uw eigen termijn. Gaat u verder, meneer Futselaar.

De heer Futselaar (SP):
Ik kom u wel lastigvallen in uw termijn, meneer Van Meenen.

De voorzitter:
Gaat u verder.

De heer Futselaar (SP):
Voorzitter. Ik was bezig met de internationalisering. De sleutel voor dat probleem ligt in de bekostiging. Maar zelfs als we de bekostiging niet aanpassen, zijn er nog andere maatregelen die we kunnen overwegen. Twee maanden geleden stond ik in een tent in Groningen. Dat was niet omdat ik in het reces vakantie vierde, maar omdat ik de tijdelijke opvang van de RUG voor buitenlandse studenten wilde zien. De Britse, Franse en Pakistaanse studenten die ik daar in een onverwarmde tent trof, snapten allemaal niet waarom Nederlandse universiteiten zo actief blijven werven als de huisvestingssituatie zo slecht is. Zij hadden daar gelijk in. Hoe in een aantal studentensteden met buitenlandse studenten wordt omgegaan, is onacceptabel. Ik zou daarom willen voorstellen om hogeronderwijsinstellingen een wettelijke plicht te geven bij huisvesting van buitenlandse studenten, bijvoorbeeld door te eisen dat een minimumpercentage aan huisvesting wordt gegarandeerd. De minister gaat niet over huisvesting, maar wel over instellingen. Ik wil graag een reactie op die suggestie, als de minister kan ophouden te praten met haar collega. Het kan niet meer zo doorgaan dat onze universiteiten uit de hele wereld studenten binnenhalen, maar geen verantwoordelijkheid willen nemen voor de huisvesting.

Dan toegankelijkheid. Ongeveer in dezelfde week als de Groninger tent deed ik iets wat ik zelden doe, namelijk mijn volledige steun uitspreken voor een voorstel van deze minister. Zij had namelijk in haar toespraak bij de opening van het academisch jaar aangekondigd een wettelijk maximum voor het puntenaantal bij het bindend studieadvies te willen stellen. Een uitstekend voorstel, voorzitter. Goed, ze had de instellingen geschoffeerd door deze op geen enkele wijze van te voren te betrekken. En een 40 puntengrens is buitengewoon onhandig voor hogescholen, die vaak driepuntsschalen hanteren, maar het basisidee was goed. Ik was dan ook zeer enthousiast in de eerste vergadering van het parlementaire jaar om te vragen wanneer we het wetsvoorstel konden verwachten. Twee maanden later stuurde de minister een brief waaruit bleek dat dit plan geheel van de baan is. Het bleek een proefballon ter grootte van de Hindenburg en ongeveer even spectaculair geëxplodeerd. Ik wil de minister vandaag vragen om zich daarover te verklaren. Waarom is zij teruggekomen op haar voorstel? Het resultaat is onrust onder studenten, ergernis bij de instellingen en eerlijk gezegd chagrijn bij de oppositie en de toegankelijkheid is er niets mee geholpen.

De beste manier om de toegankelijkheid te vergroten is uiteraard financieel. Het beste wat je op dat gebied kan doen op korte termijn, is het voorstel voor de renteverhoging in het leenstelsel intrekken. Ik zal daar hier niet verder op ingaan, omdat we daar nog een apart debat over hebben om de vele manieren waarop dit een slecht idee is te benadrukken en ook omdat het irrelevant is voor de begroting. Het gaat namelijk pas over veel jaren gelden. Maar als de minister iets concreets wil doen, moet het voorstel van de baan. De studenten en scholieren hebben dit zelf heel goed begrepen en gaan op 24 november de straat op in Den Haag. Gelijk hebben ze, komt allen!

De minister heeft ons een brief gestuurd over allerlei aspecten rond selectie en toegankelijkheid. Zij noemt dit zelf een beleidsbrief, maar hoewel hij lang is, bevat de brief eigenlijk opvallend weinig concreet beleid. Er wordt wel veel geschreven over bestaand beleid, over nieuwe onderzoeken, gespreksronden et cetera, maar er zijn weinig concrete zaken. Wel zegt ze enthousiasmerende dingen over dat studeren niet alleen over rendement zou moeten gaan. Ik ben het daar geheel mee eens, maar ik zou de minister wel willen zeggen dat het in haar functie niet genoeg is om sympathieke dingen te vinden; je moet ook concreet wat doen.

Specifiek wil ik de decentrale selectie noemen. Begin dit jaar hebben we een motie van de heer Van Meenen aangenomen om te komen tot duidelijke kaders voor decentrale selectie. Die motie is ook gesteund door de SP. En nu stelt de minister dat ze eigenlijk eind 2019 een keer zal zien of de uitvoering daarvan nodig is. Ik kan niet voor de heer Van Meenen spreken, maar ik vind dat niet voldoende. De motie vroeg om kaders en ik zou de minister willen vragen of zij daar nu gewoon mee wil komen.

Voorzitter, in januari had ik een overleg met deze minister over selectie en toegankelijkheid. Niet alleen ik had dat overleg, maar de hele commissie. Ik stelde toen dat de minister goeie dingen zei, maar dat concrete voorstellen uitbleven. Ik haalde daar Thorbecke aan, die ooit tegen een kritische Kamer zei: "Wacht op onze daden." En ik stelde, de minister op die daden te zullen beoordelen. We zijn nu bijna een jaar verder en ik moet constateren dat ik nog altijd wacht op de daden van de minister. En voorzitter, ik blijf niet oneindig wachten.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Kwint, ook namens de SP.

De heer Futselaar (SP):
Ik heb nog een minuut over voor de tweede termijn, voorzitter.

De voorzitter:
Dat is goed hoor.

De emoties lopen hoog op.

De heer Kwint (SP):
Zo doet 'ie altijd, hoor.

De voorzitter:
Ook in de fractie?

De heer Kwint (SP):
Zeker, juist daar. Dat juichen wij ook toe.

"Voor veel ouders betekent een nieuw schooljaar naast hoopvolle verwachtingen ook de nodige zorgen over de forse uitgaven. Uit een onderzoek van de SP onder 100 scholen blijkt dat de bijdrage enorm in hoogte kan verschillen. Bovendien blijkt die bijdrage lang niet altijd vrijwillig." Aldus Remi Poppe in 1997. En wat was de oplossing van de politiek? Een gesprek met schoolbesturen. We zijn nu 21 jaar verder en het kabinet is nog steeds in gesprek met schoolbesturen. In 1997 was ik 12. Ons geduld is op en volgens mij mag dat wel, na zo'n twintig jaar. Collega Westerveld en ik hebben daarom vandaag onze wet ingediend. Nooit meer een kind dat op school in zijn eentje in de klas zit terwijl de rest van de klas naar de Efteling gaat. Nooit meer een namenlijst bij de ingang van de aula met namen van kinderen die niet naar binnen mogen als de rest sinterklaas of kerst gaat vieren. En nooit meer de politieke reflex om een vriendelijk gesprek met de scholen te gaan voeren, maar gewoon een wet die het regelt. We hebben groot vertrouwen in de meerderheid van de scholen, maar een kleine minderheid laat al jaren zien hier onvoldoende oog voor te hebben. We rekenen op u aller steun, want het is hard nodig. Stichting Leergeld ziet de aanvragen van ouders exploderen. De gemiddelde bijdrage steeg de afgelopen jaren met bijna 50%. Zo slaan de SP en GroenLinks de handen ineen tegen deze uitsluiting in het onderwijs.

En dat is hard nodig, want het onderwijs staat er niet altijd even fraai op. Acties in het primair onderwijs gaan nog altijd door. We zijn koploper in burn-outs. Het lerarentekort dwingt scholen tot verschrikkelijke keuzes. Denk maar aan een vierdaagse schoolweek, aan ouders die kinderopvang mogen spelen, aan middelbare scholen waar voor sommige vakken bijna niemand meer te vinden is, wat leidt tot een opeenstapeling van tussenuren. Het niveau van het onderwijs kachelt achteruit en de scheiding tussen arm en rijk wordt steeds groter. De SP zei hier vorig jaar al: het onderwijs doet niet meer wat het zou moeten doen, het onderwijs kán niet meer doen wat het zou moeten doen. De oude emancipatiemotor hapert en heeft wat meer nodig dan alleen een apk.

We zien een sluipende privatisering in het onderwijs. Dat is een beweging die politiek is aangewakkerd, want waar het lerarentekort woekert, zal persoonlijke aandacht in de klas steeds minder worden en zullen ouders die het kunnen betalen, steeds vaker hun toevlucht nemen tot betaalde bijles. En andersom: waar betaalde bijles de norm wordt, zullen docenten die onder grote druk staan hier steeds vaker naar gaan verwijzen. Hier in de Kamer wordt dat geprezen als "verantwoordelijk ouderschap". Er wordt gesuggereerd dat elke school gratis bijles aanbiedt, ondanks dat dat aantoonbaar niet het geval is. Eerder zei de minister: we kunnen individuele mensen niet verbieden bijles in te kopen — dat klopt — dus het totaalbedrag terugdringen gaan we ook niet doen. Dat laatste klopt natuurlijk niet. Een verzevenvoudiging van het schaduwonderwijs ontstaat echt niet alleen maar door toegenomen prestatiedruk, maar dat ontstaat doordat mensen het onderwijs minder zien worden en dus bijles inhuren als ze het kunnen betalen. Dat heeft ook zijn weerslag op het reguliere onderwijs. Is de minister het ten minste met ons eens dat we die trend moeten, en vooral ook kúnnen keren?

Ondertussen — ik had het er ook al met de heer Heerema over — bewegen kinderen op school steeds minder en minder goed. Het kan eenvoudig anders, bijvoorbeeld door het geld te halen bij grote bedrijven die stinkend rijk worden door mensen geen fatsoenlijk loon te betalen. Dat geld kunnen we, om te beginnen, investeren in vakdocenten gym voor het primair onderwijs. Zo maak je een zieke arbeidsmarkt, leerlingen en het onderwijs gezonder, want waar de vakdocent komt, wordt de werkdruk voor het overige personeel verminderd. Ik hoop dat de minister dit voorstel kan omarmen, want leraren en leerlingen hebben dit geld echt harder nodig dan internationale bedrijven die ondanks miljoenenwinsten hun personeel niet normaal willen betalen.

Gebeurt er dan niets goeds volgens de SP? Ik heb overwogen om deze alinea te schrappen, maar ik laat haar toch staan, want er zijn zeker mooie dingen te noemen, zoals het extra geld voor salarissen, een werkdrukakkoord, de mislukte Onderwijscoöperatie die op een zijspoor werd gezet en de leraren die, mede door het werkdrukakkoord maar natuurlijk vooral door hun eigen beweging waarin ze zichzelf zijn gaan organiseren, in een bepalende positie zijn gekomen. De beroepsgroep sterkt aan en dat is mooi. Mijn verwijt aan dit kabinet is dan ook niet dat de intenties niet goed zijn, maar vooral dat de doelen op deze manier niet gehaald gaan worden. Wat was de laatste keer dat wij een onderzoek naar de staat van het onderwijs in onze mailbox kregen met een positieve kop boven het persbericht? Ik zou daar wel weer eens behoefte aan hebben.

Terwijl onderwijsbeleidmakend Nederland zich al jaren bezighoudt met een megalomane totale curriculumherziening die maar niet afkomt, gaat ons onderwijs achteruit. Het moest en het zou doorgaan. Elke bouwvakker kan je vertellen dat het onmogelijk is om de fundering van een gebouw te vervangen als je er tegelijkertijd elke keer een verdieping bovenop zet. Maar dat is wel wat hier gebeurt. De basis is rot en er is geen draagvlak, maar toch bouwt het kabinet langzaam door. Waar gaan we dit project nou uiteindelijk op beoordelen? Hoelang geeft de minister dit project nog? En, misschien nog wel het belangrijkste, als curriculum.nu eindelijk klaar is, is de minister dan bereid om die voorstellen pas naar de Kamer te sturen nadat er een uitgebreid onderzoek is gedaan naar het draagvlak onder docenten? Want alstublieft: niet wéér een onderwijsvernieuwing waar niemand op zat te wachten.

Dit heeft ondertussen alle kenmerken van een van die uit de hand gelopen infrastructuurprojecten, die drie keer duurder worden dan geraamd. Waarom? Ja, we zijn nu al zo lang bezig dat we maar beter door kunnen gaan. Terwijl vakverenigingen een belangrijke rol zouden kunnen spelen in de professionalisering van leraren, zijn ze nu de meeste tijd kwijt met het knokken binnen curriculum.nu. Daarom doe ik mede een voorstel om deze vakverenigingen beter te ondersteunen, zodat leraren in het voortgezet onderwijs de baas worden van hun eigen ontwikkeling en zich niet alleen binnen hun eigen school ontwikkelen maar ook binnen een sterkere vakvereniging.

Wat niet helpt, is de zogenaamde doelmatigheidskorting, die als een molensteen om de nek van onderwijsinstellingen hangt. Vorig jaar gingen we er nog alles aan doen om die korting niet ten koste van de klas te laten gaan. We zijn nu een jaar verder, maar het gat in de begroting wordt niet kleiner. Sterker nog, dat groeit. Herhaalt het kabinet dat kinderen in de klas er niks van gaan merken? Ik zeg niet dat er nergens in het onderwijs geld te halen valt, maar de SP gelooft niet dat dit probleem opgelost wordt met zomaar een korting. Als ik zie dat het kabinet voornemens is om eerdere tegenvallers bijvoorbeeld te dichten met een korting op de stageplekken voor praktijkleren en het schrappen van de zomerscholen, juist zo'n initiatief dat uitgebreid zou moeten worden om gelijke kansen te bevorderen, dan ben ik daar niet per se optimistisch over. Over dat eerste: keer op keer heeft de SP voorstellen ingediend om de regeling praktijkleren niet te laten sneuvelen. Dat heeft anderen geïnspireerd om een motie in te dienen en daar zijn wij blij om. Maar dit gaan we echt niet nog een keer zo doen. Wanneer komt het kabinet met een structurele visie op deze regeling? Want het is echt een rommeltje geweest. En zijn we niet bang dat de zomerscholen gaan verdwijnen als we het geld daarvoor gewoon in de lumpsum erbij kieperen naar een school?

Dan een van mijn favoriete onderwerpen in deze Kamer: het vestigingsklimaat. Het is ontzettend belangrijk dat we bedrijven aantrekken en behouden en dat die bedrijven goed geschoold personeel hebben. Daar profiteren we allemaal van en daar betalen we dus ook allemaal aan mee. Daarom mijn amendement om de loonkloof voor eens en voor altijd te dichten. Dat kost maar een fractie van de belastingkorting die bedrijven binnenkort gaan krijgen en die betalen dat vast graag, zeker nadat ze al decennia kortingen hebben gekregen. Toen ik geboren werd, was de vennootschapsbelasting meer dan twee keer zo hoog als die nu is, en zo oud ben ik nog niet. We zijn dit de leraren en de leerlingen op de basisschool verschuldigd. Is dat de fout van dit kabinet? Nee, het zijn opeengestapelde loonmatigingen in vele kabinetten geweest die het huidige lerarentekort en de loonkloof veroorzaakt hebben. Maar het is nu aan ons om het op te lossen.

Ten slotte: alle seinen staan op rood wanneer het gaat om de kansen die het onderwijs biedt. Ik begon mijn bijdrage daarmee.

De voorzitter:
U was bezig met een afronding.

De heer Kwint (SP):
Nou, ik heb die "ten slotte" wel ruim opgevat, voorzitter. Dus het lijkt me goed dat de heer Rog zijn vraag eerst stelt.

De voorzitter:
Moet u echt nog heel veel?

De heer Kwint (SP):
Nog een vol blaadje, voorzitter.

De voorzitter:
Oké. Dan ga ik naar de heer Rog.

De heer Rog (CDA):
De heer Kwint van de Socialistische Partij heeft het over de lerarensalarissen. Hij zegt dat het allemaal niet goed is ondanks het vele geld dat erbij gekomen is. Maar hoe verklaart de heer Kwint dan dat leraren er door de fiscale maatregelen in het verkiezingsprogramma van de SP 0,4% op achteruitgaan? Wat schiet een leraar op met dit verhaal van de SP, met benoemen dat het allemaal niet goed is?

De heer Kwint (SP):
Ik denk dat de heer Rog bij het voorbereiden van deze interruptie niet op zo'n complimenteuze toon van mij gerekend had, want volgens mij heb ik helemaal niet gezegd dat het allemaal niet goed is. Ik heb geprezen dat er extra geld voor de salarissen bij komt. Ik constateer alleen dat er nog ruimte is om meer te doen en dat ik dat rechtvaardiger vind dan het geld laten gaan naar het hoogste tarief van de vennootschapsbelasting, die jaar op jaar op jaar verlaagd en verlaagd en verlaagd is. Daar heb ik een amendement voor ingediend. U bent van harte welkom om mee te doen.

De heer Rog (CDA):
Mijn vraag richtte zich op de fiscale maatregelen van de SP. De leraren die vijftien jaar in dienst zijn en in de laagste onderwijsschaal anderhalf keer modaal verdienen, kunnen nu op de steun van de SP rekenen, maar in het verkiezingsprogramma worden ze gezien als grootverdieners, die gepakt moeten worden, en gaan zij er 0,4% op achteruit. En als zo'n leraar een partner heeft die een halve keer modaal verdient en die een paar dagen in de week werkt, verliest hij ook nog eens een keer de kinderbijslag. Wat schiet een leraar daarmee op?

De heer Kwint (SP):
De heer Rog is nu mooi selectief aan het shoppen, maar volgens mij was ik vrij duidelijk: er is een mooie loonstijging gerealiseerd. Dat was hard nodig, want de achterstand was echt niet langer te verkopen. Die is wat ons betreft nog steeds niet te verkopen. Er ligt nu een voorstel voor. Ik zou zeggen: als de heer Rog er zo mee begaan is, laten we dan samen nog even kijken naar die formulering en dan gaan we zien of het zijn goedkeuring kan wegdragen. Maar ik zie werkelijk waar het probleem niet.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Rog (CDA):
Tot slot. De heer Kwint pakt eerst geld van leraren af omdat ze anderhalf keer modaal verdienen, pakt de kinderbijslag af en gaat vervolgens de boel repareren. Wat schiet een leraar daarmee op? Kan de heer Kwint daarop ingaan?

De heer Kwint (SP):
Ja hoor, maar aangezien de heer Rog driekwart van zijn voorbereidingstijd gestoken heeft in het lezen van die CPB-plaatjes, verbaast het mij een beetje dat hij niet gezien heeft dat mensen met een inkomen tot €90.000 er bij ons gemiddeld op vooruitgaan. Ik moet de leraar nog tegenkomen die daaraan raakt. Wat bestuurders op de universiteit raken daar misschien aan. Daar zou ik graag met u wat aan doen, maar tot €90.000 gaat praktisch iedereen erop vooruit. Dus ik zou zeggen: die leraren zouden allemaal op ons moeten stemmen of misschien op u. Als u straks samen met mij dat amendement indient, dan zal ik ze u van harte aanbevelen.

De seinen staan op rood wanneer het om de kansen gaat die het onderwijs biedt. Ik begon mijn bijdrage ermee: kinderen uit arme en rijke gezinnen gaan steeds minder vaak samen naar school. Dat leidt niet alleen tot een opeenstapeling van problemen en uitdagingen op sommige scholen. Het raakt ook aan de samenhang van onze samenleving. Dat lossen we niet vandaag op. Daar moeten we reëel in zijn, maar we kunnen wel beginnen. De SP kiest juist voor de kinderen op scholen waar het moeilijker gaat, zodat ze een eerlijkere kans krijgen dan ze nu krijgen. Daarom doe ik twee voorstellen.

Het eerste voorstel. De voorschool loopt op sommige plekken langzaam leeg, niet omdat er geen kind meer een achterstand heeft, maar omdat de wet verbiedt dat gemeenten geen eigen bijdrage vragen. Dat is toch eigenlijk te gek? Zijn er gemeenten die doen wat wij willen — Amsterdam, Rotterdam, ik geloof ook Tilburg — en dan staat er in de wet dat dat niet mag. Kunnen we niet vandaag afspreken dat gemeenten die zich zo inzetten voor deze kinderen, een compliment krijgen in plaats van gedonder met Den Haag?

We hebben gezien dat juist op scholen met veel leerlingen met een achterstand leraren verdwijnen. Daar is het het moeilijkst om vacatures te vervullen. Daar worden uit pure noodzaak klassen samengevoegd. Daar wordt overgegaan op die vierdaagse werkweek, terwijl je daar eigenlijk zes dagen per week onderwijs nodig zou hebben. U weet van ons dat wij graag overal kleinere klassen zouden hebben. Maar zouden we niet kunnen beginnen bij scholen met de meeste leerlingen met een achterstand, bij scholen in de armere wijken van het land, bij scholen die nu juist moeilijk een docent kunnen vinden? Probeer het maximum rond 20 of 21 per klas te stellen en scholen daar extra geld voor te geven. Dan maak je het lesgeven daar een stuk aantrekkelijker. Zullen we die eerste stap vandaag zetten? Volgens ons pak je daarmee de kansengelijkheid in het onderwijs echt aan.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kwint. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Meenen namens D66.

De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Het is weer tijd voor de begroting van het belangrijkste en mooiste onderwerp: het onderwijs. Ik zie u al glimmen. Onderwijs is de grootste investering die dit kabinet doet. Dat is ook heel verstandig, zeker omdat het onderwijs op dit moment voor grote uitdagingen staat: een lerarentekort, hoge werkdruk en kansenongelijkheid. Maar ook omdat onderwijs een investering in de toekomst is — dé investering, zou ik zeggen — zodat iedereen over twintig jaar van een dubbeltje een kwartje kan worden, zodat we gemakkelijk de klimaatdoelen halen en we ondertussen ook nog tien Ben Feringa's rijker zijn. Dat is mooie winst.

