Kabinet presenteert hoofdlijnen voor meer invloed burgers via bindend correctief referendum

Het kabinet heeft de eerste stappen gezet voor een uitvoeringswet die het bindend correctief referendum mogelijk maakt. Daarmee krijgen burgers meer invloed op de politiek en kunnen zij politieke besluiten tegenhouden. Minister Rijkaart van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties schetst in een brief aan de Tweede Kamer hoe de wet er op hoofdlijnen uit komt te zien.

Begin 2025 heeft de Tweede Kamer besloten dat het bindend correctief referendum mogelijk moet worden door het wijzigen van de Grondwet. De Eerste Kamer buigt zich nu over deze vraag. Uiteindelijk is het aan het kabinet om hiervoor een uitvoeringswet te maken.

Minister Rijkaart: “Met deze hoofdlijnenbrief schetsen we hoe we dit in de praktijk willen brengen, met als doel dat Nederlanders meer invloed hebben op nieuwe wetgeving. Het correctief referendum is namelijk een belangrijk instrument waarmee mensen kunnen laten weten of zij vóór of tégen een wetsvoorstel zijn dat al door de Tweede en Eerste Kamer is aangenomen. Tegelijkertijd moeten we zorgen dat dit gedegen kan, om te voorkomen dat we te gemakkelijk naar dit middel grijpen.”

Drempels voor organisatie en uitslag

In de brief schetst het kabinet verschillende keuzes die zij voor de uitvoeringswet verwacht te maken. Een van de keuzes gaat over het benodigd aantal mensen dat een referendum kan aanvragen.

Daarvoor moeten eerst 5.000 mensen een verzoek tot het organiseren van een referendum indienen. Als dit is gelukt, moet het definitieve verzoek nog binnen 8 weken door 400.000 mensen worden ondersteund om het referendum daadwerkelijk te laten plaatsvinden.

Het kabinet sluit daarmee aan bij het advies van de Staatscommissie parlementair stelsel en dit aantal is een goede balans tussen ‘niet te lichtvaardig’ en ‘niet praktisch onmogelijk’.

Een andere keuze gaat over wanneer de uitslag van het referendum geldig is. Hiervoor geldt een zogenaamde uitkomstdrempel. Het gaat er bij de uitkomstdrempel om dat de (‘winnende’) meerderheid ook een vooraf bepaald aantal stemmen moet weten te vergaren. Voor het nationale referendum stelt het kabinet dat dit 33,33% van alle stemgerechtigden moet zijn. Met dit percentage is er een balans tussen representativiteit en haalbaarheid van het referendum.

Over de uitkomstdrempel voor decentrale referenda neemt het kabinet later een besluit, in overleg met koepels als de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG).

Afspraken over frequentie

Ook over uitvoerbaarheid is nagedacht, met als belangrijk aandachtspunt frequentie van het organiseren van referenda. Het kabinet heeft hierover gesproken met partners als de Kiesraad en Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken, en hun adviezen overgenomen. Dat betekent dat het in de wet mogelijk wordt om stemmingen te combineren, in het kader van efficiëntie en kostenbesparing. Tegelijk moet rekening worden gehouden met belasting voor gemeenten en inhoudelijke beïnvloeding, omdat het onderwerp van een referendum nauw kan raken aan verkiezingsthema’s. Daarom zijn er twee uitzonderingen gemaakt. Zo kunnen er maximaal vier referenda tegelijk plaatsvinden en valt een nationaal referendum nooit samen met provinciale staten- en waterschapsverkiezingen, omdat dit al gecombineerde verkiezingen zijn. Daarbij gaat het soms ook over meerdere waterschappen per provincie.