Voorzitter. Ik ben er trots op wat we in één jaar hebben bereikt. Er is veel veranderd, zeker in een basisschool. Natuurlijk, het is nog steeds dat gebouwtje in de wijk met spitsuren rond half negen, twaalf uur en drie uur, met plakwerkjes op de muren en schilderingen op de ramen. Maar het verschil is dat kleuters uit gezinnen waar geen Nederlands wordt gesproken of geen boekjes worden voorgelezen, al op het kinderdagverblijf taalles krijgen, waardoor ze een eerlijke start hebben als ze naar de grote school gaan. Het verschil is dat in de lerarenkamer het hele team heeft vergaderd over hoe de werkdruk het best verlaagd kan worden met het extra geld. En dat daarom nu in de lerarenkamer een klassenassistent zit die een groepje kinderen een extra lesje in klokkijken geeft. Het verschil is dat de grote jongens en meisjes uit de bovenbouw, die goed zijn met technisch Lego, naar een goed technisch vmbo in de buurt kunnen. Het verschil is dat de leraar voor de klas waardering krijgt voor het fantastische werk dat hij elke dag doet: 8,5% meer salaris en een eerder beloofde salarisverhoging gerealiseerd in een eenmalige uitkering, die ze vorige week hebben ontvangen. Het verschil is dat de stembus in de aula voor de medezeggenschapsraad extra belangrijk is geworden, omdat de leraar nu instemmingsrecht heeft op de hoofdlijnen van de begroting. Van de buitenkant hetzelfde schooltje, maar essentiële veranderingen voor meer kansengelijkheid, voor meer ruimte en vertrouwen in het onderwijs en voor meer verantwoording naar ouders, leerlingen en leraren.

Daarvoor moesten ook de nodige zaken sneuvelen: de rekentoets, de Onderwijscoöperatie, de cascadebekostiging, het maximaal bindend studieadvies — daar gaan we het straks nog wel even over hebben — en de oneigenlijke selectie aan de poort. Toch zijn we er nog lang niet. D66 blijft strijd voeren voor het beste onderwijs, en investeringen blijven daarbij horen. Maar wel merk ik dat er een afnemend draagvlak is voor onderwijsinvesteringen. Dat komt omdat we onvoldoende inzicht hebben in waar het geld naartoe gaat. Jawel! Ik zie dat de heer Futselaar op het puntje van zijn stoel gaat zitten.

De voorzitter:
Niet uitlokken.

De heer Van Meenen (D66):
Oké, voorzitter. Naar mijn mening komt dat doordat veel besturen — niet allemaal — er een potje van maken. Letterlijk en figuurlijk een potje. In dit onderwijssysteem is het mogelijk dat, over alle sectoren, besturen enorme reserves opbouwen. Het saldo op bankrekeningen stijgt elk jaar weer. Bij WOinActie staan de besturen zij aan zij met studenten en docenten om extra investeringen te eisen vanuit Den Haag, terwijl ze veel meer geld in de reserve houden dan noodzakelijk en ze kunnen schatkistbankieren bij de overheid. In totaal hebben de grote universiteiten bijna 3 miljard in hun algemene reserve zitten. Ik heb dit herfstreces een paar dagen gebruikt om alle jaarrekeningen van de universiteiten van de laatste jaren door te spitten, en de uitkomsten zijn stuitend. Zo steeg bij de Universiteit Groningen de algemene reserve van 418 miljoen in 2013 tot 574 miljoen in 2017. Een toename van 156 miljoen, terwijl daar geen extra voorinvesteringen zijn gedaan. Geld dat uitgegeven had moeten worden aan kleinere werkgroepen, betere begeleiding van studenten, lagere werkdruk, personeel in vaste dienst, kortom: aan beter onderwijs.

De heer Futselaar (SP):
Het eerste wat ik wil zeggen: ik ben het eens met de heer Van Meenen. Wel wil ik de toelichting geven dat bij de Rijksuniversiteit Groningen 363 miljoen van dat bedrag in de gebouwen zit. Dat blijkt uit dezelfde jaarrekening; ik heb ook even zitten lezen. Ik wil eigenlijk verder naar: wat kunnen we hieraan doen? Want ik ben het met de heer Van Meenen eens dat de reserves problematisch zijn. In 2008 is er de commissie-Don geweest, die heeft gekeken naar reserves bij universiteiten. Die commissie heeft gezegd: je kunt er heel moeilijk in het algemeen iets over zeggen vanwege de enorme verschillen tussen universiteiten et cetera; je zou een subcategorieënonderzoek moeten doen en dan met een soort standaard moeten komen van "dit is genoeg". Dat is nooit gedaan; dat advies is nooit uitgevoerd. Is de heer Van Meenen het met mij eens dat het verstandig zou zijn om de minister te vragen dit alsnog te laten doen, zodat we gewoon een soort maatstaf kunnen hebben en het niet ieder voor zich is, waarna je vervolgens moet besluiten of 100 miljoen voor Twente veel is, 500 miljoen voor Groningen weinig et cetera?

De heer Van Meenen (D66):
Twee opmerkingen daarover. De eerste had ik net al bij de interruptie willen maken. Je kunt zeggen: o, er zit 363 miljoen in gebouwen; dan is het goed. Maar dat kun je je ook al afvragen. Waarom zit dat eigenlijk in gebouwen? Waarom zijn universiteiten eigenaar van zo veel gebouwen? Waarom gaan ze niet net als gewone burgers bijvoorbeeld de kapitaalmarkt op? Zij kunnen dat heel eenvoudig en veel beter doen en de lasten in hun exploitatie meenemen in plaats van dat ze per se eigenaar willen worden van die gebouwen. Want het is ook een enorme last. Stel dat je die algemene reserves — zij noemen dat dus ook onderdeel van de algemene reserves, maar daar ga ik nu maar niet op in — wel nodig zou hebben, dan zit het ook vast. Dat is dus heel erg slecht in mijn ogen. Dat is één. Het antwoord op de vraag van de heer Futselaar is wat mij betreft: ja, ik vind ook dat dit niet zo verder kan gaan. Ik vind het ook onverdraaglijk dat diezelfde besturen met al die reserves hun studenten en hun docenten zo gek weten te krijgen om hier aan de poort te kloppen voor extra geld. Er komt ontzettend veel extra geld, wat je er ook van vindt ...

De voorzitter:
Ja. De heer Futselaar.

De heer Van Meenen (D66):
Dus het antwoord is ja.

De voorzitter:
Dat had u ook meteen kunnen zeggen.

De heer Van Meenen (D66):
Ja, voorzitter.

De heer Futselaar (SP):
Voorzitter, de heer Van Meenen en ik genieten van dit soort uitwisselingen. Mijn tweede vraag is vrij kort. Ongeveer dertien uur geleden tweette D66: "Universiteiten hebben 2.800.000.000 euro (!!) vrij besteedbaar geld op de plank liggen." Dit is aantoonbaar onjuist. D66 is een groot tegenstander van desinformatie en nepnieuws, dus ik zou de heer Van Meenen graag willen vragen of D66 dit gaat rectificeren.

De heer Van Meenen (D66):
Nou, dat ben ik voorlopig niet van plan. Als universiteiten 2,8 miljard hebben staan in de algemene reserves, als zij die zo noemen, en het niet opschrijven bij eigen vermogen of bij bestemmingsreserves, dan houd ik het nog even vol. Laat de universiteiten dan maar uitleggen dat het anders is. Maar dat is wel wat ze in hun eigen jaarrekening opschrijven.

De voorzitter:
De heer Futselaar, tot slot.

De heer Futselaar (SP):
Dan moet de heer Van Meenen gewoon bij de accountants zijn die de jaarrekening goedkeuren.

De heer Van Meenen (D66):
Nou, ik denk dat de universiteiten misschien wel bij die accountant moeten zijn, maar dat is weer wat anders.

De heer Futselaar (SP):
Dat zijn ingehuurde externen, dus de kans is groot ...

De heer Van Meenen (D66):
O, nou, dan is het goed!

De heer Futselaar (SP):
... dat het partijgenoten zijn!

De heer Van Meenen (D66):
Dit laat ik maar even gaan, voorzitter.

De heer Özdil (GroenLinks):
De heer Van Meenen van D66 geeft hier toe dat de algemene reserves eigenlijk niet vrij besteedbaar zijn en dat die in gebouwen zitten. Dat waardeer ik. Gebouwen, dat gaat vooral om collegezalen, kantines, laboratoria. Maar ik ben echt verbaasd om een D66-Kamerlid te horen zeggen tegen onze universiteiten: u moet die gebouwen maar vermarkten, die collegezalen, die kantines, die laboratoria. Waarom wilt u dat, zo vraag ik via de voorzitter.

De heer Van Meenen (D66):
Dat zeg ik helemaal niet. Nee.

De heer Özdil (GroenLinks):
Volgens mij zei de heer Van Meenen net letterlijk ...

De heer Van Meenen (D66):
Nee hoor.

De heer Özdil (GroenLinks):
... dat ze het maar op de markt moeten gooien en dat ze ervan af moeten. Dat zei u letterlijk.

De heer Van Meenen (D66):
Nee, ik zeg helemaal niet dat ze daarvan af moeten. Je kunt je afvragen waarom universiteiten überhaupt de volle eigendom van gebouwen willen hebben. Dat is iets heel anders. Het is niet de primaire taak van onderwijsbesturen om eigenaar van gebouwen te zijn. Ik ben ook eigenaar van een gebouw, namelijk van het huis waarin ik woon, maar dat heb ik niet in volle eigendom. Ik heb een lening bij de bank. Dat kunnen universiteiten ook doen. Dat betekent iets heel anders voor hun exploitatie. Dat betekent dat er financieel veel meer ruimte overblijft om te investeren in onderwijs. Dus je kunt niet zomaar zeggen: o, een deel zit in gebouwen — als dat al zo is, hè! — dus dan is het goed. Nee, het is helemaal niet goed!

De heer Özdil (GroenLinks):
Dit maakt het er allemaal niet beter op. De heer Van Meenen van D66 zegt nu: universiteiten moeten maar af van hun eigen gebouwen, van hun laboratoria, collegezalen en kantines.

De heer Van Meenen (D66):
Nee!

De heer Özdil (GroenLinks):
Hij zegt: ze moeten maar hypotheken hebben en gaan lenen op de markt. Dat maakt het er allemaal niet beter op. Mijn echte vraag is de volgende. Wat collega Van Meenen eigenlijk tegen universiteiten zegt, is: ik wil dat u eerst op een houtje gaat bijten, dat u eerst tot op het bot uw reserves uitkleedt en dat u ze dan misschien gaat helpen. Dat kan toch niet uit de mond van een D66-Kamerlid komen?

De heer Van Meenen (D66):
Nee, maar dat komt ook helemaal niet uit de mond van een D66-Kamerlid. Dat wordt er alleen maar in gelegd door de heer Özdil, die volgens mij niet zo heel goed begrijpt hoe het werkt. Maar goed, dat laat ik dan maar eventjes. Kijk, het gaat hierom. Dat op een houtje bijten is nu juist het geval. Universiteiten sparen al hun geld op om vervolgens zo in één keer gebouwen neer te kunnen zetten. Dat gaat enorm ten koste van de middelen die ze eigenlijk in bezit hebben om goed onderwijs en goed onderzoek te doen. Ze zouden ook als een goed huisvader kunnen zorgen dat ze gewoon op een normale kapitaalmarkt of desnoods bij de minister via schatkistbankieren heel goedkoop aan geld kunnen komen waarmee ze deze lasten op de lange termijn uitspreiden. Maar dat doen ze niet. Als het klopt wat de heer Özdil zegt, hebben ze voor honderden miljoenen aan eigendom. Dan zijn ze eigenaar van gebouwen. Dat is niet de taak van universiteitsbesturen.

De heer Özdil (GroenLinks):
Ik zal het teleurstellende persoonlijke feit maar laten voor wat het is. Wat ik hier allemaal zeg, is niet uit mijn eigen koker gekomen. Het zijn onze universiteitsinstellingen die dit aangeven. U kunt dat ontkennen. Dat is aan u.

De heer Van Meenen (D66):
Nee, ik ontken niks. Ik zie ook dat sommige dat aangeven.

De voorzitter:
De heer Özdil.

De heer Van Meenen (D66):
Ik zie ook dat ...

De voorzitter:
Meneer Van Meenen, hij is nog niet klaar.

De heer Van Meenen (D66):
O, sorry, ik dacht dat hij klaar was.

De heer Özdil (GroenLinks):
Maakt u uw zin maar af.

De heer Van Meenen (D66):
Nee, nou ja, zegt u het maar voorzitter.

De voorzitter:
Nee.

De heer Özdil (GroenLinks):
Er komt geen helder antwoord uit. We hebben hier een D66-woordvoerder die tegen universiteiten zegt: gaat u maar op een houtje bijten en dan pas gaan we nadenken over geld erbij. Dat zegt hij niet eens, maar ik hoop dat dat er dan achter komt. Maar het is wel teleurstellend.

De heer Van Meenen (D66):
Dat is precies wat ik niet zeg. Ik zeg: op dit moment moeten de mensen — dat zijn niet de bestuurders, maar dat zijn de docenten en studenten — op een houtje bijten omdat de universiteitsbesturen er in het verleden voor gekozen hebben om eigenaar te worden van gebouwen. Daarom moeten ze op een houtje bijten en daarom, — wellicht, u weet dat blijkbaar, u heeft blijkbaar contact gehad met al die bestuurders — zit er een deel in de algemene reserves dat in stenen zit. Ik weet niet of het de bedoeling van GroenLinks is dat onderwijsgeld ...

De voorzitter:
Niet uitlokken, meneer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):
...in stenen terechtkomt.

De voorzitter:
Ja, dat heeft u al gezegd.

De heer Özdil (GroenLinks):
Voorzitter, het is wel een persoonlijk feit hier.

De voorzitter:
Ja, een persoonlijk feit.

De heer Özdil (GroenLinks):
Ik zal het kort houden. U noemt het stenen, het zijn feitelijk collegezalen en kantines.

De voorzitter:
U heeft uw punt gemaakt. De heer Azarkan.

De heer Azarkan (DENK):
Ik probeer te begrijpen waar de heer Van Meenen naartoe wil. Het is ontegenzeggelijk waar dat er reserves zijn. Een deel daarvan zit in de vaste activa, met name in de gebouwen en laboratoria. Dat is ook zo. Het is overigens zo dat de universiteiten daar zelf niet voor gekozen hebben. Dat is een aanname die u maakt. In de jaren tachtig heeft de Rijksgebouwendienst het eigendom overgedragen. Dat vonden niet alle universiteiten heel prettig, want met het eigendom kregen ze ook de verantwoordelijkheid om het op enig moment te onderhouden en dat is best een dure hobby, kan ik uit ervaring vertellen.

De heer Van Meenen (D66):
Zeker.

De heer Azarkan (DENK):
Maar ik heb twee vragen aan u. Wat wilt u nou exact met die gebouwen? Wilt u dat die vervreemd worden of anders gefinancierd worden? De tweede is: wat is nou een goede reserve? Heeft u daar ideeën over?

De heer Van Meenen (D66):
Dat zal per instelling verschillen. De omvang van de instellingen verschilt, de risico's verschillen wellicht. Daar heeft de commissie-Don destijds iets verstandigs over gezegd. Daar zou je naar kunnen kijken. Ik wil helemaal niks met die gebouwen. Ik weet wat u bedoelt. In de jaren tachtig zijn een aantal van die gebouwen overgedragen. Een heleboel van die gebouwen zullen er inmiddels niet meer zijn. Waar ik me zorgen over maak — en daar kunnen we altijd met elkaar over spreken — is dat een belangrijk deel van wat de universiteiten algemene reserves noemen blijkbaar volgens hen zelf in stenen zit. Daar mogen we ons best zorgen over maken. Al dat geld, elke euro, is uiteindelijk bedoeld om goed onderwijs te geven. Het is de vraag of dat geld ooit nog loskomt. Als er dit soort reserves zijn, of dat nu in stenen is of anderszins, en er komt heel veel extra geld vanuit het studievoorschot, wat je daar ook van vindt, vind ik het heel slecht dat studenten en docenten feitelijk misleid worden en naar Den Haag gestuurd worden voor extra geld, terwijl het daar gewoon ligt.

De heer Azarkan (DENK):
Ik ga voor een deel met u mee, in die zin dat de overheid vaak met regelgeving voorschrijft hoe ze dat moeten waarderen. Dat is vaak tegen vervangings- of verkrijgingswaarde. Er zijn regels hoe dat gewaardeerd moet worden. Er moeten reserves voor gemaakt worden, bestemmingsreserves als het zeker is waar men het aan uitgeeft. Dat checkt de accountant elk jaar, althans dat deed men bij de koepel waar ik een tijd bestuurder ben geweest. Voor een deel schrijven we ook dingen voor. We schrijven ook voor dat er een bepaalde solvabiliteitsratio moet zijn, namelijk 30%.

De heer Van Meenen (D66):
Ja, dat is veel hoger bij alle universiteiten.

De heer Azarkan (DENK):
Bij sommige. Ik heb gezien dat het bij de TU 45% tot 46% is. Dat kan. Daarom is mijn vraag aan u: is die 30% een soort richtlijn van wat het maximaal moet zijn? Moet je nog weerstandsvermogen opbouwen? Ik ken ook koepels waar op een gegeven moment het bestuur dermate slecht is dat men echt tekortkomt en verlies lijdt.

De voorzitter:
Uw vraag nog een keer.

De heer Azarkan (DENK):
Ik ben even aan het verkennen.

De heer Van Meenen (D66):
Het is een heel belangrijke vraag.

De heer Azarkan (DENK):
Nou, dank u!

De voorzitter:
Hij weet wat u gaat vragen.

De heer Van Meenen (D66):
Ja, hoe hoog moeten de reserves zijn? Ze zijn heel hoog. Stel dat een deel bestaat uit stenen ... Laten we dat gewoon eens aannemen en laten we de helft nemen. Dan is het nog 1,4 miljard. Welke risico's loopt een universiteit dan eigenlijk? Dat is zeer de vraag. Het aantal studenten groeit. De inkomsten van de overheid stijgen. Van het personeel is 30% à 40% niet in vaste dienst, wat op zich al een schande is. Dat zijn allemaal risico's die feitelijk al afgedekt zijn. De vraag is dus waar dat geld überhaupt voor nodig is en ook waarom dat bedrag stijgt in tijden waarin eigenlijk voorinvesteringen zouden moeten worden gedaan. Dat zijn allemaal vragen die ik stel. Daar wil ik gewoon een antwoord op. Ik wil dat de minister daar goed naar kijkt en desnoods normen stelt; prima.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Azarkan (DENK):
Dan leg ik het toch even uit als vastgoedspecialist.

De voorzitter:
Ja, dat hoor ik.

De heer Azarkan (DENK):
Ik geef toch even een voorbeeld. De functie van universiteit bepaalt wat de waarde is, met name voor de universiteit. Dat wil niet zeggen dat de vastgoedmarkt dat ervoor betaalt. Toen het Rijksmuseum verbouwd werd, is daar ongeveer 280 miljoen in gegaan, maar het vastgoed, dat ding, kost nooit meer dan 50 miljoen à 60 miljoen, omdat het specifiek als museum die waarde had.

De voorzitter:
En de vraag is?

De heer Van Meenen (D66):
Dan ga je die waarde toch niet opvoeren als algemene reserve? Dat slaat toch nergens op?

De voorzitter:
Nee, meneer Van Meenen. Wat is de vraag?

De heer Azarkan (DENK):
Nee, meneer Van Meenen, dat is de systematiek die bedacht is in het kader van de vervangings- of verkrijgingswaarde. Dat is zo bedacht, maar ik ga een heel eind met u mee.

De voorzitter:
En uw vraag?

De heer Azarkan (DENK):
Als de heer Van Meenen voorstelt en aan de minister vraagt om dat eens goed te onderzoeken en te kijken hoe die reserves zich verhouden ...

De voorzitter:
Dan bent u het daarmee eens.

De heer Azarkan (DENK):
Ik doe graag met hem mee. Van harte steun om dat eens goed te onderzoeken en in kaart te brengen.

De voorzitter:
Dan stel ik voor dat u verdergaat, meneer Van Meenen, want hij is het met u eens. Dan hoeft u daar dus niet uitgebreid op in te gaan, lijkt mij.

De heer Van Meenen (D66):
Maar ik hoop dan dat de heer Azarkan de studenten of de docenten, als zij hier komen, eerst terugstuurt naar hun eigen bestuur om eens heel goed te vragen waar het geld allemaal gebleven is.

De voorzitter:
Gaat u verder.

De heer Van Meenen (D66):
Want dat is mijn cruciale punt.

De heer Azarkan (DENK):
Heel kort, voorzitter.

De voorzitter:
Heel kort.

De heer Azarkan (DENK):
Meneer Van Meenen, we kunnen dat niet doen op basis van wat u roept in de krant. U zegt dat we hen dan eerst terugsturen, maar ik vind dat we dan eerst zorgvuldig onderzoek moeten doen. Dat kan de minister vragen. Daarmee brengen we in kaart wat die reserves zijn, hoe die in de boeken staan en welk deel daarvan we zouden kunnen uitgeven, maar dat doen we natuurlijk niet op basis van het feit dat u dit vindt en dit in de krant roept, want dat is geen manier van debatteren.

De heer Van Meenen (D66):
Nou, nou, nou.

De voorzitter:
Gaat u verder.

De heer Van Meenen (D66):
Ik lees gewoon de jaarverslagen van de universiteiten en ik lees 2,8 miljard aan algemene reserves. Dat is wat ik lees. Dat is tot nu toe mijn uitgangspunt.

De voorzitter:
Gaat u verder. U heeft nog veertien minuten spreektijd.

De heer Van Meenen (D66):
Dat is heel mooi, voorzitter. Waar was ik gebleven?

De voorzitter:
Ja, dat vroeg ik me ook af.

De heer Van Meenen (D66):
Bij Groningen, bij geld dat uitgegeven had moeten worden aan kleinere werkgroepen, lagere werkdruk, personeel in vaste dienst en betere begeleiding; kortom, aan beter onderwijs. Ik roep studenten en docenten dan ook op om, voordat ze naar het Malieveld trekken — altijd gezellig; daar gaat het niet om — eerst kritisch naar de begroting van hun eigen instelling te kijken en naar waar al dat geld blijft. Daar zit een belangrijk deel van de oplossing voor deze problemen. Kijk eerst eens wat de bestuurder verdient, hoe hoog de solvabiliteit is en in hoeverre de reserves zijn gestegen. Wat gaat er allemaal naar de afdeling marketing en pr? Want laten we wel zijn: we zitten in een systeem dat gebaseerd is op onderlinge concurrentie. Daar gaan ontzettend veel tijd, energie en geld in zitten. Ik ben zestien jaar bestuurder geweest. Als je een afdeling strategie en beleid hebt, doe je echt iets heel erg fout, want dat is nou precies waar je als bestuurder voor bent. Dat moet je dus niet aan een ander overlaten. Mijn oproep is dus: ga eerst het geld uitgeven dat op de plank ligt.

Maar ook in het funderend onderwijs zorgt het systeem voor een machtsconcentratie bij de besturen. Dat komt doordat we besturen bekostigen in plaats van de scholen. De afgelopen jaren hebben we gezien dat dit systeem faalt. Ook hier steeg de bankrekening bij 147 van de 213 besturen. Dat geld had in de klas terecht moeten komen. Daarnaast haalden ze niet de afspraak om meer leraren in een hogere schaal te zetten en hielden ze zich niet aan de afspraken van het bestuursakkoord. D66 heeft al eerder opgeroepen om de scholen rechtstreeks te financieren, zodat we in een directe relatie komen te staan met de klas in plaats van met een zwaar bestuurlijk middenveld. Geen besturen meer waaraan scholen 22% van de bekostiging moeten afdragen terwijl ze geen idee hebben wat ze ervoor terugkrijgen, waar meer onderwijsbeleidsmedewerkers zitten dan op het ministerie en waar bestuurders een topsalaris verdienen. Ik herhaal dus dat juist die schoolleiders weer het primaat moeten krijgen in plaats van dat ze goedkeuring moeten vragen bij het bestuur voor een nieuwe taal- of rekenmethode. Gezamenlijke taken zoals huisvesting, personeelsbeleid en ICT kunnen worden georganiseerd via een coöperatief verband. Ook voor ouders, leerlingen, studenten en leraren wordt het hierdoor veel duidelijker hoeveel geld er is en waaraan het wordt uitgegeven. De motie hierover die ik eerder heb aangehouden, zal ik volgende week in stemming brengen bij de andere moties over de begroting.

Voorzitter. Wat D66 betreft kan het beter, veel beter. In 2020 loopt het bestuursakkoord met de basisscholen af. Laten we niet meer van dit soort afspraken maken met een koepel van bestuurders, maar ook met leraren, tripartiet, zodat we doelen opstellen waar draagvlak voor is en waar de Kamer bij betrokken is maar ook de leraren; ik zei het al. Laten we het geld niet in een prestatiebox pompen, wat een black box blijkt te zijn. Niemand weet waar het geld gebleven is, maar het is in ieder geval niet uitgegeven aan de gestelde doelen, zoals die luiden "uitdagender onderwijs", "brede onderwijsverbeteringen", "professionele scholen" en "doorgaande ontwikkellijnen". D66 is ervan overtuigd dat precies deze doelen beter bereikt kunnen worden met goede leraren voor de klas. En wie eraan twijfelt of het een goed idee is om dit soort afspraken te maken, raad ik zeer het boek De sluipende crisis aan, van René Kneyber. Hij legt nog eens haarfijn uit hoe dit soort afspraken tot mislukken gedoemd zijn.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De heer Van Meenen van D66 heeft heel veel kritiek op besturen en op financiële reserves die op bankrekeningen staan. Ik ken die cijfers ook en ik kan daar goed inkomen. Er is eigenlijk nog een laag in het onderwijs waarin veel geld op de bankrekening blijft staan. Ik ben daar in mijn bijdrage op ingegaan. Dat zijn de samenwerkingsverbanden.

De heer Van Meenen (D66):
Ja.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Het is inmiddels 238 miljoen. Ik weet dat het gaat om 152 samenwerkingsverbanden, maar dan nog is 238 miljoen een heel hoog bedrag. Ik vraag me af of de heer Van Meenen ook vindt dat we daar strenger op moeten zijn, er beter naar moeten kijken en misschien ook meer eisen moeten stellen aan de samenwerkingsverbanden en hun financiële reserves.

De voorzitter:
Een concrete vraag.

De heer Van Meenen (D66):
Zoals wellicht bekend heeft D66 zowel in de Eerste als in de Tweede Kamer tegen de invoering van passend onderwijs gestemd, ook vanwege het construct van de samenwerkingsverbanden. We zien nu wat er gebeurt. U heeft het in uw eigen bijdrage goed beschreven. Dus ja, wat mij betreft kunnen we daar natuurlijk ook over spreken. Want die 238 miljoen is niet bij kinderen terechtgekomen. Dus vanzelfsprekend wil ik daarover spreken.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik ben blij met dit antwoord en ik ga zeker bij de heer Van Meenen aankloppen voor een verdere uitwerking van eventuele plannen.

De heer Van Meenen (D66):
Ja. Nou ja, wij zullen ook in de komende tijd weer verder spreken over passend onderwijs, zoals u weet.

De voorzitter:
Gaat u verder.

De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. De doelen die ik zo-even noemde kunnen het best bereikt worden met goede leraren voor de klas. Dat vraagt waardering en dus een goed salaris en dus wat ons betreft weer een stap in het verkleinen van het verschil. Zo kunnen we in de toekomst een vergelijkbaar lerarentekort voorkomen. De 263 miljoen voor de prestatiebox staat structureel ingeboekt op de begroting. Mijn voorstel is om te onderzoeken of per 2020 een deel daarvan verantwoord bestemd kan worden voor lerarensalarissen. Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Over de salarissen gesproken: tijdens het AO Leraren gaf de minister aan dat er straks weer onderhandelruimte is in de salarissen van het Rijk, de zogenoemde referentieruimte. Het vreemde is echter dat alleen de werkgeversraden inzicht hebben in de volledige ruimte, terwijl ook de vakbonden aan tafel zitten bij het sluiten van een cao. De werknemersvertegenwoordiging heeft geen inzicht in de salarisruimte. Dit verlengt en bemoeilijkt de cao-onderhandelingen. Is de minister bereid om de ruimtebrief openbaar te maken?

Voorzitter. Zoals eerder gezegd is door een motie van de heer Rog en mij een einde gekomen aan de Onderwijscoöperatie. In de motie stond nadrukkelijk vermeld dat de taken en bevoegdheden van de coöperatie die op draagvlak kunnen rekenen bij leraren, behouden moeten blijven, zoals bijvoorbeeld het LerarenOntwikkelFonds, het LOF, dat ondernemende leraren ondersteunt om hun ideeën te realiseren. Zij zorgen ervoor dat het onderwijs blijft vernieuwen en blijft aansluiten op de individuele leerling, de huidige maatschappij en de arbeidsmarkt. Zo is daar meester Lars, die een vakoverstijgend project ontwikkelde dat heet: Missie naar Mars. Nu ik het zo lees, realiseer ik me dat het ook had kunnen heten: Met Lars naar Mars. Maar goed, dat terzijde. Niets dan lof voor deze leraren en het LOF, zou ik willen zeggen. Ja, er is echt nagedacht over deze tekst, zoals u merkt, haha.

De voorzitter:
Het is bijna sinterklaas.

De heer Van Meenen (D66):
D66 wil dat een deel van het budget voor de Onderwijscoöperatie behouden blijft voor het LOF, met voorkeur het oorspronkelijke bedrag dat de motie-Straus/Ypma in 2014, bij de oprichting van het ontwikkelfonds, ervoor vrijmaakte, namelijk structureel 5 miljoen. Graag een reactie van de minister.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik wil eigenlijk even een stukje terug in de tekst, als dat kan. Ik wil naar de prestatiebox waar de heer Van Meenen op doelt. Die middelen staan inderdaad per 2020 structureel ingeboekt om vrij naar het onderwijs te gaan via de lumpsum. De heer Van Meenen doet het voorstel om te onderzoeken of we dit kunnen oormerken voor salarissen. Dat is misschien aan de ene kant sympathiek, maar aan de andere kant gebeurt er natuurlijk ook wel wat met dit geld. Er worden bijvoorbeeld allerlei mensen in school van betaald, de ICT'ers, de zorgcoördinatoren en de ondersteuning. Is het beeld van de heer Van Meenen dan dat mensen die nu in het werkzaam zijn, niet meer betaald kunnen worden ten gunste van een salarisverhoging van de docenten die er nu zijn? Is dat niet werkdrukverhogend?

De heer Van Meenen (D66):
Nee, dat is niet zo wat mij betreft. Ik begrijp de zorg, want het geld wordt weliswaar helemaal niet uitgegeven aan de doelen waarvoor het ooit gegeven is, maar het zal ongetwijfeld ergens aan uitgegeven worden. Daarom heb ik uitdrukkelijk gezegd dat ik wil onderzoeken of dat verantwoord kan. Ik zeg er wel bij dat er ook andere elementen wijzigen. Er komen bijvoorbeeld nog veel meer werkdrukmiddelen bij. Op alle mogelijke manieren zullen er zaken gaan veranderen die het mogelijk maken om dit wellicht — maar dat is dus ook een vraag van mij — op een verantwoorde manier te doen. Maar ik vind wel dat wij de opdracht hebben om daarnaar te blijven kijken en om ook in deze periode nog een stap te zetten, waar dat kan.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Die werkdrukmiddelen zijn bedoeld om de werkdruk te verlagen en niet om de werkdruk die verzwaard wordt door het wegnemen van mensen die nu werkzaam zijn in het onderwijs, op te vangen. Als dit onderzocht zou moeten worden, moeten we er volgens mij in ieder geval voor zorgen dat de mensen die werkzaam zijn in het onderwijs, ook daar kunnen blijven werken en dat er geen werkdrukverzwaring ontstaat. Want dat zou echt doodzonde zijn. Dat is een sigaar uit eigen doos waar volgens mij niemand mee in kan stemmen.

De heer Van Meenen (D66):
Helemaal eens ...

De voorzitter:
Punt!

De heer Van Meenen (D66):
... maar een van de ergste werkdrukverhogende middelen is dat docenten weggaan en er geen vervanger is. Het lerarentekort is dus een werkdrukverhogend element. Daar kunnen salarissen een betekenis in hebben. In die zin denk ik dat ik de heer Heerema tegemoetkom.

De heer Kwint (SP):
De heer Van Meenen sprak mooie woorden over het op een zijspoor zetten van allerlei instituties die zich zonder draagvlak bij docenten bezighouden met allerlei onderwijsvernieuwingen, bijvoorbeeld de Onderwijscoöperatie.

De heer Van Meenen (D66):
Ja.

De heer Kwint (SP):
Ik zag de heer Van Meenen wat vragend kijken.

De heer Van Meenen (D66):
Ja, ik heb geen andere genoemd, geloof ik.

De heer Kwint (SP):
Ik ga u nu een andere noemen: de curriculumherziening. U leest het ook allemaal en daarom zal het u niet verbazen hoeveel vragen er bij docenten zijn over wat daar uiteindelijk uit gaat komen. Is de heer Van Meenen het niet met mij eens — hij kent de stellingname van de SP hierin — dat het minste wat we zouden kunnen vragen is dat er samen met de oplevering van de eindproducten ook een gedegen draagvlakonderzoek onder leraren naar de Kamer gestuurd wordt? Op die manier weten we zeker dat we straks niet instemmen met een onderwijsvernieuwing, wat we daar inhoudelijk ook van vinden, waar geen enkele docent op zit te wachten.

De heer Van Meenen (D66):
Ik denk dat het verstandig is dat je eens in de zoveel tijd naar het curriculum kijkt. Laat ik daarmee beginnen. Dat is een hele opgave. Het spannende aan wat we nu aan het doen zijn, is dat we dit voor het eerst met docenten doen. We zouden er heel blij mee moeten zijn dat dat gebeurt. Ik ben er recent nog geweest en mevrouw Van den Hul is ook geweest, maar dat moet ze zelf maar vertellen. Daar wordt met heel veel passie door docenten die gewoon elke dag voor de klas staan, gewerkt aan de curriculumvernieuwing. Natuurlijk is dat een beperkte groep. We kunnen dat moeilijk eens even met 125.000 docenten gaan bedenken. Maar het is ook iets wat we de kans moeten geven. Want stel je eens voor dat dit mislukt — ik sluit dat niet uit — dan weet ik eigenlijk niet hoe je vernieuwing in het onderwijs nog op een goede en gedragen manier kunt doen, want dan hebben we ongeveer alles geprobeerd. Dan hebben we docenten erbij betrokken. Ik weet ook wel dat er heel veel docenten zijn die geen idee hebben dat dit allemaal plaatsvindt.

De voorzitter:
De heer Kwint. De heer Kwint.

De heer Van Meenen (D66):
Dat is jammer, maar ik vind het dus de moeite waard. Maar ik ben het eens ...

De voorzitter:
Goed, de heer Kwint.

De heer Van Meenen (D66):
... met de heer Kwint dat we uiteindelijk naar het draagvlak moeten kijken. Ik stel me voor dat we hier te zijner tijd grote zittingen houden om dat allemaal na te gaan.

De voorzitter:
Ik wil echt dat niet alleen de vraag kort is, maar ook dat de antwoorden kort zijn. U neemt echt heel veel ruimte voor uw antwoorden.

De heer Van Meenen (D66):
Het zijn hele moeilijke vragen.

De voorzitter:
Nee, het was een hele concrete vraag en het had veel korter gekund.

De heer Kwint (SP):
De heer Van Meenen geeft antwoord op een hele hoop dingen die ik niet gevraagd heb.

De voorzitter:
Dat dacht ik ook.

De heer Kwint (SP):
Natuurlijk gebeuren er fantastische dingen in die ontwikkelteams en zijn docenten hard aan het werk om het beste eruit te halen. Dat is niet mijn punt. Mijn punt ligt elders. Maar goed, we gaan nu niet de hele discussie over de curriculumherziening doen. Die komt later. Is niet het minste wat wij kunnen verwachten dat het kabinet bij de voorstellen die uiteindelijk ontwikkeld worden, ook meteen een draagvlakonderzoek aan de Kamer stuurt, waarin het laat zien wat het draagvlak is? Natuurlijk kunnen wij hier een hoorzitting organiseren, maar als je het hebt over the usual suspects die komen opdagen bij sommige hoorzittingen in de Kamer ...

De heer Van Meenen (D66):
Sorry, dan heb ik uw vraag verkeerd begrepen. Ik zie ook een rol voor de Kamer daarin. Dat lijkt me geen slechte gedachte.

De voorzitter:
Dank u wel. U kunt het wel.

De heer Van Meenen (D66):
Als de vragen maar helder zijn, voorzitter.

De voorzitter:
Wie was er? De heer Bruins.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik heb slechts een aanvullende opmerking bij de vraag van de heer Kwint. Er is een aangenomen motie die zegt dat er bij de curriculumherziening bij iedere stap die we nemen, een Dijsselbloemtoets wordt meegestuurd door het kabinet richting de Kamer. Dus die toets of er draagvlak is, zal bij iedere stap genomen worden, als die motie wordt uitgevoerd.

De heer Van Meenen (D66):
Ja, mooi.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
De heer Van Meenen had het net over het verkleinen van de loonkloof in relatie tot het lerarentekort. Ik zou graag nog een aantal aanvullende vragen stellen over het lerarentekort. Of zou de heer Van Meenen daar in zijn spreektekst nog dieper op ingaan?

De heer Van Meenen (D66):
Even kijken.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Die indruk had ik niet, dus daarom sta ik hier.

De heer Van Meenen (D66):
Nee, ik geloof het niet.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dan maak ik toch van deze gelegenheid gebruik. We wachten nog op een handreiking van de minister richting scholen hoe om te gaan met de meest acute vormen daarvan. We hebben de afgelopen weken een aantal ernstige uitwassen gezien, waar we het in commissieverband al over hebben gehad; in Zaandam en Lelystad. Ik ben toch wel heel benieuwd hoe de heer Van Meenen kijkt naar zo'n handreiking. Ik noemde het "zandzakken" in dat debat. Aan wat voor soort zandzakken denkt de heer Van Meenen bij die scholen? Zij zeggen: het is mooi om te praten over de langere termijn, maar waar hebben wij morgen of op heel korte termijn wat aan? Waar denkt de heer Van Meenen dan aan?

De heer Van Meenen (D66):
Ik heb dat ook in het algemeen overleg gezegd en ik zal dat hier niet allemaal herhalen. Kwaliteit van docenten moet altijd vooropstaan. Wij moeten dus geen zandzakken voor de klas zetten, om het maar even heel kort samen te vatten. Ik heb toen ook gezegd: er is niet een silver bullet. Er is niet één ding — of misschien drie dingen — die we nu kunnen doen en dan staan morgen die klassen weer vol met hele goede docenten, was het maar zo. Tien jaar verwaarlozing, minstens, van dit probleem, heeft dit veroorzaakt. Dat gaan we niet in één jaar terugdraaien.

Er gebeuren gelukkig goede dingen: meer aanmeldingen bij de pabo en allerlei creatieve dingen. Ik heb zelf nog een voorstel gedaan voor een master-pabo voor mensen met een aanverwante studie, en zo zijn er heel veel zinnige voorstellen gedaan, ook door het kabinet. Ik denk dat we alles moeten proberen en niets uitsluiten.

Voor mij staat één ding voorop: dat er uiteindelijk een kwalitatief goede docent voor de klas staat. Overigens vind ik wel dat scholen iets meer ruimte mogen krijgen om hierop in te spelen, maar dat is wat anders. Ik zou zelf willen dat je dat kon doen vanuit pedagogisch oogpunt, want ik kan mij daar allerlei dingen bij voorstellen, maar in zo'n noodsituatie van vier dagen zou ik zeggen dat we daar ook met enig begrip mee om moeten gaan. Beter dat dan een slechte docent een dag voor de klas.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dat laatste ben ik geheel met de heer Van Meenen eens. Hij had het over een aantal voorstellen die hij heeft gedaan en die het kabinet heeft gedaan. De oppositie heeft ook een aantal voorstellen gedaan, in de vorm van dijkverzwaring voor de lange termijn en zandzakken voor de korte termijn. Natuurlijk wil niemand zandzakken voor de klas, maar er zijn wel andere oplossingen denkbaar om de werkdruk van docenten op korte termijn te verminderen, onder andere het amendement van collega Westerveld en mijzelf over meer ruimte om op korte termijn conciërges op te leiden. We hebben voorstellen gedaan om de loonkloof structureler te dichten. Ik hoop op steun van de heer Van Meenen voor deze voorstellen.

De heer Van Meenen (D66):
Ik ben bereid om naar alle voorstellen te kijken, maar bij amendementen geldt natuurlijk in het bijzonder dat er een goede, sluitende dekking moet zijn. Ik wijs er ook op dat dit kabinet structureel 450 miljoen investeert in verlaging. Als scholen het bijvoorbeeld de beste oplossing vinden om een conciërge aan te nemen, kunnen ze daar ook van dat geld voor kiezen.

De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Van den Hul.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Er zijn nog steeds heel veel scholen waar geen conciërges werken. Er zijn nog steeds ook heel veel mensen die best in het onderwijs willen werken. Eén plus één is twee. Daar hebben wij een heel goed voorstel voor liggen, met een uitstekende dekking, al zeg ik het zelf. Ik nodig de heer Van Meenen uit om daar eens heel goed naar te kijken.

De heer Van Meenen (D66):
Ik ga dat heel goed bestuderen. Overigens, een van de leukste dingen die ik doe ... Heel veel D66-afdelingen organiseren de verkiezing "conciërge van het jaar". Dat is werkelijk een feest. Ik hoop dat op veel plekken nog te mogen vieren.

Voorzitter. In het laatste debat over het lerarentekort stelde D66 voor om een educatieve master te starten met lesbevoegdheid voor de basisschool. Ik had het er net al even over. Hierdoor wordt het aantrekkelijk voor studenten met een bachelor pedagogiek of onderwijswetenschappen om hun studie af te ronden en de weg naar de klas te vinden. Deze groep brengt nieuwe en brede kennis mee de school in. Ik ben blij dat de minister enthousiast reageert op het plan en bereid is er uitwerking aan te geven door in het voorjaar in gesprek te gaan. Is het mogelijk om die gesprekken af te ronden voor de behandeling van de Voorjaarsnota? Dan kunnen we kijken of er eventueel ook een financiële impuls aan te geven is.

Voorzitter. De D66-fractie was erg blij met de kritiek die de minister bij de opening van het academisch jaar leverde op het bindend studieadvies. Het zogenaamde BSA is ooit ingericht om studenten met weinig kans van slagen vroegtijdig te begeleiden naar een meer passende studie, maar ondertussen behaalt dit middel allang niet meer zijn doel. Het is een verkapte selectie geworden om alleen studenten met een hoog rendement door te laten. Alle studenten die wat extra ondersteuning behoeven of wat langer tijd nodig hebben, worden van de opleiding gestuurd. Ik ken genoeg verhalen van succesvolle studenten die op één vak na van de opleiding af moeten. Gemist potentieel, als je het mij vraagt. Daarnaast schrijven de studenten die zijn uitgevallen zich gewoon opnieuw in voor eenzelfde studie in een andere stad. De studenten worden op die manier onnodig rondgepompt en lopen dure studievertraging op.

Voorzitter. Studenten zijn 17, 18 jaar als ze beginnen aan hun nieuwe studentenleven. Het zijn volwassenen in wording, die dus af en toe een fout mogen maken. Laten we hen alsjeblieft dan ook zo behandelen en ondersteunen in het proces. Laten we een beetje meer geduld met mensen hebben in plaats van dat we die hoge prestatiedruk opleggen met als doel een hoger rendement. Dus als het om het BSA gaat: graag wat meer focus op de A en wat minder op de B, meer op het advies en minder op het bindend zijn ervan.

Nog krommer is het in het mbo. Daar hebben de studenten toelatingsrecht, maar kunnen ze wel na het eerste jaar van de opleiding worden gestuurd als ze het BSA niet halen. D66 heeft destijds tegen dat deel van de wet gestemd. Graag een reactie van de minister op de vraag hoe zij kijkt naar het BSA in het mbo.

De heer Beertema (PVV):
Meneer Van Meenen van D66 schetst nu wel een heel somber beeld van het BSA. Het BSA was natuurlijk ook een mooi instrument om jonge studenten op het juiste moment voor verkeerde keuzes te behoeden. Het is pas kapitaalvernietiging als ze dan wel doorgaan en er een jaar later nog eens achter komen. Dat is pas het opzadelen van studenten met extra leningen enzovoort. Dus wat mij betreft was iedereen best tevreden met dat BSA, maar kennelijk alleen deze minister niet. Er is niet overlegd met de universiteiten. Er is niet overlegd met de coalitie over het afschaffen of het verlagen van het BSA. Ik heb zelfs horen verluiden dat er niet eens met de D66-fractie, met u, meneer Van Meenen, is overlegd. Is dat zo?

De heer Van Meenen (D66):
Dat hoeft ook helemaal niet. Ik heb daar mijn eigen opvattingen over. Daar heb ik het hier over. Dit is ook niet wat in de brief van de minister staat. Dit is de opvatting van D66. Wat ons betreft gaan we uit van het vertrouwen in de keuze van jongvolwassenen zelf. Laten we hen zelf hun leven laten inrichten. Daar past niet meer in, vind ik, dat wij dat op deze manier gaan sturen. Dat debat gaan we nog met elkaar hebben, maar ik vind het belangrijk om dat bij deze gelegenheid toch even neer te zetten.

De heer Beertema (PVV):
Maar voor de achtergrond van het verhaal, bevestigt u dus inderdaad het beeld dat deze minister geheel op eigen houtje, zonder enig overleg en zelfs zonder overleg met u, als een soort koningin van de toegankelijkheid iets heel nieuws de wereld in geslingerd heeft, namelijk het verlagen van het BSA.

De heer Van Meenen (D66):
Ik ben heel blij dat wij een zelfdenkende minister hebben die dat uitstekend kan. Een koningin van de toegankelijkheid, nou, ik neem het graag van u over. Nu u het zo zegt, zie ik het eigenlijk ook zo. Dus daar ben ik alleen maar apetrots op, zoals u zich zult realiseren. En, nou ja, we gaan het debat daarover nog voeren. Laten we wel zijn, het moet voor u toch ook een geruststelling zijn dat dingen absoluut niet worden dichtgetimmerd in de achterkamertjes. Het is gewoon een open debat dat we hier met elkaar voeren.

De voorzitter:
En BSA is het bindend studieadvies, naar ik heb begrepen.

De heer Van Meenen (D66):
Het bindend studieadvies, zeker.

Mevrouw Tielen (VVD):
Wat me nou zo tegenvalt van meneer Van Meenen is dat hij anderen verwijt met grote woorden en generalisaties aan de slag te gaan, maar hij dit nu zelf ook doet. Het bindend studieadvies is verworden tot ... enzovoort. Weet meneer Van Meenen wel hoeveel studies überhaupt een bindend studieadvies hebben en hoe hoog die punten zijn? Als ik de heer Van Meenen zo hoor praten, heb ik de indruk dat hij dat niet weet.

De heer Van Meenen (D66):
Ja hoor, dat weet ik wel.

Mevrouw Tielen (VVD):
De generalisatie die de heer Van Meenen neerzet lijkt een beetje op de generalisatie die minister Van Engelshoven gebruikte. Laat nou elke opleiding zelf kiezen wat het beste is om als bindend studieadvies neer te zetten. Voor sommige is dat 60 punten en gewoon je propedeuse in een jaar halen, wat in mijn tijd ook normaal was. Het is geen plicht maar gewoon een norm. Mensen mogen echt herkansen. Ik heb dat zelf overigens ook een paar keer moeten doen om mijn propedeuse in een jaar te halen. Laat nou de ene opleiding voor 60 kiezen, de ander voor 38 en de ander voor niks in plaats van zo'n massamaatregel voor middelmaat neer te zetten.

De heer Van Meenen (D66):
Dat is het verschil tussen de VVD en D66. De VVD wil blijkbaar de keuzevrijheid bij de opleidingen leggen. Die bepalen of het 38, 54 of 60 is, in de zin van: wat maakt het allemaal uit? Dat is precies mijn probleem. Als liberaal leg ik liever de keuzevrijheid bij de mensen zelf, dus bij de studenten.

Mevrouw Tielen (VVD):
Het leuke is dat studenten zelf voor die opleiding kunnen kiezen.

De heer Van Meenen (D66):
Zeker, daar kunnen ze voor kiezen. Het leuke is ook dat studenten heel graag willen dat dit verdwijnt omdat ze zich niet geheel volwassen behandeld zien.

De voorzitter:
Mevrouw Tielen tot slot.

Mevrouw Tielen (VVD):
Ook dat is een generalisatie die niet waar is. Ik heb ook genoeg e-mails van studenten die zeggen: alsjeblieft jongens, doe niet zo betuttelend in Den Haag.

De heer Van Meenen (D66):
Dat is precies wat we dus niet meer gaan doen. Wij gaan niet zomaar mensen van een opleiding wegsturen vanuit Den Haag.

De heer Van der Molen (CDA):
Vrijheid komt niet alleen individuen toe maar ook organisaties en mensen die met elkaar samenwerken. Dat wil ik als CDA'er toch even opmerken. Het is niet alleen maar de vrijheid bij de student. Als CDA'er vind ik het wel belangrijk dat in een team overlegd kan worden met medezeggenschap waar men de lat wil leggen en dat dit niet in dit huis gebeurt. Ik heb nog de volgende vraag aan de heer Van Meenen. Hij zegt altijd dat het BSA een enorme studiedruk betekent. Weet u wat een enorme studiedrukverhoging is? Dat je nu alles bij elkaar moet lenen, dat elke keuze die je maakt echt duizenden euro's studieschuld inhoudt. Dus hoe krijgt u het in uw eigen hoofd bij elkaar dat het goed is om studenten fors te laten lenen maar dat die 40 punten halen iets is waar we snel iets aan moeten doen?

De voorzitter:
Ik zie dat u heel veel vrienden in de zaal vandaag heeft.

De heer Van Meenen (D66):
Het is een levendig debat.

De voorzitter:
Ik zie het.

De heer Van Meenen (D66):
Oppositie, coalitie, het loopt dwars door elkaar heen. Je zou bijna denken dat de heer Van der Molen geen lid is van een coalitie die er gewoon voor kiest om het leenstelsel rustig voort te zetten. Dat is ook heel verstandig want de heer Van der Molen stond net hier te roepen dat dit kabinet heel veel extra investeert in het hoger onderwijs.

De voorzitter:
En nu het antwoord.

De heer Van Meenen (D66):
Maar dat is wel het geld dat voortvloeit uit het leenstelsel, dat niet meer gaat naar de kinderen van de heer Duisenberg, wat we in het Algemeen Dagblad konden lezen. Daarin werd door bijvoorbeeld de LSVb gezegd dat het weer terug moet komen en legde de heer Duisenberg uit dat het prima werkt: mijn kinderen hebben dat niet nodig. In het verleden kregen al die kinderen een basisbeurs. U wilt dat weer terug. Ik wil dat niet. Ik geef dat geld liever aan de mensen die het nodig hebben en aan beter onderwijs.

De heer Van der Molen (CDA):
We hebben in ieder geval een hele discussie gehad over de rekenvaardigheid van de heer Van Meenen hier vanavond. Ik doe er nog een schepje bovenop. Wat betreft het prijzen van dit kabinet voor die 850 miljoen uit het regeerakkoord: dat was nog bovenop hetgeen het vorige kabinet aan investeringen had gedaan. Het probleem van de investeringen wat betreft het leenstelsel is, dat die er over het algemeen niet helemaal komen zoals we wilden en dat de laatste 200 miljoen die uit het reisgedrag van studenten gehaald moest worden, wat ook toegezegd is, ook nog bij elkaar gefietst moet worden. Wat ik dus wil zeggen, is het volgende. Als het om studiedruk bij studenten gaat, moeten we er met elkaar ook naar kijken dat elke keuze die je nu maakt, financieel effect heeft, en dat moet je dragen. Dát noem ik studiedruk.

De heer Van Meenen (D66):
Ik vind dat het bindend studieadvies een oneigenlijke studiedruk op studenten legt. Natuurlijk vind ik ook dat opleidingen vrij zijn om de lat ergens te leggen, maar dat is de lat die bepaalt wat je moet kunnen om verder te kunnen met je opleiding. Als je die niet haalt, dan kan je het nog een keer doen als je dat wilt. Het bindend studieadvies zegt: met dat jij denkt dat je het de volgende keer wel haalt, hebben wij niks te maken, dus jij gaat weg. En dan mag je bij een andere universiteit precies hetzelfde gaan doen.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Van Meenen (D66):
En nog één opmerking over de effecten van het leenstelsel. Dat geld, die extra investering, is bedoeld voor veel betere begeleiding voor kleinere groepen. Dat zou ook de druk bij studenten weg moeten nemen.

De voorzitter:
De heer Van der Molen, tot slot.

De heer Van der Molen (CDA):
Tot slot. Ik denk dat de heer Van Meenen hier als laatste nog dat vurige pleidooi houdt voor die normering van het bindend studieadvies, want in de brief van de minister lees ik dat ze er het gesprek over wil aangaan.

De heer Van Meenen (D66):
Zeker.

De heer Van der Molen (CDA):
En ik was als CDA'er erg tevreden dat dat er nog van over was, want wij steunen niet het idee dat wij vanuit deze Kamer datgene moeten bepalen wat teams en medezeggenschappen beter zelf voor de opleidingen kunnen bepalen.

De heer Van Meenen (D66):
Dat is prima, maar wij bepalen hier wel welke instrumenten wij instellingen in handen geven voor hun omgang met studenten. En ik vind dit een slecht instrument geworden. Het spijt me.

De heer Futselaar (SP):
Het is altijd prettig als een genuanceerde middenpartij als de SP een centrale functie in kan nemen. Ik kan namelijk zeggen dat zowel de heer Van der Molen als de heer Van Meenen gelijk hebben.

De heer Van Meenen (D66):
Kijk!

De heer Futselaar (SP):
Het leenstelsel is namelijk inderdaad een vloek. Maar met alles wat de heer Van Meenen over het BSA heeft gezegd, ben ik het eens. Daarom heb ik een heel korte vraag. Zullen we dan ook deze week regelen dat het BSA wordt ingeperkt, conform de uitspraken die de minister in september heeft gedaan?

De heer Van Meenen (D66):
Nee, hoor. We gaan gewoon het debat voeren met elkaar. Dat gaan we heel ordentelijk doen. We gaan hier nu niet even een vluggertje doen. Ik pleit ook helemaal niet voor een motie om het nu meteen even af te schaffen. Dat gaan we gewoon niet doen. Ik wil ook de minister hierover horen; uitgebreid, en niet eventjes dertien seconden in een VAO'tje. Dus u mag een voorstel noemen, maar dan moet ik daar weer tegen stemmen. Dan kunt u zeggen: kijk eens! Maar geloof mij, dit is echt wat ik vind. Dit zal ik uiteindelijk altijd vinden, maar wat mij betreft gaan we dat debat wel op het juiste moment met elkaar voeren.

De heer Futselaar (SP):
Dan moet ik toch tegen de heer Van Meenen zeggen: dank je de koekoek! De minister heeft twee maanden geleden een uitspraak gedaan, doet vervolgens twee maanden over een brief die onder andere gaat over die uitspraak over het BSA, en zegt daarin dan: ik ga nog eens met de instellingen praten. Dat is feitelijk wat er in die brief wordt gezegd over het BSA. Dan kunt u nu toch niet zeggen dat u eigenlijk wilt weten wat de minister ervan denkt? De minister heeft dat in september gezegd en de minister heeft in november gezegd wat ze gaat doen, en dat is feitelijk niets. Dan is het toch nu aan de Kamer om actie te ondernemen?

De heer Van Meenen (D66):
Nee, zo lees ik die brief niet. Echt niet. Het spijt me.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Futselaar (SP):
Ik constateer dat de heer Van Meenen brieven leest zoals hij balansen leest.

De heer Van Meenen (D66):
Ik ben maar een eenvoudige wiskundeleraar, dus ik kan dat allemaal blijkbaar niet.

De heer Özdil (GroenLinks):
Collega Van Meenen heeft inderdaad helemaal gelijk over het bindend studieadvies. De naam zegt het al: bindend advies. Dat is dus net zoiets als verplicht vrijwilligerswerk of alcoholvrij bier: dat kan gewoon niet. Ik ben het alleen wel eens met collega Futselaar. De heer Van Meenen zegt hier: helaas hebben we in het coalitieakkoord het BSA in stand moeten houden, maar persoonlijk vind ik het BSA als D66'er gewoon een slecht idee. Collega Van Meenen heeft ook tegen de motie van afgelopen januari van GroenLinks gestemd, die opriep het BSA af te schaffen. Dan blijft toch de vraag die collega Futselaar stelde. Wat is dan het punt van wat u debat voeren noemt? U zegt hier steeds dat u er persoonlijk tegen bent, maar als puntje bij paaltje komt bent u niet bereid om van het BSA af te komen. Wat was dan eigenlijk uw punt?

De heer Van Meenen (D66):
Even voordat er allemaal misverstanden ontstaan: er is helemaal geen coalitieakkoord waarin staat dat het BSA behouden blijft of wat dan ook. Daar gaat het helemaal niet over in het coalitieakkoord. Daar staan veel grotere en belangrijkere dingen in. En ik ben op elk moment bereid om dat debat te voeren. Maar wij hebben destijds tegen de motie gestemd, omdat dat debat nog gevoerd moest worden. We wisten dat de minister met een hele grote brief over toegankelijkheid en selectie zou komen. Ik vond het netjes om dat af te wachten, en dat vind ik nog steeds. Laat dat gesprek maar plaatsvinden. Ik heb mijn opvatting klaar. U heeft haar ook klaar. Daar zeg ik overigens bij: voor het hoger onderwijs, want voor het mbo vond u het niet erg dat het bindend studieadvies er kwam. Maar dat terzijde.

De voorzitter:
Ja, ik wil eigenlijk ... Ja, meneer Özdil?

De heer Özdil (GroenLinks):
Voorzitter, kort. De heer Van Meenen weet dat dat niet klopt. Toen Rutte II het BSA ging invoeren in het mbo, heeft mijn voorganger Rik Grashoff ervoor gezorgd dat het BSA werd afgezwakt, zodat studenten niet werden weggestuurd. Dat weet u ook. Maar dat terzijde. U zei net dat er in het coalitieakkoord niets over het BSA is besloten. Dat maakt uw verhaal nog zwakker. Als D66, net zoals wij, echt tegen het bindend studieadvies is, wat let u dan om samen met de oppositie te zeggen: laten we het afschaffen? Dat kunnen we donderdag doen.

De heer Van Meenen (D66):
Dat zeg ik. Maar dat gaan we niet doen. We gaan gewoon even netjes dat debat voeren.

De voorzitter:
Ik stel voor dat u verdergaat.

De heer Van Meenen (D66):
Het zal niet lang meer duren. Nog een paar weken. Er is een mooie brief van de minister. En dan gaan we het er gewoon over verder. Oké?

De voorzitter:
Gaat u verder.

De heer Van Meenen (D66):
Dus als u de motie nu indient, stem ik weer tegen. En over drie weken hebben we dat debat. En dan stem ik misschien voor.

De voorzitter:
Gaat u verder.

De heer Van Meenen (D66):
Ja, voorzitter. Doven en slechthorenden. Daar wil ik het eens even over hebben met u. Begin deze maand was ik op werkbezoek bij Dedicon. Dat is een instantie die met OCW-subsidie lesmateriaal aanpast voor visueel gehandicapten en dyslectische leerlingen, zodat ze naar een gewone school kunnen. Zelf mocht ik ook een stuk audioboek inspreken. Dat is buitengewoon lastig, kan ik u vertellen. Maar er zijn wel honderden vrijwilligers die dit heel vaak doen. Het is heel mooi werk. Maar op dit moment kunnen leerlingen of studenten met dyslexie of een ernstige motorische beperking geen verzoek doen bij Dedicon om lesmateriaal te laten aanpassen. Mijn vraag is: ziet de minister mogelijkheden om de taak van Dedicon met deze mogelijkheden uit te breiden en de subsidie te verhogen met €200.000 per jaar? Dat is daarvoor nodig. Vorig jaar zomer zei de toenmalige staatssecretaris dat hij nog in gesprek was over de aanbesteding voor aangepast lesmateriaal voor leerlingen met dyslexie. Hoe staat het ervoor en is er in de begroting voor 2019 geld voor een vervolg op het produceren, reproduceren en distribueren van aangepast lesmateriaal voor leerlingen met dyslexie? Dedicon komt in de toekomst verder in de knel, omdat er geen loonprijsbestelling zit op het subsidiebedrag. Kan de minister die bijstelling toepassen?

Voorzitter. Ik neem u mee terug in de tijd. Iets meer dan 100 jaar geleden kwam een 26-jarige natuurkundige in Zwitserland tot een theorie over zwaartekrachtgolven als onderdeel van een relativiteitstheorie. Dat was uiteraard Albert Einstein. Maar het duurde letterlijk een eeuwigheid om empirisch bewijs te leveren voor die theorie. Het ontbrak aan geschikte meetapparatuur en onderzoeksinfrastructuur.

Voorzitter en collega's. De relatie tussen die grote onderzoeker in Zwitserland en deze minister van Wetenschap in vak-K: zij geloven allebei in fundamenteel onderzoek. In Nederland wordt dat mogelijk gemaakt door deze minister. Zij verhoogt het budget voor fundamenteel onderzoek stapsgewijs tot 200 miljoen per jaar. En hetzelfde bedrag wordt ook nog eens geïnvesteerd in toegepast onderzoek en innovatie. En om niet nog eens 100 jaar te hoeven wachten totdat er een geschikte onderzoeksinfrastructuur is, trekt de minister daar dan ook nog een keer 100 miljoen voor uit. Niets dan lof!

Voorzitter. Je haalt een wetenschapper als Einstein niet toevallig aan, want met de naar hem genoemde telescoop ...

Alles wat ik hierover zeg, zeg ik ook namens de heer Van der Molen. Mag ik dat zo zeggen? Want hij had geen tijd meer, maar hij vindt dit ook allemaal, hoop ik. Hier kan ik misbruik van maken! Ja, dat leenstelsel, dat is eigenlijk ook een heel goed idee ... Haha!

Nogmaals, je haalt een wetenschapper als Einstein niet toevallig aan, want met de naar hem genoemde telescoop kunnen we straks tot de randen van ons universum kijken en onderzoek doen naar de vroegste stadia na de oerknal. Het is een instrument dat veel landen maar al te graag naar zich toe willen trekken, omdat er meer dan duizend hoogwaardige wetenschappelijke banen mee gemoeid zijn en omdat het een magneet zal zijn die wetenschappelijk talent aantrekt, ware het niet dat er slechts drie geschikte vestigingslocaties zijn in heel Europa. Alleen daar kunnen vanwege de bijzondere bodemsamenstelling zwaartekrachtgolven geobserveerd worden. Dat zijn Sardinië, een plek in Hongarije en de grensregio in Zuid-Limburg. En ze zitten niet stil daar in het zuiden. Nederlandse, Belgische en Duitse universiteiten, instituten en overheden werken samen om tot een succesvol bid te komen. De minister heeft daar kennis van genomen en eerder dit jaar de ambitie uitgesproken om het Nederlandse bid in de race te houden. Een belangrijke en essentiële stap in het proces richting een kansrijk bid is verdere ontwikkeling en onderzoek om te bekijken welke technieken en competenties nodig zijn. Alle regionale partners hebben samen een Europese financieringsaanvraag gedaan om tot een zogenaamd Einstein Telescoop Fieldlab te komen. Heeft de minister hiervan kennisgenomen en, zo ja, wat vindt zij ervan? Ziet zij kans om concrete financiële uiting te geven aan die eerder uitgesproken ambitie?

Voorzitter. Ten slotte heb ik nog een paar vragen aan de minister over een zeer belangrijk onderwerp, dat te weinig behandeld wordt tijdens deze begroting. Ik geloof dat GroenLinks er wel bij stilgestaan heeft. Het betreft emancipatie.

De voorzitter:
Voordat u verdergaat, heeft de heer Heerema een vraag.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Een verhelderende vraag. De heer Van Meenen gaf bij het onderwerp Dedicon aan dat wat ruimte gevonden zou moeten worden voor een extra bijdrage. Het was voor mij niet helemaal helder of de heer Van Meenen nu aan de minister vraagt om die €200.000 te zoeken of dat de heer Van Meenen zelf met een voorstel gaat komen om dat geld te vinden. Het is natuurlijk niet heel veel geld op de begroting, maar er liggen ook nog opgaves, zoals de 61 miljoen in het p.o. en de 47 miljoen in het vo. De begroting is ook nog eens voor 99,9% juridisch verplicht.

De heer Van Meenen (D66):
Ja, ik weet het. Dat maakt het ook lastig. Het is nu dinsdagavond. Straks is het donderdag en dan hoop ik dat we verder zijn, maar ik wacht dan eerst even de reactie van de minister af. Maar ik begrijp de opdracht. Het kan niet zomaar uit de lucht komen vallen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik denk dat de heer Van Meenen nu aan het einde is gekomen van zijn bijdrage over onderwijs.

De heer Van Meenen (D66):
Ja, want ik kom bij emancipatie.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dan heb ik daar nog een vraag over. De heer Van Meenen zegt dat er wordt geïnvesteerd om onder andere de werkdruk tegen te gaan. Dat klopt. Er wordt geïnvesteerd, maar wel een stuk minder dan de heer Van Meenen zegt. Het is namelijk geen 450 miljoen, maar 257 miljoen. De rest van dat geld komt pas in 2021, na de evaluatie, beschikbaar. Ik vraag de heer Van Meenen hoe zeker hij is dat die 450 miljoen euro er ook daadwerkelijk komt om de werkdruk aan te pakken.

De heer Van Meenen (D66):
Daar ben ik helemaal zeker van. Dat staat gewoon in het meerjarenperspectief van dit kabinet, dus daar kan geen enkel misverstand over zijn.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik ben blij met dat antwoord van de heer Van Meenen. Het is natuurlijk zo dat er een evaluatie komt en dat in die evaluatie wordt gekeken hoe effectief het geld nu wordt geïnvesteerd om de werkdruk tegen te gaan. Als je dan ziet dat per gemiddelde school van 225 leerlingen ongeveer €35.000 beschikbaar komt, dan is het de vraag in hoeverre je op heel korte termijn kunt meten of dit genoeg is om de werkdruk tegen te gaan.

De heer Van Meenen (D66):
Je zult er niet alle werkdruk mee kunnen oplossen. Daarom is het ook goed dat het gaat groeien. De geluiden die ik tot nu toe hoor, zijn zeer enthousiast. Dat heeft ook te maken met het proces waarvoor gekozen is, namelijk om het gewoon op de scholen te laten besteden. Dat is voor mij inspiratie om al het geld maar eens even naar de scholen te sturen, maar dat terzijde. Men voelt zich echt geholpen. Iedereen kiest zijn eigen oplossing op maat. Dat is heel anders dan dat we van hieruit even gaan bepalen dat er bijvoorbeeld overal conciërges bij moeten, zeg ik dan toch maar een beetje plagerig. Nou ja, laat ik het zo zeggen: ik kan mij niet voorstellen dat dit niet een heel groot succes wordt. Volgens mij is het dat al.

De voorzitter:
Tot slot.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Allereerst: ons voorstel is absoluut niet om vanuit hier te bepalen dat er overal conciërges bij moeten. D66 heeft dat trouwens eerder weleens voorgesteld, een conciërge op iedere school.

De heer Van Meenen (D66):
Nee.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ons voorstel is juist om de zijinstroomregeling, waarmee scholen zelf aanvragen kunnen doen, te verruimen. Maar dat was niet mijn punt. Mijn punt is het volgende. In de evaluatie wordt gekeken hoe de werkdrukmiddelen helpen om de werkdruk tegen te gaan. Kunnen we dat meten? In een paar jaar is dat misschien moeilijk te meten. Daarom heb ik de heer Van Meenen gevraagd hoe zeker hij ervan is dat het geld wordt besteed aan ...

De voorzitter:
Daar heeft hij al antwoord op gegeven.

De heer Van Meenen (D66):
Ik kan op dit moment alleen maar voor mezelf spreken, maar voor mij staat dat vast. Ik zal er ook alles aan doen om dat te laten gebeuren. Daar mag u mij aan houden.

De voorzitter:
De heer Kwint, een korte vraag.

De heer Kwint (SP):
Ja, zo aan het einde van het blokje onderwijs. In Amsterdam heeft D66 het voortouw genomen om ervoor te zorgen dat alle kinderen mee mogen op een schoolreisje en dat ze nooit uitgesloten mogen worden van schoolreisjes en schoolvieringen, ongeacht of hun ouders de ouderbijdrage kunnen betalen. Zou de heer Van Meenen het verstandig vinden om zoiets ook vanuit Den Haag voor heel Nederland te regelen?

De heer Van Meenen (D66):
U refereert natuurlijk aan de initiatiefwet, waarvoor mijn grote waardering. Ik ga die eerst rustig bekijken. Ik hoop dat er ook een analyse in zit van de grootte van het probleem, maar ik ben het met u eens dat het geen enkel kind mag overkomen. Het is dan altijd de vraag, zoals we dat ook wel zien bij andere dingen die we willen oplossen, of je dat met een wet oplost. Die ruimte wil ik nog even houden, als u het niet erg vindt, maar de zorg over het probleem delen we 100%.

De heer Kwint (SP):
Ik tel mijn zegeningen en wil de heer Van Meenen dan a heel veel leesplezier wensen en b meegeven dat de alternatieve route die gekozen is, namelijk om met schoolbesturen te praten om te kijken of we tot overeenstemming kunnen komen, nu al 22 jaar duurt. Ik hoop dat dat dan een beslissend argument is ten faveure van het wetsvoorstel.

De voorzitter:
Dat wetsvoorstel komt nog.

De heer Van Meenen (D66):
Nou ja, het past in de lijn die ik in mijn betoog hanteerde: we moeten echt eens heel goed nadenken over de manier waarop wij met scholen en met scholenkoepels afspraken maken.

De voorzitter:
En nu de emancipatie.

De heer Van Meenen (D66):
Ja, voorzitter, emancipatie, een zeer belangrijk onderwerp. Ik heb daar een paar vragen over. De minister heeft een mooie emancipatienota opgesteld en in het voorjaar komt de eerste voortgangsbrief. Seksuele vorming op school is altijd de spannendste les van het jaar — voor de leraar. Gelukkig, aan de reacties merk ik dat er nog iemand wakker is. Scholen kunnen hier zelf invulling aan geven, maar in de kerndoelen is wel vastgelegd dat leerlingen respectvol met elkaar omgaan, met seksualiteit en seksuele diversiteit. Wordt op dit moment op alle scholen invulling gegeven aan dit kerndoel, zo vraag ik de minister. Is zij er tevreden over hoe dat gaat en hebben leerlingen een omgeving die veilig genoeg is om zich te kunnen uiten?

Met dit regeerakkoord voeren we het hele regenboogstembusakkoord uit. Dat is natuurlijk geweldig. D66 werkt samen met de PvdA en GroenLinks aan twee van de punten uit het akkoord door middel van een initiatiefwet. Hoe staat het op dit moment met de uitvoering van de andere punten van het regenboogstembusakkoord? Bij de voortgangsrapportage in het voorjaar krijgen we een officiële update. Kan de minister er misschien nu al iets over zeggen? Wat is het tijdpad dat zij voor ogen heeft?

En dan helemaal tot slot, voorzitter. Met de Einsteintelescoop kunnen we diep in het verleden kijken, maar helaas niet ver in de toekomst. Dat zullen we zelf moeten doen. Ik ben blij dat we het over één ding eens zijn: als wij nu maar blijven investeren in wetenschap, onderzoek en onderwijs, en het geld daar daadwerkelijk aan uitgeven, dan zullen we steeds beter in staat zijn om die toekomst mede vorm te geven.

Ik dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Meenen. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Van den Hul namens de PvdA.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Voorzitter. Het is het uur U in ons onderwijs. We zien scholen die zich genoodzaakt zien klassen naar huis te sturen of zelfs een vierdaagse schoolweek in te voeren. Onvoorstelbaar in een rijk land als Nederland, zou je zeggen. En toch is dit voor steeds meer kinderen en hun ouders de realiteit.

Tegelijkertijd zien we dat de tweedeling in onze samenleving toeneemt, ook of misschien wel juist in ons onderwijs. Steeds vaker kiezen ouders met een hoger inkomen of opleidingsniveau voor scholen waar de meeste kinderen op elkaar lijken. Het particulier onderwijs groeit als kool. Steeds meer kinderen met rijke ouders maken gebruik van betaalde bijlessen, waardoor de kansenongelijkheid nóg meer groeit. Uit OESO-onderzoek bleek onlangs dat kinderen met een migratieachtergrond in Nederland op extra achterstand staan in ons onderwijs. Inkomen, opleidingsniveau of achtergrond van je ouders mogen niet bepalen wat je kansen op school zijn. Kwaliteitsverschillen tussen scholen zijn onacceptabel. Het kan niet zo zijn dat investeringen in het bedrijfsleven belangrijker zijn dan in ons onderwijs. Sterker nog, bedrijven geven zelf aan dat ze zitten te springen om gekwalificeerd personeel. Zonder goed onderwijs vandaag zijn er morgen geen werknemers. Daarom kiezen we voor sterk beroepsonderwijs dat studenten voorbereidt op de arbeidsmarkt van morgen en dienen we een amendement in om de bezuinigingen op praktijkleren terug te draaien. En daarom kiezen wij voor gratis voorschool voor ieder kind, voor een betere beloning en minder werkdruk voor leraren en voor extra ondersteuning voor alle kinderen die dat nodig hebben.

Bovenop de problemen die er al zijn, kijkt het onderwijs ook nog aan tegen een extra taakstelling van 163,5 miljoen. Misschien wel de belangrijkste vraag vandaag: wat gaat het kabinet doen om zijn toezegging waar te maken dat dit niet ten koste gaat van het zogenaamde primaire proces, van werkdruk, van kansengelijkheid en van onderwijskwaliteit? Ieder kind moet zeker zijn van gelijke kansen op goed onderwijs en dat begint bij een goede leraar voor de klas.

Voorzitter. Vorig jaar hield ik hier samen met collega's van onder meer GroenLinks en de SP een pleidooi voor het dichten van de loonkloof tussen primair en voortgezet onderwijs, een belangrijke maatregel in de strijd tegen het groeiende lerarentekort. We zijn inmiddels een jaar verder met veel debatten en Kamervragen en, nog belangrijker, leraren die van zich lieten horen, van Groningen tot Rotterdam. Luid en duidelijk gaven ze aan dat het water ze aan de lippen staat. Dat ze niet overdrijven lijkt duidelijk, want nog steeds worden klassen noodgedwongen naar huis gestuurd of wordt ouders gevraagd om op te passen, simpelweg omdat er geen leraar te vinden is. En dan is de griepgolf nog niet eens begonnen. De oplossing begint met de aantrekkelijkheid van het beroep. Die kan en moet beter. Zo verdienen docenten in het p.o. nog steeds minder dan in het vo. Wij dienen daarom samen met GroenLinks een amendement in dat vraagt om een begin te maken met het dichten van die loonkloof.

Voorzitter. Als er één ding is waar leraren trots op kunnen zijn, is het hun emancipatie als beroepsgroep, verenigd in bestaande bonden en in nieuwkomers als PO in actie. Dat er een werkdrukakkoord is, is daar een concreet resultaat van. Maar leraren staan nog te vaak buitenspel als het om belangrijke beslissingen gaat. De schaalvergroting in het onderwijs speelt daarbij een belangrijke rol. Daarom breek ik vandaag nogmaals een lans voor het behouden van de fusietoets. Want niemand wordt beter van kolossale koepels waarbij niemand bovenin zicht heeft op wat er op de werkvloer gebeurt en waar leraren zo ver verwijderd zijn van waar de besluiten worden genomen dat praktijk en bestuur soms wel een parallel universum lijken. Wat gaat de minister doen om te zorgen dat schaalvergroting niet leidt tot losgezongen leiderschap dat zelfs met een verrekijker niet goed kan zien wat de werkvloer wil?

Transparantie is ook in het onderwijs belangrijk, want hoe weten we of de lumpsum toereikend is en of extra middelen ook daadwerkelijk gaan naar waarvoor ze bestemd waren? Hoe kan het dat er nog steeds duizenden kinderen thuiszitten omdat er geen passend onderwijs voor hen gevonden kan worden en er tegelijkertijd samenwerkingsverbanden zijn — het werd al eerder genoemd — met miljoenen op de bank? Hoe kunnen bonden eerlijk onderhandelen als zij van tevoren al met 1-0 achterstaan, doordat zij in tegenstelling tot werkgevers geen inzage hebben in de feitelijke financiële ruimte, de zogenaamde ruimtebrief waar ook collega Van Meenen het al over had? Ik overweeg een motie op dit punt.

Voorzitter. Het redden van ons onderwijs vraagt om meer dan wijzen naar alleen de cao-tafel. Het vraagt om gedeelde verantwoordelijkheid en een deltaplan met innovatieve ideeën om de dijken duurzaam te verhogen. Maar terwijl wij hier in Den Haag staan te debatteren, breekt menig schooldirecteur haar of zijn hoofd over hoe ze de komende winter, komende week of morgen al gaan voorkomen dat kinderen naar huis worden gestuurd. Ook al zouden de debatten hier soms anders doen vermoeden, toch ben ik ervan overtuigd dat wij als Kamer het met elkaar eens zijn dat het lerarentekort zo belangrijk is dat het alle politieke verschillen overstijgt. We zien ook dat dit de minister aan het hart gaat en dat hij naar oplossingen zoekt, maar dat is niet genoeg. Hoe gaan we ervoor zorgen dat er de komende dagen, weken en maanden geen kinderen meer naar huis worden gestuurd? Kortom, hoe zorgen we naast die dijkverzwaring toch ook voor zandzakken? Wat gaat de minister op korte termijn doen naast die aangekondigde handreiking? Welke oplossingen kan hij bieden waar schoolleiders morgen al wat aan hebben? Want elk kind dat een dag onderwijs moet missen omdat er geen leraar is, is er een te veel.

De PvdA lanceerde onlangs het noodpakket Leraar voor de Klas met oplossingen voor zowel de korte als de langere termijn, met bijvoorbeeld proactief inzetten op die stille reserve uit overheid of bedrijfsleven, door mensen die langer willen blijven doorwerken daarvoor te belonen en door op korte termijn te zorgen voor meer handen op school, bijvoorbeeld conciërges — ze werden al genoemd — klassenassistenten en pauzesurveillanten, maar ook door eindelijk die loonkloof te dichten en door te investeren in carrièreperspectief voor leraren. Ook zij moeten zich hun leven lang kunnen blijven ontwikkelen. We zien nu dat dat helaas door werkdruk en lerarentekort op veel scholen onder druk staat. Juist door te investeren in ontwikkelkansen voor leraren maken we het beroep aantrekkelijk. Dat is belangrijk, want niet alleen in het primair onderwijs, maar ook in het voortgezet en beroepsonderwijs dreigen grote tekorten. Is de minister het met ons eens dat juist in het beroepsonderwijs kansen liggen om carrières minder lineair in te richten?

Ja, dat alles kost geld, maar het goede nieuws: dat geld is er. Het is alleen een kwestie van kiezen. Zijn deze ministers bereid om terug te gaan naar hun collega's in het kabinet en een lans te breken voor leraren, voor kinderen, maar ook voor bedrijven die afhankelijk zijn van goed opgeleid personeel, nu en in de toekomst? Want zonder investeringen vandaag heeft het bedrijfsleven, waar dit kabinet het zo goed mee voorheeft, morgen geen vakkundig personeel.

Voorzitter. Er is een beroepsgroep die ik vandaag in het bijzonder wil benoemen: de leraren in het voortgezet speciaal onderwijs, leraren die werken met kwetsbare kinderen die extra aandacht nodig hebben. De leraren in het vso vallen nog steeds onder de cao van het primair onderwijs in plaats van het voortgezet onderwijs. In een reactie op een motie die vroeg om de cao in het vso gelijk te trekken met die van het vo daagde de minister ons uit om met een geweldige dekking te komen. Ik proefde daaruit toch enige welwillendheid. We weten inmiddels dat het opschalen van de cao voor vso-leraren ongeveer 20 miljoen euro zou kosten en we weten ook dat de enige beschikbare dekking in de OCW-begroting zou betekenen dat we moeten snijden in de lerarenbeurs en de zijinstroomsubsidie. Dat lijkt ons niet de oplossing. Tegelijkertijd mogen we die docenten in het vso niet in de kou laten staan. Dus ik leg de bal toch weer terug bij het kabinet. Zien de ministers kans om die 20 miljoen beschikbaar te maken zodat de sociale partners toe kunnen werken naar die eerlijkere cao?

Voorzitter, een zorg die ministens zo groot is als het oplopende lerarentekort, is de toenemende kansenongelijkheid in het onderwijs. Steeds vaker bepaalt de wijk waar je woont, of het diploma of de dikte van de portemonnee van je ouders welke kansen je krijgt. Dat is onacceptabel, want elk kind moet zeker zijn van een eerlijke start. Jong geleerd is oud gedaan. Zeker kinderen waar dat thuis minder vanzelfsprekende is, moeten zeker zijn van een veilige plek waar ze persoonlijke aandacht krijgen om spelenderwijs te groeien, te leren en te ontwikkelen. En die plek is er, namelijk de voorschool. Maar ook hier zien we dat juist kinderen die het nodig hebben, lang niet altijd gebruikmaken van die voorziening. Een leraar van groep 3 legde mij onlangs haarfijn uit wat de gevolgen voor zo'n kind zijn als dat eenmaal bij haar in de klas komt. Ze zei dat het taalniveau achterblijft, dat de overgang naar de grote school erg groot is en dat zulke kinderen veel extra aandacht nodig hebben, die niet alle juffen en meesters in groep 3 kunnen bieden. De keuze om de kosten voor voorscholen voor minder kapitaalkrachtige gezinnen te compenseren, is op zichzelf heel mooi. Nadelig bijeffect is echter dat het een tweedeling creëert in de voorscholen. Te vaak zien we nu dat de zogenaamde gecompenseerde doelgroeppeuters met elkaar op dezelfde opvang terechtkomen, terwijl peuters van ouders die de kosten zelf kunnen ophoesten naar betaalde andere opvang gaan. En dat is het begin van onwenselijke segregatie.

Voorzitter, als we onze gedeelde wens voor gelijke kansen scherper in het vizier houden, dan is er eigenlijk maar één echt eerlijke oplossing: we maken de voorschool voor ieder kind gratis, net zoals dat nu werkt op de basisschool. We hanteren nu een leerplicht vanaf 5 jaar, maar vrijwel alle kinderen gaan vanaf hun vierde levensjaar naar school. De gebeurt simpelweg omdat het gratis is en omdat het gaandeweg de norm is geworden. Zou de minister bereid zijn om in kaart te brengen hoe een gratis aanbod voor voorschool van bijvoorbeeld zestien uur per week voor elk kind eruit zou kunnen zien, met als uitgangspunt dat we uitgaan van een aanbiedingsvorm in lijn met hoe we het in het basisonderwijs hebben geregeld? Op die manier is elk kind zeker van een eerlijke start, en hangt het niet langer af van de portemonnee van je ouders of de wijk waar je in woont.

Voorzitter, ook in het basis- en voortgezet onderwijs spreken gelijke kansen helaas niet altijd voor zich. Dat heeft onder andere te maken met mogelijkheden voor bijlessen, examentraining en huiswerkbegeleiding, maar ook met schooladviezen en de types school waar je dan, afhankelijk van je reisafstand, uit kan kiezen. Ik ben blij met het bredere onderzoek dat de minister gaat doen naar de kwaliteit en de toegankelijkheid van die extra ondersteuning die veel kinderen gebruiken naast het reguliere onderwijs, dus naar het zogenoemde schaduwonderwijs.

Voorzitter, helaas zien we dat de vrijheid om te kiezen voor de middelbare school die het best bij je past, steeds verder onder druk is komen te staan. De minister erkent dit. Door teruglopende leerlingenaantallen zal ook het aantal scholen afnemen. Maar dat roept wel de vraag op hoe we een zo breed mogelijk aanbod kunnen blijven leveren, bijvoorbeeld door brede scholen. Die zijn bij uitstek leverancier van zo'n breed onderwijsaanbod. Daar wordt van vmbo- tot vwo-niveau onderwezen, liefst onder één dak, daar kun je als leerling zonder van school te wisselen op- of afstromen en daar kun je een richting volgen die het best bij je past. Het is exact dit type scholen waarvan wij uit het hele land zorgelijke berichten ontvangen. Die ontvangen we uit grote steden, zoals Amsterdam en Rotterdam, waar steeds meer kinderen naar categorale gymnasia gaan. Maar die ontvangen we ook uit krimpregio's. Daar dreigt men niet uit te komen met het nieuwe bekostigingsmodel. Natuurlijk staat het ouders vrij te kiezen voor het schooltype dat het beste bij hun kinderen past, maar dan moet er wel daadwerkelijk wat te kiezen zijn. Het maatschappelijk belang van brede scholen wil ik hier nogmaals onderstrepen. Op zulke scholen lopen niet alleen kinderen rond die op elkaar lijken, maar juist ook kinderen met heel verschillende achtergronden. Deelt de minister deze mening en is hij bereid om nog eens te onderzoeken hoe de financiering van brede scholengemeenschappen zo kan worden ingericht dat vwo-afdelingen kunnen worden behouden en scholengemeenschappen ook echt breed blijven?

Voorzitter, ook in het hoger onderwijs staan toegankelijkheid en kwaliteit onder druk. Het voorstel van dit kabinet om de rentemaatstaf op studieleningen te wijzigen van vijf- naar tienjaarsrente zal juist kwetsbare studenten harder treffen. Hun kosten lopen nog verder op, waarmee de voordelen van de verlaging van het collegegeld dreigen te verdampen. Wat betreft de kwaliteitsimpuls in het hoger onderwijs hebben we al eerder een voorstel gedaan, samen collega's van het CDA en GroenLinks, om te zorgen dat studenten ook echt wat gaan merken van die beloofde kwaliteitsinvesteringen.

Maar er is meer nodig voor goed en toegankelijk onderwijs. We zien dat juist studenten die als eerste in hun omgeving gaan studeren, maar ook studenten met een beperking en studenten met een migratieachtergrond, extra kwetsbaar zijn voor uitval. Daarom pleiten wij voor maatwerk voor deze groepen, bijvoorbeeld door in te zetten op buddysystemen, zoals dat op sommige Amerikaanse universiteiten al gebeurt. Peer-to-peerbegeleiding is een bewezen effectieve methode om kwetsbare groepen te helpen en te voorkomen dat ze voortijdig uitvallen. Ik hoor heel graag de ideeën van de minister hierover.

Voorzitter, tot slot het thema emancipatie. Een thema waar we hier in de Kamer wat mij betreft veel te weinig over spreken, net als de liefde trouwens; daar praten we ook te weinig over. Liefde is liefde, wie je ook bent. Helaas is dat nog niet voor iedereen een realiteit. Te veel kinderen voelen zich niet veilig om in de klas uit de kast te komen en te veel lhbt'ers kunnen niet zichzelf zijn op hun werk. Met het vorig jaar gepresenteerde regenboogakkoord kunnen we het tij keren. Ook ik hoor graag van de minister hoe het staat met de uitvoering daarvan, bijvoorbeeld het opnemen van lhbt-acceptatie in het curriculum van lerarenopleidingen. Dat is een belangrijke stap, die wat ons betreft zo snel mogelijk gezet moet worden. Datzelfde geldt voor de lhbt-veiligheidsagenda. Nog vaak wordt ook Nederland opgeschrikt door homofoob of transfoob geweld, zoals de vreselijke incidenten in Dordrecht, Amsterdam en elders laten zien. Dat is onacceptabel, want iedereen moet overal zichzelf kunnen zijn. Kan de minister aangeven hoe het in dat verband staat met de uitvoering van de aangenomen motie-Van den Hul/Sjoerdsma, die vroeg om een actieplan voor de aanpak van geweld tegen lhbt'ers?

Voorzitter. Niet alleen lhbt'ers maar ook vrouwen in de breedte hebben nog veel te winnen als het om veilig jezelf zijn gaat. Maar liefst een op de drie vrouwen wordt slachtoffer van psychisch, fysiek of seksueel geweld. Een op de drie. Dat gebeurt vaak achter de voordeur. Ik ben blij dat het kabinet een aantal van mijn voorstellen uit de initiatiefnota "Geweld achter de voordeur: de schaamte voorbij" heeft omarmd, maar daarmee zijn we er nog lang niet. Betere samenwerking tussen de verschillende departementen is nodig, bijvoorbeeld op het gebied van preventie. Wat doet deze minister om te zorgen dat genderspecifiek beleid wordt ontwikkeld bij de bestrijding van geweld tegen vrouwen, ook op de andere betrokken ministeries?

Is de minister het met ons eens dat juist de rol van mannen en jongens bij het bestrijden van geweld erg belangrijk is? Toch lezen we in de Emancipatienota vooral over vrouwen en dat is wat ons betreft een gemiste kans, want emancipatie gaat niet alleen over vrouwen. Het gaat juist ook over mannen. De IPU, de Inter-Parliamentary Union, kwam onlangs met een groot onderzoek waaruit bleek dat maar liefst 85% van de vrouwelijke volksvertegenwoordigers in Europa te maken krijgt met psychisch geweld, bijna de helft weleens was bedreigd met de dood of verkrachting, 68% geregeld seksistisch commentaar kreeg en 25% slachtoffer was van seksueel grensoverschrijdend gedrag of geweld, ook op de werkvloer. Dat zijn schokkende cijfers, waar ik en een boel vrouwelijke collega's helaas over kunnen meepraten. Ook ik krijg tweets waarin mannen menen te moeten melden dat ik lekker ben of juist een vieze feminazi, waarin wordt gezegd dat er een niet nader te noemen mannelijk lichaamsdeel in moet of waarin mijn haarkleur aanleiding is voor kwalificaties over mijn IQ. Is de minister bereid om te onderzoeken hoe de schrikbarende uitkomsten van dit Europese onderzoek zich verhouden tot de Nederlandse context? En is de minister het met ons eens dat het bestrijden van geweld, van wat voor aard dan ook, tegen vrouwelijke volksvertegenwoordigers een belangrijke rol speelt bij het verbeteren van de vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek?

Voorzitter, ik hoef u niet te vertellen dat dat hard nodig is. Waar een aantal kabinetten geleden het aantal vrouwen in de Kamer nog op 65 stond, zijn we inmiddels gezakt tot 49. Dat is niet heel representatief voor een representatieve democratie. 100 jaar nadat Suze Groeneweg als eerste vrouw plaatsnam in deze Kamer en werd uitgelachen als ze het woord nam, moeten wij helaas constateren dat vrouwen nog steeds ondervertegenwoordigd zijn in de top van het bedrijfsleven, van de wetenschap, van de media en hier in de politiek en dat sommige mannen het nog steeds nodig vinden om te gniffelen zodra het over emancipatie gaat. En ook moeten we constateren dat niet alleen het bedrijfsleven maar helaas ook de besturen in het onderwijs, zoals collega Westerveld terecht al aangaf, het domein blijven van oudere, witte mannen. Er worden heel kleine stapjes gezet, maar helaas ook even zoveel stappen terug. Of zoals een van mijn studenten laatst zei: niet echt een verhaal om heel vrolijk van te worden hè, mevrouw? Nee, dat is het zeker niet. En dat is zonde, want met meer diversiteit in de top presteren organisaties aantoonbaar beter. Dus mijn vraag is: wat gaat de minister doen om het tij te keren en te zorgen dat elke vrouw niet alleen veilig is maar ook gezien en gehoord wordt? Wat gaat de minister doen om te zorgen voor betere representatie van vrouwen in politiek en bestuur? Is zij het met ons eens dat ook haar collega's op andere departementen hierbij een belangrijke rol te spelen hebben? Spreekt zij hen hier ook op aan?

Voorzitter. Vandaag gaat het over gelijke kansen, in het onderwijs, in het werk, in de politiek. Want wie je ook bent, waar je ook bent, iedereen moet zeker zijn dat je het allerbeste uit jezelf kan halen, niet omdat dat moet, maar omdat dat werkt.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van den Hul. Dan geef ik nu het woord aan de heer Bruins namens de ChristenUnie.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. Wat hebben wij toch een prachtige onderwijssector! Ik dacht: laat ik daar nou eens mee beginnen bij dit debat. Wij hebben het afgelopen jaar en ook vandaag weer heel wat problemen en knelpunten besproken, maar laten we alsjeblieft niet vergeten hoeveel mooi werk er elke dag gebeurt op al die scholen in Nederland en hoe rijk wij gezegend zijn met ons onderwijsstelsel, waarin ouders en leerlingen de vrijheid hebben om de school te kiezen die past bij hun overtuiging. Internationaal gezien scoren wij nog steeds hoog. Het niveau van vmbo-leerlingen stijgt nog steeds. Gezien de uitstekende reputatie van het Nederlandse mbo in het buitenland, wordt ons systeem beschouwd als een realistisch voorbeeld voor andere EU-landen om te volgen. Dat zijn prestaties om trots op te zijn. Natuurlijk zijn er ook zorgen, maar laten we niet uit het oog verliezen dat we een prachtige onderwijssector hebben en — misschien nog wel belangrijker — dat onze jongeren internationaal gezien zeer gelukkig en blij met hun leven zijn.

Voorzitter. Ik geloof dat het heel veel uitmaakt hoe wij hier in het parlement praten over het onderwijs. De toon die wij kiezen, resoneert in het land, zo hoor ik van leraren en onderwijsbestuurders. Laten wij dus zorgen dat die toon positief is. Het helpt niet om alle schoolbestuurders weg te zetten als logge overhead, waar geld blijft hangen. Het helpt niet om te blijven roepen dat de publieke sector in de fik staat. Er werken zo veel prachtige mensen in het onderwijs die het hart op de juiste plek hebben, dat dit soort gemeenplaatsen het onderwijs tekortdoen. Laten wij leerkrachten, schoolleiders en schoolbestuurders en hun inzet voor de toekomst van onze kinderen als voorbeeld nemen.

Voorzitter. Dit kabinet zet de onderwijssector dan ook nadrukkelijk in het zonnetje. Het is de grootste groeipost op de begroting. Leraren in het basisonderwijs krijgen er flink wat salaris bij. De werkdrukmiddelen zijn al genoemd. Er komt 100 miljoen extra voor technisch vmbo. Er gaat een flink extra bedrag naar kleine scholen. Ik denk aan de extra investeringen in onderzoek en wetenschap. Maar ik denk bijvoorbeeld ook aan het wetsvoorstel dat minister Slob onlangs naar de Kamer stuurde waarmee de vrijheid van onderwijs verder wordt vergroot. En ik denk ook aan het verankeren van het gvo/hvo in de Onderwijsbegroting. Over dat laatste, gvo/hvo, heb ik trouwens een vraag. Het budget begint volgend jaar met 12 miljoen voor 2019. De sector moet dan met een plan komen waarmee de stijging van het budget wordt beperkt tot 2% per jaar. Volgens het ministerie stijgt het budget dan tot 15 miljoen in 2025. Maar als je 2% stijging per jaar neemt, dan zit je niet op 15 miljoen in 2025 maar op 13 en een beetje, 13,8 zeg maar. Hoe heeft de minister deze rekensom precies bedoeld? Ik kom daar nog niet uit. Is dit nu de verstopte rekentoets voor Kamerleden waarbij de minister wil zien wie van de Kamerleden het is opgevallen dat de som niet klopt of snap ik het gewoon niet?

Voorzitter. Er zijn drie onderwerpen waar ik specifiek bij wil stilstaan: één, ouderbetrokkenheid en de menselijke maat in het onderwijs, twee, het belang van vakmanschap en goed technisch onderwijs en drie, het welzijn van studenten gezien de druk die op hen gelegd wordt.

Ten eerste, de ouderbetrokkenheid. Het is aangetoond dat kinderen van betrokken ouders het beter doen op school. Dat het nog steeds uitmaakt waar je wieg staat, ligt niet aan de wijk, aan het onderwijs of aan de overheid. Ouderbetrokkenheid is de belangrijkste indicator voor het schoolsucces van kinderen. Het is daarom van belang dat ouders en leraren schouder aan schouder staan als het gaat om de vorming en ontwikkeling van de kinderen. Onlangs is er een prachtig manifest gelanceerd: Samen zijn wij school. Ik mocht in Hoogezand de campagne aftrappen. Ik zag daar een mooi voorbeeld van ouderbetrokkenheid: de gezinsklas. Ouders die dat willen en die dat kunnen, komen een ochtendje in de week bij hun kinderen in de klas om ze te helpen, om zo letterlijk in de praktijk betrokken te zijn en om te zien hoe hun kind het eigenlijk doet op school. Dat is nog eens wat meer dan een tienminutengesprekje. Dit soort initiatieven kunnen deel uitmaken van een bredere aanpak om jeugdhulp en onderwijs op elkaar af te stemmen en te voorkomen dat jongeren in een woud aan hulpprogramma's terechtkomen. De gezinsklas is een simpel concept en blijkt een belangrijke rol te kunnen vervullen om kinderen te laten floreren in het onderwijs en om problemen te voorkomen.

Dit is maar één voorbeeld van hoe het thema ouderbetrokkenheid concreet vorm kan worden gegeven. In het regeerakkoord staan ook warme woorden over ouderbetrokkenheid. Ik ben zeer benieuwd naar de uitwerking van dit punt. Kan de minister hier al meer over zeggen? Ik zou met name meer willen weten over het concept gezinsklas. Ziet de minister mogelijkheden om dat breder bekend te maken en te bevorderen dat dit concept op meer plekken van de grond komt, als scholen dat willen?

Voor de ChristenUnie is het essentieel dat er ruimte is voor menselijke maat en kleinschaligheid. Kleine scholen zijn vaak innovatieve scholen. Leraren voelen daadwerkelijk eigenaarschap en hebben dan meer plezier in hun werk. Maar voor kleine scholen is de verantwoordingslast soms wel onevenredig groot. Het is eigenlijk hetzelfde probleem als bij het mkb. Het ministerie van Economische Zaken is bezig met het ontwikkelen van een mkb-toets die bedoeld is om bij nieuwe wet- en regelgeving te toetsen wat voor mkb'ers in de praktijk werkbaar en zinvol is en wat niet. Is dat niet ook een goed idee als het gaat om de verantwoording door schoolbesturen? Het risico is daar namelijk ook dat we kleine scholen opzadelen met een grote verantwoordingslast. Voor grote schoolbesturen kan ik me dat wel voorstellen, maar voor kleine besturen is dat vaak disproportioneel en soms ook weinig zinvol. Kan de minister hiernaar kijken?

Mijn tweede onderwerp is vakmanschap en technisch onderwijs. Twee jaar geleden diende ik mijn initiatiefnota De Gouden Handen van Nederland in. Het onderwerp vakmanschap en technisch onderwijs staat ook bij dit kabinet hoog op de agenda. Deze aandacht is dan ook hard nodig, want in bijna alle sectoren is de roep om vakmensen zeer groot. Dit vraagt om een herwaardering van het beroepsonderwijs en het enthousiasmeren van jongeren voor bèta en techniek. Ook hierbij maakt het heel veel uit met welke toon wij hier in de Kamer spreken. Zo geloof ik dus niet dat het helpt om mbo'ers een titel te geven. Daarmee wek je juist de suggestie dat een titel ertoe doet, en dat dat je waardering bepaalt. Ik kan het niet treffender zeggen dan een mbo'er het zelf zei: wij hebben geen titel nodig, want wij kunnen echt iets.

Voorzitter. Bij het vmbo vraag ik aandacht voor de vakcolleges. Deze bieden jongeren na de basisschool een opleiding aan waarbij zij vanaf leerjaar één al veel beroepsgerichte praktijklessen krijgen. Ik roep de minister op om bij het nieuwe bekostigingsmodel voor het voortgezet onderwijs, waar we nog over komen te spreken, ook oog te hebben voor het intensieve praktisch onderwijs dat op die vakcolleges gegeven wordt, dus voor de onderbouw vmbo.

Voorzitter. Bij het opleiden van vakmensen is goed contact tussen het bedrijfsleven en het beroepenveld enerzijds en de school anderzijds essentieel. We moeten alles mogelijk maken en barrières wegnemen om vakmensen op te leiden. We moeten dus inzetten op zijinstroom, tijdelijke detachering, circulaire carrières. Dat hybride docentschap ligt goed onder het vergrootglas van de MBO Raad, VNO, MKB-Nederland. Wanneer heeft de minister er zicht op welke regels of barrières geschrapt kunnen worden en welke stimuleringsmaatregelen genomen gaan worden? Ik denk dat hiermee haast geboden is.

Ik zit zelf te denken aan mogelijkheden om hybride docentschap fiscaal te stimuleren. Er is al een Wbso-regeling waarmee door bedrijven vermindering van afdrachten voor de loonbelasting en voor de premie volksverzekeringen kan worden aangevraagd voor personeel dat werkzaam is in onderzoek en ontwikkeling. Die regeling kunnen we uitbreiden met het onderwijs: O&O&O. Wat vindt de minister hiervan? En is zij bereid om samen met de staatssecretaris van Financiën de mogelijkheden hiervan te verkennen? Ik zal dit ook weer terug laten komen in mijn bijdrage volgende week over het Belastingplan.

Voorzitter. Ik kom bij het derde onderwerp: studentenwelzijn. Dat is een onderwerp dat mij aan het hart gaat. Het RIVM heeft in zijn recente rapport Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2018 geconstateerd dat steeds meer studenten stress ervaren. Ook is daar de Gezamenlijke Ambitie Studentenwelzijn. Daarin gaan de minister en de instellingen helaas niet verder dan dat hogescholen en universiteiten in het kader van de kwaliteitsafspraken kunnen inzetten op studentenbegeleiding, bijvoorbeeld door intensieve begeleiding door bijvoorbeeld studentpsychologen. Ik ben van mening dat de minister daarmee onvoldoende uitvoering geeft aan de aangenomen motie-Bruins/Asante van februari 2017, die de regering oproept om gezamenlijk tot een actieplan te komen zodat op iedere instelling goede en laagdrempelige psychische hulpverlening aanwezig is. Ik heb sinds februari 2017 gewacht op het antwoord van de minister hoe hier invulling aan wordt gegeven, maar ik moet zeggen dat het antwoord me wat tegenvalt. Kan de minister melden of er bij iedere instelling goede en laagdrempelige psychische hulpverlening aanwezig is? De motie ging nog over universiteiten en hogescholen, maar ik wil de vraag eigenlijk uitbreiden naar het mbo, waar dit onderwerp ook steeds prangender aan de orde komt.

Van veel kanten klinkt de roep om de omvang van de prestatiedruk en psychische klachten onder studenten goed in beeld te brengen. Immers, zonder een duidelijk beeld van de situatie is het ontzettend lastig om te monitoren hoe de situatie vordert en welke beleidsmaatregelen de prestatiedruk onder jongeren in de toekomst verhogen of verlagen. De laatste landelijke cijfers dateren uit 2012. Gaat het nieuwe RIVM-onderzoek meer helderheid verschaffen of is toch een separaat landelijk onderzoek naar prestatiedruk en psychische klachten onder studenten noodzakelijk, zoals ISO en LSVb bepleiten?

Voorzitter. Om af te sluiten: laten we het onderwijs vooral rust, ruimte en regelmaat gunnen. Meer ruimte voor scholen, meer rust voor scholen en een lerende overheid, die zorgt voor vertrouwen en stabiliteit en die trots uitstraalt naar de beroepsgroep.

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Westerveld, korte vraag.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik vind het een mooi onderwerp, want stress en burn-out onder jongeren en studenten zijn een groot probleem. Vorig jaar heb ik hier in het begrotingsdebat ook aandacht voor gevraagd. Samen met heer Futselaar heb ik een motie ingediend die de regering verzoekt om hier onderzoek naar te doen: verzoekt de regering om onderzoek te doen naar hoge werkdruk, stress en burn-outklachten bij studenten en scholieren. De ChristenUnie heeft toen niet voor onze motie gestemd. Ik zou de heer Bruins dus willen vragen wat er in de tussentijd is veranderd.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Wij hebben toen niet voor die motie gestemd omdat er al een toezegging was dat hiernaar gekeken zou gaan worden. Ik heb sinds februari 2017 gewacht op het antwoord van eerst de toenmalige minister en vervolgens de huidige minister. Een aantal dagen geleden hebben we de brief over toegankelijkheid gekregen. Daarin staat het antwoord. Het antwoord is dat er nader onderzoek gaat komen en dat dit onderzoek door het RIVM zal worden uitgevoerd. Wat ik mij alsnog afvraag is of dat het antwoord is op mijn aangenomen motie van februari vorig jaar of dat toch een separaat onderzoek nodig is. In zoverre sluit ik dan wel aan bij de boodschap die mevrouw Westerveld tijdens de begrotingsbehandeling heeft gegeven.

De heer Futselaar (SP):
Na een jaar gelijk krijgen is ook gelijk krijgen. Ik sta hier omdat ik de heer Bruins kan vertellen wat de reactie van de minister gaat zijn, want ik heb die van vorig jaar even teruggezocht. Die reactie was toen vrij stellig: dit is een zaak tussen de studenten en de instellingen. Misschien kan de heer Bruins nu alvast aankondigen wat hij gaat doen als hij zo'n antwoord krijgt op zijn vraag, want dat scheelt weer in de tweede termijn. Dus: wat vindt hij van dat argument?

De heer Bruins (ChristenUnie):
Dan ga ik toch nog eens bij de minister informeren waarom een aangenomen motie niet wordt uitgevoerd. Dat vind ik toch wel een onderwerp van discussie waard tussen parlement en regering.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bruins. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Raan namens de Partij voor de Dieren.

De heer Van Raan (PvdD):
Voorzitter. Dit jaar twee thema's voor mij: klimaat en duurzaamheid. Na mij zal mijn collega Wassenberg nog een bijdrage over het BPRC doen.

Voorzitter. De jeugd pikt het niet langer dat volwassenen hun toekomst verpesten. Jongeren uit verschillende landen komen hun toekomst opeisen. Dat is terecht. Een mooi voorbeeld daarvan is de klimaatstaking. Geïnspireerd door de Zweedse Greta Thunberg en in Nederland aangewakkerd door onze jongerenorganisatie PINK! was de vraag simpel: boeit onze toekomst jullie iets? Alleen daarom al stel ik deze vraag aan beide ministers: wat vond u van de klimaatstakingen?

Voorzitter. Over klimaat gesproken, de regering ziet het klimaatakkoord als afbouwscenario voor de fossiele industrie. Dat is dezelfde fossiele industrie die al jarenlang alles in het werk stelt om haar onvermijdelijke ontmanteling te voorkomen, eerst door structureel kennis over klimaatverandering te manipuleren en vervolgens door het onderwijs te beïnvloeden met misleidende informatie. Het voorbeeld en inmiddels ook het symbool van die misleiding is het Generation Discover festival van Shell geworden, dat tientallen basisscholen inmiddels boycotten en dat mede dankzij het werk van Fossielvrij Onderwijs en vele andere niet meer gesubsidieerd wordt door de gemeente Den Haag. Vlak voor het reces nam ik een kijkje bij Shell's lerareninspiratiemiddag tijdens het festival, waar ik me voor had aangemeld als lid van de Tweede Kamer, maar ook als leraar, wat ik ben. En ik was niet welkom. Dat is best bijzonder. Deelt de minister mijn verbazing? Zou de onderwijsinspectie ook de toegang ontzegd worden tot een dergelijke sessie? Zo ja, op welke gronden? Graag een reactie van de minister. Wat ik niet begrijpen kan, is wat er nou besloten kan zijn aan wat Shell aan leraren vertelt. Ik denk dat de ministers dat ook niet begrijpen, maar als dat anders is, hoor ik dat graag.

Het contrast kan haast niet groter zijn met het werk dat geleverd wordt onder de vlag van de curriculumherziening, een onderwerp waar wij zeer kritisch over zijn. Dat mag bekend worden verondersteld. Maar terwijl een deel van de Nederlandse onderwijsinhoud wordt vormgegeven achter de gesloten deuren van de fossiele industrie, vinden de ontwikkelsessies van curriculum.nu gelukkig plaats in alle openheid. Met meerdere collega's bezocht ik sessies in Amersfoort en Wageningen, waar duurzaamheid als verbindingsthema vanzelf is komen bovendrijven. Wat een passie voor het onderwijs, voor de jeugd en voor de toekomst, op zoek naar die rust en ruimte om meer tijd aan leerlingen te besteden! Of, zoals Rutger Bregman zei in zijn prachtige interview in klasse.be: minder efficiënt onderwijs is beter onderwijs.

Voorzitter, ik wil graag deze gelegenheid aangrijpen om de deelnemers van de ontwikkelsessies nog verder te ondersteunen. Wat gaat de minister doen om de bestaande energie en de positieve energie ook na de laatste ontwikkelsessies te behouden? Graag een reactie. Het is heel goed om te constateren dat de draagvlakmeting automatisch is ingebouwd.

Tot slot wil ik nog inzoomen op een opleiding waar de vreedzame revolutie letterlijk voor het opscheppen ligt en dat zijn de koksopleidingen. De green deal Verduurzamen Voedselconsumptie was in 2014-2015 de opmaat naar een mooi programma van DuurzaamDoor en Dutch Cuisine, dat zich richt op het verduurzamen van de koksopleidingen. Het doel is om met koksopleidingen de broodnodige eiwittransitie te versnellen. Dat proces is nog niet af, want in de praktijk gaan er in heel veel koksopleidingen altijd vele kilo's vlees en vis doorheen. Waarom zouden wij de koks van de toekomst niet veel beter en uitgebreider bewapenen met de mooie vegetarische en plantaardige gerechten die op de menukaart van de toekomst zullen staan? Welke mogelijkheden ziet de minister om een verdere versnelling in te zetten bij het realiseren van vegetarisch en plantaardig als toekomstbestendige norm op alle koksopleidingen? Is zij bereid om bij haar ministerie eens na te gaan op welke manier dit type koksopleidingen kan worden gecreëerd?

Voorzitter, dan gaat nu mijn collega Wassenberg over naar het volgende onderwerp.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Raan. Dan geef ik nu het woord aan de heer Wassenberg, ook namens de Partij voor de Dieren.

De heer Wassenberg (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Als de minister mij ziet, weet zij dat het wel over het BPRC zal gaan. En dat klopt ook. Tot mijn spijt moet ik het vandaag opnieuw hebben over de experimenten die nog altijd gebeuren in het apenproefdiercentrum BPRC. In maart 2016 nam de Kamer een motie aan om proeven op niet-humane primaten in het BPRC en onderzoekscentra naar nul af te bouwen. Er werd ook gevraagd om het plan hiervoor eind 2016 voor de toenmalige begrotingsbehandeling van OCW klaar te hebben. We zijn inmiddels twee begrotingen en twee jaar verder en er is weinig ondernomen, laat staan resultaten geboekt. Wel is het aantal apenproeven in het BPRC toegenomen in plaats van afgenomen. Wel is het aantal proeven met dodelijke afloop op apen tot recordhoogte gestegen en wel kregen we undercoverbeelden te zien uit het BPRC van feestende dierverzorgers bij apen die bijkwamen uit experimenten of die registratienummers op hun borst kregen getatoeëerd. De minister besloot niet zelf het uitfaseringsplan te vragen, zoals de motie vroeg, maar in plaats daarvan het BPRC dat te laten doen, als uitvoerder van de proeven op apen. Geen afbouw naar nul, zoals de motie vroeg, maar slechts een afname van 40%. Is de minister voornemens om de regie over de afbouw terug te nemen als het plan van het BPRC onvoldoende is?

Daarnaast wordt ook de subsidie voor het BPRC niet afgebouwd. In ieder geval krijgt het BPRC de komende vijf jaar jaarlijks bijna 10 miljoen euro aan subsidie volgens de begroting. Dat is niet te rijmen met die afgesproken afbouw. De minister verdedigt dat door te wijzen op de noodzaak van onderzoek naar levensbedreigende ziekten, maar bij de helft van het apenonderzoek in Nederland gaat het om fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Dat is geen onderzoek naar levensbedreigende ziekten. Dat valt echt in een andere categorie. Dat verzin ik niet. Daarvoor verwijs ik naar het rapport van het Rathenau Instituut, dat daar in opdracht van het ministerie naar gekeken heeft. "Van aap naar beter" heet dat onderzoek. Wel heeft de minister toegezegd dat zij de Kamer begin 2019 zal informeren over de financiële consequenties van het nog op te stellen afbouwplan. Kan de minister toezeggen dat een vermindering van de subsidie één van die consequenties is? Kan zij toezeggen dat er geen geld meer gaat naar fundamenteel wetenschappelijk onderzoek op apen en kan zij tevens toezeggen dat het geld dat daardoor vrijkomt, zal worden besteed aan proefdiervrij onderzoek? Daar is hard extra geld voor nodig.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Wassenberg. Dan geef ik het woord nu aan de heer Bisschop namens de SGP.

De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Ik wil op deze late avond beginnen met een felicitatie aan het adres van beide bewindspersonen. Ik wil hen van harte gelukwensen met het 100-jarig jubileum van het ministerie van OCW, soms onder andere benamingen, maar dit jaar bestaat dat ministerie 100 jaar. Dat heeft alles te maken met de pacificatie zoals die in 1917 overeen werd gekomen en de uitwerking die op dit punt aan de Grondwet werd gegeven, namelijk aan de vrijheid van onderwijs.

Voorzitter. Dan bekruipt mij als historicus eigenlijk altijd de neiging om eens naast elkaar te zetten wat nou de verschillen zijn tussen 1918 en 2018. Toen hadden we één minister op Onderwijs en nu hebben we twee ministers op Onderwijs. Dat valt onmiddellijk op; dat is wel een aanzienlijk verschil. Maar verder kan ik eerlijk gezegd, bij alle wisselingen die er natuurlijk zijn geweest in benaming en zo, niet zo gek veel verschillen ontdekken. De eerste minister van Onderwijs was de heer De Visser. Die was van christelijk-historischen huize. De huidige minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs, minister Slob, is van de ChristenUnie. Als je "Christelijk-Historische Unie" vergelijkt met "ChristenUnie" valt alleen het "Historische" eruit, denk je dan. Dat is een slecht teken, maar dat blijkt wel mee te vallen, want dat historisch besef is zelfs in de minister persoonlijk belichaamd, aangezien hij historicus is. Het historisch besef op dat ministerie lijkt dus wel in orde te zijn. Dat blijkt ook een beetje uit het prachtige jubileumboek dat deze beide ministers hebben doen verschijnen en dat ik toch even genoemd wil hebben, In de regel vrij. Dat is een prachtige typering van hoe het onderwijs in Nederland geregeld is en van wat de essentie van het onderwijs is. Ik bedank hen voor dat geschenk en ik feliciteer hen graag nogmaals met dit jubileum.

Als je dat boek doorneemt, blijkt ook dat de leiding van dat ministerie niet voorbehouden was aan ministers van christelijken huize, ministers van christelijke politieke partijen. Bijna alle politieke kleuren hebben de afgelopen eeuw hun stempel gedrukt. De uitwerking van dat beroemde artikel 23 door de jaren heen heeft mede daardoor rekening gehouden met de veranderingen in de samenleving.

Ik ben nog niet helemaal klaar, voorzitter, maar mijn vriend Van Meenen wil graag interrumperen. Dat voorrecht zou ik me niet willen laten ontglippen.

De voorzitter:
Ja.

De heer Van Meenen (D66):
Ook ik zie natuurlijk de overeenkomsten tussen minister De Visser, die ik overigens niet persoonlijk heb gekend, en minister Slob, maar er zit volgens mij nog een minister. Is het ook niet een enorm verschil dat er nu een vrouwelijke minister zit? Dat was 100 jaar geleden toch ondenkbaar? Hoe kijkt de heer Bisschop naar deze schitterende ontwikkeling?

De heer Bisschop (SGP):
Laat ik het zo zeggen: het feit dat ik dit niet als verschil genoemd heb, verraadt misschien hoezeer ik dat vanzelfsprekend vind, maar misschien is dat in uw oren een fout antwoord.

De heer Van Meenen (D66):
Nee, dat is een prachtig antwoord. Daar ben ik blij mee.

De heer Bisschop (SGP):
Oké. Ik waardeer ook de aanwezigheid van minister Van Engelshoven zeer.

Voorzitter. Artikel 23 zit niet alleen in de genen van het ministerie. Door de betrokkenheid van alle politieke richtingen is artikel 23 van de Grondwet ook diep geworteld in onze hele samenleving. Ik wil graag van de gelegenheid gebruikmaken om dat hier met dankbaarheid te constateren. Dit artikel biedt ruimte aan ouders en kinderen om datgene te ontvangen wat voor hen van zeer groot belang is, namelijk goed onderwijs dat aansluit bij hun diepste overtuiging. En toch spreekt dat niet vanzelf. Artikel 23 verdient voortdurend onze zorg, zowel met betrekking tot openbaar onderwijs als met betrekking tot bijzonder onderwijs. De SGP waardeert het zeer dat de regering en de bewindspersonen deze zorgplicht serieus nemen. Er ligt bijvoorbeeld een wetsvoorstel om de regels voor het stichten van scholen te vernieuwen. We gaan daar nog uitvoerig met elkaar over in gesprek, maar als ik dat doorlees, blijft vooral de indruk over dat eigenlijk in belangrijke mate wordt teruggegrepen op het principe zoals dat 100 jaar geleden is aangenomen als uitgangspunt. En daar zitten best wat haken en ogen aan, maar daar komen we nog wel op terug. Ik laat dat verder rusten.

Voorzitter. Ik wil eigenlijk vier andere thema's noemen waar ik nu even de aandacht op wil richten.

Als eerste noem ik het openbaar onderwijs. Het openbaar onderwijs moet volgens de Grondwet met eerbiediging van ieders godsdienst en levensovertuiging worden gegeven. De SGP constateert dat het hier gaat wringen. De minister gaf eerder aan dat hij geen zicht heeft op de feiten, maar uit het rapport van de stichting Cultuur onder Vuur blijkt dat ook openbare scholen excursies naar de moskee organiseren en dat klassen daarbij geknield meedoen aan het gebed. Ik vond op dat punt het antwoord op de vragen die de collega's eerder hebben gesteld niet geruststellend en niet bevredigend. De SGP kan zich heel goed voorstellen dat ouders hier grote moeite mee hebben. Juist de openbare school zou in zulke gevallen voor ouders een vluchtheuvel moeten zijn. En de wet blijkt hier tekort te schieten. Er is slechts geregeld dat ouders een verzoek kunnen doen, maar niet dat zij recht hebben op een vervangende activiteit als bijvoorbeeld het moskeebezoek in strijd is met hun geweten. U vindt het misschien merkwaardig dat ik pleit voor het belang van het openbaar onderwijs, maar dit raakt wel de essentie van het openbaar onderwijs. Vandaar dat ik aan de minister vraag of hij ook van mening is dat een aanvulling van de wet voor het openbaar onderwijs op dit punt gewoon nodig is.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
De VVD heeft daar ook vragen over gesteld.

De heer Bisschop (SGP):
Ja.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Wij hebben van de minister het antwoord gekregen dat het verscherpte toezicht daarop lastig is, maar dat we dankzij het regeerakkoord wel vinger aan de pols kunnen houden. Mijn vraag aan u is of u niet gerustgesteld ben door het antwoord van de minister dat we gaan kijken hoe we het verscherpte toezicht beter vorm kunnen geven. Want dat is volgens mij de intentie die de minister heeft en waar ik hem in eerste instantie natuurlijk op ga beoordelen en waaraan ik hem ga houden. U heeft daar onvoldoende vertrouwen in? Moet ik het zo zien?

De heer Bisschop (SGP):
Nee, ik denk dat het een stap vooruit is als er op dat punt verscherpt toezicht komt. Ik vraag me wel af hoe dat toezicht dan wordt ingericht, want dat kan eigenlijk alleen achteraf en dan heeft het al plaatsgevonden. Daarom gaat mijn voorkeur ernaar uit om het hier zorgvuldig te regelen. Kijk, normaal gesproken bepaalt de school het curriculum en zijn ouders en leerlingen gehouden zich daarnaar te voegen. Maar juist in de specifieke situatie van het openbaar onderwijs, waarin het op dit punt kan schuren, zou ik van het recht om een verzoek te doen, willen maken het recht om de beslissing te nemen en te eisen dat er een alternatieve opdracht komt. Dus ik vind dat een kwestie van zorgvuldigheid. Het is net even dat stapje verder waardoor het karakter van het openbaar onderwijs des te beter geborgd wordt.

De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ter afsluiting. Ik vind dit een hele interessante denkwijze van de heer Bisschop. Ik ben ook extra benieuwd naar het antwoord van minister Slob op dit deel. Wellicht moeten we inderdaad een stap verdergaan dan we op dit moment doen.

De heer Bisschop (SGP):
Dank. Ja, wij blijven zoeken naar een adequate oplossing om dit te borgen.

Voorzitter. Een tweede aandachtspunt dat ik had ten aanzien van het openbaar onderwijs was het godsdienstonderwijs, maar daar heeft de collega van de ChristenUnie al aan gerefereerd. Ik wil graag aankondigen dat ik daar een amendement over heb ingediend, met de bedoeling om ook het gvo en het hvo op het openbaar onderwijs echt de kans te geven om een goede start te maken, door te voorzien in voldoende bekostiging. Dat is nu te schraal. Het is het allemaal net niet. Er is dus iets meer nodig.

De heer Beertema (PVV):
Nog even over dat moskeebezoek. U maakt zich zorgen over openbare scholen, maar waarom zouden we dat niet uitbreiden naar christelijke scholen? Want juist de PKN-scholen en de in naam rooms-katholieke scholen lopen de drempels van de moskeeën plat, zo kan ik u meegeven.

De heer Bisschop (SGP):
Ja. Nou, ik kan dat gevoelen zeer begrijpen, en ook deze vraag. Dank daarvoor. Het stelsel zoals wij dat in Nederland hebben, legt de verantwoordelijkheid voor het openbaar onderwijs nadrukkelijk bij de overheid. De verantwoordelijkheid voor de christelijke scholen, voor de bijzondere scholen, met eigen besturen, ligt bij het bevoegd gezag. Dat maakt het een stuk lastiger om als overheid te zeggen: jullie moeten aan deze eisen voldoen. Tegelijkertijd kan ik me voorstellen dat daar in het toezicht inderdaad wel vragen over komen in de zin van: jullie zijn een christelijke school, dus wat betekent dat dan voor deelname aan gebedsrituelen in een moskee, als dat het geval is? Het is dus gewoon praktisch lastiger om dat vanuit de overheid verplichtend voor te schrijven, maar dat is inherent aan het duale stelsel dat wij sinds 1917 kennen.

De heer Beertema (PVV):
Ik realiseer me dat het een stuk lastiger is. Maar wij zijn hier de Tweede Kamer, dus in principe kunnen we alles. Het mag dus lastig zijn, maar als we dat met z'n allen zouden willen, kunnen we dat ook uitbreiden naar het bijzonder onderwijs. Maar goed, dat gezegd hebbende, wat we ook zouden kunnen doen is nog een stap verder gaan en vragen: waarom zouden we kwetsbare schoolkinderen op deze manier in aanraking brengen met een ideologie met totalitaire trekken die zich op geen enkele manier verhoudt tot onze Grondwet, onze vrijheden, onze ideeën van gelijkheid van man, vrouw, homo, hetero, gelovige, geloofsverlater enzovoort? Waarom dan niet nog een stap verder gaan en zeggen: laten we er alsjeblieft helemaal mee ophouden? Schoolkinderen horen niet op zo'n hypocriete manier verhaaltjes en sprookjes voorgeschoteld te krijgen van een ideologie die vele malen erger is dan ze ooit zullen kunnen vermoeden.

De heer Bisschop (SGP):
Laat ik direct uit mijn hart spreken. Ik zou het allerliefst willen dat alle kinderen met het evangelie, met de Bijbel en de Bijbelse boodschap in aanraking komen. Alleen zou ik dat niet dwingend willen opleggen. Wat wel het geval is, is dat je als jongere ook met de aanwezigheid van andere groepen te maken hebt. Naar mijn overtuiging is het goed om ze daar op een verantwoorde manier mee in contact te brengen. Daar hoort geen deelname aan allerlei godsdienstige rituelen bij, maar wel het kennis nemen daarvan. Daarom zou ik het bezoek aan 'n synagoge, 'n kerk of 'n moskee als zodanig zeker niet willen verbieden. Dat zou mij te ver gaan. Het kan heel goed ingepast worden in het hele curriculum rondom burgerschap, mits dat zorgvuldig wordt vormgegeven.

De heer Beertema (PVV):
Mijn conclusie is dan dat u dat prachtige artikel 23 wilt blijven gebruiken voor een intolerante ideologie, die bol staat van de Jodenhaat, van de vrouwenhaat en van het superioriteitsgevoel ten aanzien van de eigen groep Er zijn nog meer groepen wat dat betreft, maar ik spreek hier over de islam. Dat mooie artikel 23 wilt u toch blijven gebruiken voor dit soort groeperingen.

De heer Bisschop (SGP):
Nou, ja, kijk. "Wilt blijven gebruiken voor dit soort groeperingen", zegt u. Dat is niet om die groeperingen te promoten, maar wel om kinderen daar op een verantwoorde manier mee in aanraking te brengen. Wij hebben ons daar als volwassene ten opzichte van te verstaan. Dus het is te kort door de bocht om te zeggen: dit mag niet. Ik zou kinderen van een openbare school net zo goed van harte ontvangen in een kerkgebouw waar ze misschien ook nooit komen. Ik zou ze willen informeren over wat daar gebeurt om ze ook met die aspecten in aanraking te brengen; en in een synagoge idem. Het gaat dus niet om het propageren daarvan, maar maatschappelijk gezien heb je gewoon met deze groepen te maken. Daar krijgen deze kinderen ook mee te maken.

De heer Azarkan (DENK):
Het is mij niet helemaal helder wat de heer Bisschop voorstelt. Wil hij ouders het recht geven om altijd zelf te kiezen of ze hun kinderen naar een religieuze instelling sturen? Wil hij nou aangeven dat bepaalde handelingen niet kunnen, bijvoorbeeld dat je, als je een synagoge binnenkomt, het recht hebt om geen keppeltje op te doen? Of dat je een bepaald ritueel niet doet? Of een hostie ... ? Het is mij niet helemaal duidelijk wat u nou voorstelt. Kunt u daar iets meer over vertellen, vraag ik via de voorzitter.

De heer Bisschop (SGP):
Zeker, ik dacht dat ik daarin duidelijk was geweest. Ons bezwaar richt zich niet zozeer tegen het bezoek aan die instelling als zodanig. Ik hoop dat ik dat net in het interpellatiedebatje met collega Beertema duidelijk heb gemaakt. Het richt zich wel tegen participatie in religieuze rituelen. En daar versta ik dan niet het uittrekken van de schoenen onder, om die moskee binnen te komen, want dat kun je nog als een beleefdheidsvorm zien, idem een keppeltje. De beelden die je soms op internet ziet, waar onderzoek naar is gedaan en een overzicht van is gemaakt, van kinderen die in de gebedshouding de gebedstekst naspreken, daarover zou ik ouders het recht willen geven om te zeggen: ho, dit is een stap te ver. Vandaar dat de scholen die kiezen voor een bezoek aan een moskee, ook zorgvuldig zullen moeten zijn bij het inrichten van dat hele programma.

De heer Azarkan (DENK):
Wat is de reden dat u dat voorstelt? Waar komt dat vandaan dat u eigenlijk vindt dat dat niet goed is?

De heer Bisschop (SGP):
Ik heb heel bewust verwezen naar het grondwetsartikel waarin bepaald is dat op openbare scholen het onderwijs wordt gegeven met eerbiediging van ieders godsdienst en levensovertuiging. Dan kan het dus niet zo zijn dat dwingend aan kinderen wordt opgelegd, terwijl de ouders voor een openbare school gekozen hebben, dat zij moeten participeren in een bepaalde godsdienstige handeling. Om misverstanden te voorkomen, dat geldt ook voor kerkgebouwen. Stel dat daar een afsluitend gebed zou worden voorgeschreven, dan geldt daarvoor hetzelfde.

De heer Azarkan (DENK):
Tot slot, het komt op mij wat bekrompen over, in die zin dat ik het belangrijk vind dat wij onze jongeren en kinderen wat breder opleiden en laten zien wat anderen doen, zodat het begrip over en weer groter wordt. Als jonge jongen kwam ik ook in de kerk en ik begreep heel goed als ik meefietste met de meiden richting de Driestar in Gouda, vanuit Schoonhoven, dat die meiden vlak voordat ze bij school waren, snel even hun spijkerbroek uitdeden en een rok aandeden, omdat het heel koud was, maar dat werd voorgeschreven en ik snapte dat.

De heer Bisschop (SGP):
Meestal gebeurde dat overigens in de toiletruimte van die scholen, dus niet buiten.

De heer Azarkan (DENK):
Klopt, maar ik moest wel kiezen tussen het medelijden dat ik had, want het was ontzettend koud vanaf Haastrecht of Vlist, drie kwartier op de fiets. Dan moesten ze zich bij u op school, want u bent daar een tijd directeur geweest, even omkleden. Ik vond dat wel vreemd, maar ik snapte het wel. In ieder geval bracht dat wederzijds begrip.

De heer Bisschop (SGP):
Dit leidt volgens mij een heel eind af van de discussie. Ik wil die discussie graag een keer voeren, maar om dat nu bij de behandeling van de begroting te doen, over het kledingbeleid van bepaalde scholen, lijkt mij te ver gaan.

De voorzitter:
Gaat u verder.

De heer Bisschop (SGP):
Het raakt ook niet het punt dat ik probeerde te maken. Jammer dat ik dat gemist heb op deze wijze.

Het tweede punt gaat over kleine scholen. In Nederland hebben kleine scholen altijd een waardevolle plaats gehad, maar het wordt veel lastiger voor die scholen om deze plaats in te nemen. Daarom kwam ik vorig jaar met een actieplan om kleine scholen uit de brand te helpen, of althans te ondersteunen. De SGP vindt het een gemiste kans dat de minister de oproep van de Kamer niet heeft aangegrepen om kleine scholen een verplichte privacyfunctionaris te besparen. Zeker kleine scholen kunnen die verplichting missen als kiespijn. Er zijn heel veel eenvoudigere maatregelen mogelijk die de privacy minstens zo goed kunnen borgen.

Op het punt van de vog, verklaring omtrent gedrag, zie ik een nieuwe kans. De minister van Volksgezondheid heeft een brief gestuurd, waarin hij aangeeft dat de vog gratis wordt voor alle vrijwilligers die werken in een afhankelijkheidsrelatie, en daarbij worden ook scholen genoemd. Kan de minister bevestigen dat vrijwilligers op scholen ook onder de gratis vog vallen en dat hiervoor geen rompslomp nodig is?

Wat gaat de minister doen om scholen te helpen bij investeringen in duurzaamheid, bijvoorbeeld als het gaat om de rompslomp bij het terugleveren van energie? Wil hij dit met zijn collega's opnemen en doorspreken om tot een adequate aanpak te komen?

Het derde punt betreft de kwaliteit van leraren. De bekwaamheid van de leraren is al eeuwen een hoeksteen in onze Grondwet.

Voorzitter, ik vermoed dat collega Kwint graag nog wil interrumperen op dat onderwerp kleine school.

De voorzitter:
Hoe weet u dat?

De heer Bisschop (SGP):
Ik zag het aan zijn hunkerende gezicht en dat vind ik heel knap, om bijna half 12 's avonds; die gretigheid.

De voorzitter:
Heel kort, meneer Kwint.

De heer Kwint (SP):
Mijn hunkering kent geen tijd.

Voorzitter. Ik waardeer de inzet van de SGP als het gaat om het belang van de kleine scholen. We zijn het misschien niet altijd eens over de uitwerking, maar het belang van die kleine scholen binnen zo'n gemeenschap is iets wat je niet te makkelijk terzijde kunt schuiven. Hoe ziet de SGP in dat licht het voornemen van het kabinet om bijvoorbeeld de fusietoets te schrappen?

De heer Bisschop (SGP):
Wij hebben voor het schrappen van de fusietoets gestemd, omdat deze in onze beleving veel rompslomp met zich meebrengt, maar op zichzelf weinig toegevoegde waarde heeft. Tegelijkertijd ben ik het met collega Kwint eens dat niemand erbij gebaat is dat er grote logge scholen ontstaan. Ik zie nu vaak een soort coöperaties, koepels van scholen, ontstaan, waarbij elke school zijn eigen directie heeft en zijn eigen korte lijntjes nog heeft, maar tegelijkertijd ook bepaalde taken, die anders relatief heel zwaar op die school zelf drukken, in de koepel onderbrengt. Dat vind ik een heel gewenste ontwikkeling. Die mag wat mij betreft gewoon doorgaan.

De voorzitter:
Tot slot, één vraag.

De heer Kwint (SP):
Natuurlijk zal niemand tegen een gedeelde salarisadministratie en dat soort zaken zijn. Iedereen is het er ook over eens dat de huidige fusietoets haken en ogen heeft.

De voorzitter:
En uw vraag is?

De heer Kwint (SP):
We gaan het wetsvoorstel nog zien, maar deelt de heer Bisschop dan niet mijn angst dat we daarmee juist de beweging die we met het invoeren van de fusietoets in het mbo hebben willen keren, waar we als politiek te laat mee waren, langzaam via een achterdeur het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs in slepen?

De voorzitter:
Een korte reactie.

De heer Bisschop (SGP):
Nee. Ik denk dat andere factoren ook meespelen. Die fusietoets werd ingevoerd in samenhang met een beleid dat gericht was op schaalvergroting. Dat beleid is nu inmiddels bijgesteld. Ik heb dus goede hoop dat we die fusietoets nu feitelijk niet meer nodig hebben en dat we beheersbare en gewenste ontwikkelingen kunnen realiseren in de onderwijswereld. Maar mocht dat niet het geval zijn, dan ben ik uw man om bepaalde ongewenste ontwikkelingen bij te sturen. Maar ik heb er vertrouwen in dat er een goede vorm voor gevonden kan worden. Dank voor uw vragen.

Voorzitter. Dan de kwaliteit van de leraren, een hoeksteen die verankerd is in de Grondwet. Een sterk punt is daarbij altijd dat er aandacht was voor de behoefte die in de school leefde. Wat is in de klas en in de school nodig om te komen tot goed onderwijs door goede leraren? En daar ging het mis met het lerarenregister. Het register is te veel van bovenaf en van buitenaf opgelegd. Het is belangrijk dat de minister een pas op de plaats maakt. En toch blijkt uit zijn brief de suggestie dat we op termijn weer verdergaan met het gemankeerde systeem dat nu in de wet zit. Waarom kiest de minister deze koers? Uit onder meer het advies van de Onderwijsraad blijkt namelijk dat het lerarenregister fundamentele constructiefouten kent. De SGP wil echt een nieuwe start maken. De SGP wil ook de scholen snel duidelijkheid geven over wat er moet gebeuren. Ze worden aangesproken om gegevens van personeel aan te leveren. Moet dat nu wel? Is er handhaving? Er moet nieuwe duidelijkheid komen. Een nieuwe koers moeten we niet belasten met het oude systeem. Ik kondig maar vast aan dat ik zo snel mogelijk een initiatiefwet wil indienen om het lerarenregister uit de bestaande wetgeving te halen.

Voorzitter. Tot slot, het laatste punt: de hinderlijke regels. In de afgelopen jaren is door verschillende kabinetten gezegd dat ons onderwijssysteem een evenwicht kent tussen vrijheid en verantwoording. De autonomie van scholen werd juist als een succesfactor benoemd voor de kwaliteit van ons onderwijs. De SGP was daarom verrast dat het kabinet nu ineens zegt dat er te veel autonomie is. Vanwaar die ommezwaai? Het kabinet onderkent dat we eerst zwaardere lasten gaan leggen bij de besturen, maar dat we per saldo een lastenverlichting willen. Welke leraar of directeur gelooft dat dit in de praktijk gaat gebeuren? Scholen zuchten nog steeds onder het controlisme. Je kunt geen werkbezoek afleggen en geen bestuurder of directielid spreken zonder altijd dit signaal te krijgen, ook als je er niet naar vraagt. Het controlisme, het juk van regeldruk, bijvoorbeeld door — ik noem maar iets — de uitgebreide eisen van accountants, terwijl dezelfde verantwoordingsterreinen ook nog eens elders verantwoord moeten worden. Waarom is dit kennelijk nog niet genoeg en zijn extra lasten nodig? De SGP hoort van scholen dat een benchmark vooral een papieren wereld oplevert, die nog weinig zegt over de individuele situatie per school. We lossen misschien een politiek probleem op maar de scholen zijn de pineut.

Voorzitter. 100 jaar ministerie van Onderwijs, fijn dat we dat kunnen vieren. Tegelijkertijd is het een aansporing om alert te blijven. Als we jubilea willen blijven vieren zullen we voortdurend scherp moeten zijn op zorg dragen voor artikel 23. Dat betekent oog hebben voor de wensen van ouders en leerlingen, pal staan voor goede leraren en paal en perk stellen aan politieke plannetjes. Ik wens de bewindslieden veel wijsheid op weg naar het volgende jubileum onder Gods rijke zegen.

Voorzitter, ik dank u zeer.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bisschop. Tot slot de heer Azarkan namens DENK.

De heer Azarkan (DENK):
Voorzitter, dank. Houdt iedereen het nog een beetje vol? U ook in vak-K? Dan ga ik gauw starten.

Voorzitter. Het best mogelijke onderwijs voor alle kinderen. En wat hoort daarbij? Dat is kansengelijkheid en dat is toegankelijkheid. Die toegankelijkheid staat nu onder druk. Dat past helaas in het brede beleid van dit kabinet. Dit kabinet maakt de gezondheidszorg minder toegankelijk met hogere premies en het hoge eigen risico. De toegankelijkheid van de rechtshulp wordt verder beperkt door hogere eigen bijdragen. De sociale advocatuur wordt kapot gemaakt omdat er belachelijk lage vergoedingen tegenover dit werk staan. Helaas, ook het onderwijs wordt steeds minder toegankelijk. Dat komt vooral door het leenstelsel. Dat past in de trend van de verschuiving. In het rapport Education at a Glance wordt aangetoond dat de overheid steeds minder betaalt en dat de burgers steeds meer betalen. In Nederland hebben velen geknokt voor een toegankelijk onderwijs dat verschillen verkleint in plaats van vergroot. En dat moeten we blijven doen. Een land waarin iedereen zich kan ontwikkelen en het beste uit zichzelf kan halen.

Voorzitter. Beetje bij beetje zijn de voorzieningen voor studenten afgebouwd. Neem nou Rutte, onze minister-president. Zelf kon hij zeveneneenhalf jaar studeren met een mooie studiebeurs. Tja, dan is er wel ruimte om je breder te ontwikkelen. Die ruimte is er nu niet meer. Je krijgt voor bijna alle opleidingen een beurs voor vier jaar. Daarmee dreigt het gevaar dat het onderwijs steeds sneller kant-en-klare radertjes aflevert voor de bv Nederland in plaats van kritisch denkende burgers. Daarbij krijgt iedere generatie studenten van de politiek tegenwoordig een gratis levensles, een cynische levensles die letterlijk en figuurlijk duur uitpakt. En die levensles is: geloof nooit de beloftes van de regering want onder het mom van allerlei mooie praatjes en beloftes wordt er telkens weer bezuinigd. Dat zien we opnieuw bij dat asociale leenstelsel. Eufemistisch noemen we dat een voorschot, maar dat is gewoon een leugen. Het is gewoon een lening. Laten we het ook gewoon zo noemen. Bedacht door de PvdA en de VVD en mede mogelijk gemaakt door D66 en GroenLinks en natuurlijk met allerlei mooie politieke beloftes. Laten we die beloftes eens even factchecken.

Belofte 1, het geld zou volledig terugvloeien naar het onderwijs om de kwaliteit te verbeteren. Wat is de realiteit? Het geld gaat slechts gedeeltelijk terug. Bijna 200 miljoen wordt niet teruggegeven en een deel van het geld komt pas in 2026 in het onderwijs terecht.

Dan de kwaliteit. Wat zegt Pieter Duisenberg, voorzitter van de universiteitskoepels, nota bene een van de mensen die het in het vorige kabinet heeft ingevoerd? Hij zei gisteren in de krant: we moeten ons in de schulden steken als universiteiten en de kwaliteitsimpuls blijft uit. Ja, als je op een andere plek zit, dan preek je een andere boodschap. Dus ook die conclusie blijkt niet te kloppen.

Voorzitter. De toegankelijkheid van het onderwijs zou niet in gevaar komen. Dat was ook een van de beloftes. We zien dat het aantal kinderen met ouders in de bijstand en lagere inkomens dat vanaf het havo direct doorstroomt naar het hbo 9 procentpunten lager is dan voor de invoering van het leenstelsel. Dat zegt het CBS in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam. Dus ook die conclusie blijkt niet te kloppen.

Los van deze niet nagekomen beloftes lijden studenten nog meer pijn. Door hun studieschuld kunnen ze natuurlijk veel moelijker een hypotheek krijgen. Als ze die hypotheek al krijgen, valt die tienduizenden euro's lager uit, terwijl de huizenprijzen enorm aan het stijgen zijn. Het is de vraag hoe ze een huis kunnen bemachtigen op die moeilijke markt. En doet de regering daar nu iets aan? Ja, daar doen ze iets aan. Ze doen er een schepje bovenop, want de rente op de studieschuld is volgens de regering te laag. Nu wil de regering die omhoog bijstellen. Nog meer pijn voor de studenten. Met dank aan het CDA, de ChristenUnie, de VVD en onderwijspartij D66. Je moet als student jezelf wel erg graag willen pijnigen, om op onderwijspartij D66 te stemmen. Ik heb een concrete praktische vraag aan de minister: kan de minister nogmaals garanderen dat een studieschuld nooit kan leiden tot een BKR-registratie?

Voorzitter. Dan het lerarentekort. Dat is een schrijnend probleem. Vele sprekers hebben dat hier in het debat al geadresseerd. De regering heeft een goed en uitgebreid plan van aanpak. Complimenten daarvoor. Ik heb in het AO Leraren ook ruimte en tijd gevraagd voor de arme wijken, omdat de druk daar nog veel hoger is. Onderzoekers geven namelijk aan dat scholen met veel migrantenkinderen daardoor nog meer last hebben van het lerarentekort. Vlak hiervoor hadden we met elkaar nog een VAO. Ik heb daarover ook een motie ingediend. Ik zou aan de ministers willen vragen hoe specifieke maatregelen kunnen bijdragen aan de oplossing voor deze groep. En hoe ziet dat maatwerk er nou uit?

Voorzitter. Dan diversiteit in het onderwijs. In Rotterdam heeft 70% van de leerlingen op de basisschool een migratieachtergrond, maar bij leraren zie je die diversiteit steeds minder, en veel minder. Zijn de ministers het met mij eens dat diversiteit belangrijk is? En luisteren zij naar hun eigen ambtenaar, de heer Benrida, programmamanager "Gelijke Kansen" bij OCW? Want hij zegt: "Diversiteit verenigt de krachten, en brengt verschillen en zienswijzen bijeen. Diversiteit vergroot het oplossend vermogen van teams. En bovendien — niet onbelangrijk — vergroot het een goede afspiegeling van de straat in de personeelskamer, en het thuisgevoel van docenten, leerlingen en ouders." Mijn vraag is: wat gaan de ministers concreet doen om de diversiteit in de personeelskamers te verhogen? Gaat de minister ook werken met streefcijfers of houden we het, zoals zo vaak, bij standaard, ingestudeerde verontwaardiging? Gaan zij ook rekening houden met deze manier van denken bij de invulling van het burgerschapsonderwijs? Want over de formulering van de normen en waarden die wij in Nederland van essentieel belang vinden, gaan we toch met z'n allen? Ik heb nu toch steeds vaker het gevoel dat de ene groep de eigen normen en waarden beter acht, en die graag oplegt aan de andere groep.

Voorzitter. Ik wil graag een voorzet doen om de diversiteit in het hoger onderwijs te bevorderen. Vorig jaar begin januari maakte de vorige minister Jet Bussemaker 5 miljoen euro vrij voor honderd extra vrouwelijke hoogleraren. Terecht, want ook de academische top moest diverser worden en een goede afspiegeling van de samenleving worden. In die academische top zitten niet alleen veel te weinig vrouwen, maar ook veel te weinig hoogleraren met een niet-westerse migratieachtergrond. Het is totaal geen afspiegeling van de samenleving. Daarom wil ik ertoe oproepen extra hoogleraren met een niet-westerse migratieachtergrond te zoeken. Ik neem aan dat de minister hierover enorm enthousiast is. Ik zie het gewoon gebeuren.

Voorzitter. In het kader van het onderwijs rond ik af met een verhaal, voordat we straks allemaal gaan slapen. Er was eens een meisje dat Leila heette. Leila woonde in een land dat trots was op zichzelf. Het was een rijk land, waar het onderwijs overwegend goed was en waarin men zei dat iedereen gelijke kansen had. Zelf woonde Leila in een wijk waar geen rijke mensen woonden. U kent het wel, zo'n wijk waar de heer Dijkhoff de mensen graag twee keer zo hard zou willen straffen.

Ze zat op wat men "een zwarte school" noemde, ook al waren lang niet alle kinderen zwart. Wel zaten er slechts twee witte kinderen in haar klas, en vreemd genoeg waren vrijwel alle leraren wit. Leila was de beste van haar klas, samen met Floris-Jan. Daardoor werden zij en Floris-Jan matties. De ouders van Floris-Jan noemden zichzelf idealisten. Zijn vader was kunstenaar, en zijn moeder was van GroenLinks. Als Leila bij Floris-Jan speelde, begonnen zijn ouders altijd over vrijheid te praten. Vrijheid was het allerbelangrijkste en zijzelf waren kampioen vrijheid. En als Floris-Jan bij Leila speelde, zei haar moeder nooit zoveel. Ze maakte vooral lekkere hapjes. En terwijl zij en haar moeder tien minuten gingen bidden, at Floris-Jan soms de hele schaal op, zo lekker vond hij die koekjes. En toen ze op een vrijdagavond naar de moskee gingen, wilde Floris-Jan mee. Hij vond het superinteressant. De imam had even de tijd voor hem genomen, en hem voorgedaan hoe je moest bidden. Nog diezelfde avond belde zijn moeder met de moeder van Leila: Floris-Jan mocht van zijn ouders niet meer met Leila mee. Zo raakte ze haar mattie kwijt. Enkele weken later werd Floris-Jan door zijn ouders van school gehaald en naar een witte school gestuurd.

Aan het einde van het jaar was de Cito-toets. Leila scoorde 546 punten, het hoogste van de klas. Toch vond lerares Irene dat ze maar beter naar het havo in plaats van naar het vwo moest gaan. Dat was veiliger, zei ze. Daar waren meer mensen van haar eigen soort. Dat paste beter bij haar gedrag Via de WhatsApp had ze nog contact Floris-Jan. Hij had 543 punten gehaald. Tot haar verbazing mocht hij wel naar het vwo. Zijn ouders hadden daarop aangedrongen en het excuus gebruikt dat hij op een zwarte school had gezeten. Daar was de school in meegegaan.

Voorzitter. Leila zou wel van de ministers willen weten hoe dat toch kan. Hoe kan het dat iemand die 546 punten haalt niet naar het vwo mag, en een ander die 543 punten haalt, wel? Vinden de ministers dat ook rechtvaardig? Zelf zou ze willen dat het advies van een leraar nooit lager mag zijn dan wat de Cito-score aangeeft. Dat is tenminste eerlijk. Leila is erg benieuwd wat de ministers hiervan vinden.

Dank u wel.

De heer Beertema (PVV):
Ik heb een heel eenvoudige oplossing voor meneer ... Kom!

De heer Azarkan (DENK):
Azarkan is de naam.

De heer Beertema (PVV):
Die geef ik u mee. Hadden we nou maar gewoon die Cito-toets leidend gehouden. Dan waren we niet afhankelijk geweest van dat advies van de school. Bent u dat met me eens?

De heer Azarkan (DENK):
Het voorstel dat wij doen, is dat het advies van de school nooit lager kan zijn het Cito-advies. Dus daarmee is dat leidend. Dus je kunt wel naar boven corrigeren, maar niet naar beneden.

De heer Beertema (PVV):
In het verleden was het zo dat de Cito-toets leidend was. Die bepaalde dat alle twee de kinderen gewoon naar het vwo gingen. Dat was voor de kinderen die u bedoelt vele malen beter. Vanuit emancipatorisch oogpunt was dat de allerbeste oplossing. En dat zijn we nu kwijtgeraakt door al die partijen hier, die zo nodig daarvan af moesten en die zo nodig de school leidend moesten maken. En dat is gewoon een grote ramp voor de emancipatie. Bent u dat met me eens?

De heer Azarkan (DENK):
Ik denk dat het goed is dat een docent niet lager kan adviseren dan de Cito-score. Voor mij hoeft de Cito-score niet altijd leidend te zijn. Maar als iemand een Cito-score haalt die rechtvaardigt dat je naar het vwo kunt, kan een docent niet zeggen dat je naar het vmbo of naar het havo moet.

De voorzitter:
Dank u wel. Dit was de eerste termijn van de kant van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:
Donderdag gaan we verder met de antwoorden van beide ministers. Ik dank de Kamerleden, de ministers, de medewerkers, de bodes, de mensen die het debat vanaf de publieke tribune of op een andere manier hebben gevolgd.

Sluiting

Sluiting 23.37 uur.